NJB 2023/1092
Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruiken, art. 231b Sr: deze bepaling houdt in dat het opzettelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is als uit dat gebruik ‘enig nadeel’ kan ontstaan. Daarbij moet de verdachte het ‘oogmerk’ hebben om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of misbruiken. Deze strafbaarstelling richt zich op gevallen waarbij men derden daadwerkelijk het idee geeft dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Daaronder valt echter ook het geval waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, waarna die ander op dat account in een kwaad daglicht wordt gesteld met reputatieschade als gevolg. In casu is daarvan sprake mede erop gelet dat de verdachte op LinkedIn, Twitter en www.independent.academia.edu nepaccounts van slachtoffer heeft aangemaakt zonder diens instemming. Deze nepaccounts bevatten telkens persoonlijke gegevens van het slachtoffer, waaronder zijn naam en foto. Op deze nepaccounts heeft de verdachte het slachtoffer vervolgens in een kwaad daglicht gesteld door het vermelden van o.a. de tekst ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’ en het bij deze nepaccounts plaatsen van een link naar een blog met daarin seksueel getinte informatie over de verdachte en het slachtoffer, waardoor het slachtoffer reputatieschade heeft geleden. Het hof heeft verder vastgesteld dat van ironie of humor geen sprake is.
HR 11-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:531
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 april 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
21/02658
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:531, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑02‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2022
- Wetingang
(art. 231b Sr)
Essentie
Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruiken, art. 231b Sr: deze bepaling houdt in dat het opzettelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is als uit dat gebruik ‘enig nadeel’ kan ontstaan. Daarbij moet de verdachte het ‘oogmerk’ hebben om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of misbruiken. Deze strafbaarstelling richt zich op gevallen waarbij men derden daadwerkelijk het idee geeft dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Daaronder valt echter ook het geval waarin iemand op naam van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.