G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2011, zevende druk, p. 627 en 628.
HR, 12-06-2012, nr. 11/00755
ECLI:NL:HR:2012:BW7952
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-06-2012
- Zaaknummer
11/00755
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BW7952
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW7952, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW7952
ECLI:NL:HR:2012:BW7952, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW7952
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2011
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑06‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/00755
Mr. Vellinga
Zitting: 27 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken.
2.
Namens verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op een proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009, dat niet ter terechtzitting is voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet aldaar is medegedeeld.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 maart 2009 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto [bestelbus]) heeft gereden op de weg, de Daniel Jos Jittastraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan als bewezen verklaard."
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten.
De raadsman bevestigt desgevraagd dat dit de reden van het hoger beroep is.
De verdachte verklaart als volgt.
Het mij tenlastegelegde feit wordt mij terecht verweten. Ik heb op 25 maart 2009 te Tilburg op de Daniel Jos Jittastraat een bestelbus bestuurd zonder dat aan mij een geldig rijbewijs was afgegeven.
(...)
De voorzitter houdt in het kort de inhoud voor van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 6 september 2010.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt.
Het telastegelegde feit kan worden bewezen verklaard. Mijn cliënt heeft nooit zijn rijbewijs gehaald. Hij komt niet door zijn theorie-examen heen. Hij kan echter wel goed autorijden. Hij moet het rijexamen dan ook gaan halen.
Het is juist dat hier sprake is van recidive.
Cliënt heeft een relatie gehad. Ze zijn uit elkaar gegaan. Cliënt heeft nog zeer jonge kinderen. Hij is een woning aan het zoeken. Hij hoopt dat hij zijn stukgelopen relatie kan herstellen.
Ik verzoek het hof rekening te houden met het feit dat client nog zeer jonge kinderen heeft. Daarom wordt verzocht aan hem een nuttige werkstraf op te leggen. Voor wat betreft de duur van deze werkstraf refereer ik mij aan het oordeel van het hof.
Van een hechtenisstraf wordt niemand wijzer."
7.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende vooropgesteld worden. Artikel 301 lid 4 Sv - welke bepaling ingevolge art. 415 Sv op het rechtsgeding in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is - bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Deze bepaling strekt ertoe dat de verdachte in het vonnis c.q. arrest niet wordt geconfronteerd met stukken die hij niet kent en die nadelig voor hem zijn.1. Onder stukken als bedoeld in genoemde bepaling vallen stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde, de strafbaarheid van het bewezene en van de verdachte of de oplegging van straf of maatregel.2.
8.
Ingevolge het bepaalde in art. 417 lid 1 Sv mogen stukken welke in eerste aanleg zijn voorgelezen ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. De behandeling van de onderhavige zaak heeft in eerste aanleg bij verstek plaatsgevonden. Een proces-verbaal van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld3. bevindt zich niet bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken, nu de Kantonrechter heeft volstaan met een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in art. 395a lid 1 Sv. Derhalve kan niet blijken dat het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 in eerste aanleg door de Kantonrechter is voorgelezen, dan wel dat daarvan de korte inhoud is medegedeeld.
9.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de behandeling van het hoger beroep zich toegespitst op de door de verdediging ter terechtzitting opgegeven bezwaren met betrekking tot de door de Kantonrechter aan de verdachte opgelegde straf. Verdachte heeft het feit ter terechtzitting bekend, en de raadsman heeft zijn pleidooi - na te hebben vastgesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard - toegesneden op de straf die aan de verdachte zou moeten worden opgelegd. De voorzitter van het Hof heeft in dat kader de korte inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2010 aan de verdachte voorgehouden. Niet blijkt dat de voorzitter, dan wel een van de andere raadsheren, andere processtukken - waaronder het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 - heeft voorgelezen, dan wel daarvan de korte inhoud heeft medegedeeld.
10.
Het ten bezware van verdachte acht slaan op niet voorgehouden stukken wordt in art. 301, vierde lid, Sv - anders dan in art. 297, vijfde lid, (oud) Sv - niet met nietigheid bedreigd. Een verzuim op dit punt behoeft indien de verdachte door het verzuim niet is geschonden in het belang dat art. 301, vierde lid, Sv beoogt te beschermen niet tot cassatie te leiden.4. Mijns inziens doet een dergelijk geval zich hier voor. Het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie d.d. 21 april 2009 - hetwelk tot de gedingstukken behoort5. - houdt immers in de kern van de zaak niet meer in dan een bevestiging van hetgeen de verdachte heeft bekend, te weten dat hij op de in de bewezenverklaring genoemde tijd en plaats een motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat hij over een rijbewijs beschikte. In dat licht bezien valt niet in te zien in welk (verdedigings)belang van de verdachte is geschaad door de niet-naleving van het bepaalde in art. 301, vierde lid, Sv.6.
11.
Het middel faalt.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2012
HR 20 september 2011, LJN BR0403, NJ 2011, 607, m.nt. M.J. Borgers, rov. 3.4.
In eerste aanleg is de zaak op twee terechtzittingen behandeld, te weten op 24 november 2009 en 12 februari 2010. Op eerstgenoemde terechtzitting is de zaak na het uitroepen ervan geschorst.
Ook onder het oude recht werd de nietigheid die art. 297, vijfde lid, (oud) Sv aan het niet voorhouden van stukken verbond wel gerelativeerd; zie bijv. HR 28 juni 1977, NJ 1978, 437 en HR 3 januari 1984, NJ 1984, 443.
Genoemd proces-verbaal maakt deel uit van het rechtbankdossier (mapje 'Opsporingsonderzoek').
Zie voor gevallen waarin het verzuim niet tot nietigheid behoefde te leiden de door G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2011, zevende druk, op p. 629 (voetnoot 305) aangehaalde jurisprudentie. Zie voorts nog o.a.: HR 11 mei 2004, LJN AO4051 en HR 7 juli 2009, LJN BH5707.
Uitspraak 12‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Het middel dat klaagt dat het Hof in strijd met art. 301 Sv ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op een proces-verbaal van politie, faalt op de gronden die zijn vermeld in de Conclusie AG.
Partij(en)
12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/00755
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2010, nummer 20/000989-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Breda, locatie De Boschpoort" te Breda.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 301 Sv ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op een proces-verbaal van politie.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal kan het middel niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juni 2012.
Beroepschrift 05‑04‑2011
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 18 oktober 2010, onder nummer 20-000989-10 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof ten bezware van verzoeker acht heeft geslagen op een proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009, welk proces-verbaal niet is voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het bepaalde in art. 301, derde lid, Sv is meegedeeld.
2. Toelichting
2.1
Op grond van art. 301 Sv dienen processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken op last van de voorzitter integraal te worden voorgelezen, hetgeen kan worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud ervan.
2.2
Art. 301, vierde lid, Sv bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Deze bepaling is op grond van art. 415 Sv ook van toepassing in hoger beroep.
2.3
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 oktober 2010 (p. 2) volgt dat aldaar slechts is voorgehouden een verzoeker betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2010.
2.4
Blijkens 's Hofs arrest (p. 2) steunt de veroordeling van verzoeker mede op het proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant district Tilburg van 21 april 2009. Dat stuk is ter terechtzitting van het Hof niet voorgelezen. Niet blijkt dat de verkorte korte inhoud daarvan is meegedeeld.
2.5
Aldus heeft het Hof gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 301, vierde lid, Sv, welk voorschrift
- (i.)
beoogt te voorkomen dat een verdachte wordt veroordeeld op stukken die hem onbekend zijn en waarover hij zich niet heeft kunnen uitlaten, en
- (ii.)
dient ter verzekering van de uitwendige openbaarheid.
2.6
Dit vormverzuim brengt nietigheid met zich mede (vgl. bijv. HR 4 april 1995, NJB 1995, nr. 76).
2.7
Het bepaalde in art. 417 Sv doet aan het voorgaande niet af. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 24 november 2009 blijkt namelijk niet dat het bedoelde proces-verbaal van politie aldaar wel is voorgelezen of dat de inhoud van dat stuk daar wel kort is meegedeeld. Andere processen-verbaal van terechtzittingen in eerste aanleg bevinden zich niet in het aan Uw Raad toegezonden dossier (zo heeft schriftelijke navraag bij Uw Raad d.d. 30 maart 2011 geleerd), zodat daaruit evenmin van voorlezing of korte mededeling van de inhoud van bedoeld proces-verbaal van politie kan blijken. Verzoeker kan dan ook niet zonder meer met de inhoud van het bedoelde proces-verbaal van politie bekend worden geacht.
2.8
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Th.J. Kelder
Den Haag, 5 april 2011