Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.2.6
6.2.6 Conclusies naar aanleiding van de winstdrainagejurisprudentie
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589834:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk Haberham in Haberham, A.M.; Fiscale aspecten van vreemd vermogen versterkt door aandeelhouders, Fiscale Monografieën nr. 65, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 99-119, Heithuis, Ej.W.; Fraus legis bij leningconstructies binnen concernverband, TFO 1993/228, Essers, P.Hj.; Winstdrainage en fraus legis, TFO 1995/197, Heithuis, Ej.W.; Winstdrainage, externe
Aanwijzingen hiervoor vormen de omstandigheden dat de zeggenschap in en de gerechtigdheid tot de reserves van de verhangen vennootschap wezenlijk ongewijzigd blijven en de gecreëerde schuldverhouding bedrijfseconomisch geen doel dient.
Vergelijk onder andere BNB 1996/3 inzake een doorstootverplichting ingevolge art. 28 en BNB 1999/325 inzake een art. 28b-opwaardering.
Vergelijk BNB 1993/6 (inzake eigen verliezen en geen fraus legis) en BNB 1993/7 (inzake gekochte verliezen en wel fraus legis). Vergelijk voorts BNB 1999/323 alwaar het wel gekochte verliezen betrof, maar de rente desondanks aftrekbaar was.
Vergelijk in dit verband BNB 1996/5 en V-N 1996/4759. In beide zaken werd fraus legis niet aanwezig geacht, aangezien onder meer de verrekening van credits in het buitenland door de Hoge Raad wordt gezien als compenserende heffing.
Zie ook Wattel in zijn conclusie bij BNB 2002/118.
Vergelijk BNB 2003/183.
Vergelijk in dit verband het Bovag-arrest, BNB 1996/4. Heithuis komt in Heithuis, Ej.W.; Winstdrainage, externe acquisities en de ‘verschillende wegen’-leer, WFR 1996/573 tot een vergelijkbare conclusie. Hij kiest echter de willekeurige en voortdurende verijdeling van belasting als het centrale criterium en ziet de noodzakelijkheidseis slechts als een invulling van dit criterium.
Vergelijk in dit verband de bijlage bij de conclusie van A-G Van Kalmthout bij BNB 2001/398, onderdeel 3.7 en de aldaar aangehaalde literatuur.
Deze visie wordt verdedigd door Heithuis, Heithuis, Ej.W.; Winstdrainage, externe acquisities en de ‘verschillende wegen’-leer, WFR 1996/573. In zijn ogen is bij een met vreemd vermogen gefinancierde externe acquisitie en waar geen compenserende heffing plaatsvindt ten aanzien van de rentebaten bij de crediteur, ook een rol weggelegd voor de toets of het zakelijk gemotiveerde eindresultaat niet wordt bereikt via een route die leidt tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van belastingheffing. Vergelijk tevens Kruiswijk, A.; De winstdrainageregelingen en het leerstuk van de wetsontduiking, WFR 2002/1501. Michielse komt daarentegen in Michielse, G.M.M.; De buitenlandse ‘compenserende heffingsgrondslag’: een bananenschil, WFR 1996/245, tot de conclusie dat in geval van een externe overname geen sprake is van strijd met het doel en de strekking van de wet, aangezien er sprake is van een wezenlijke verandering in het belang en de zeggenschap in de verkregen vennootschap. In gelijke zin Papen, J.; Rentelasten en compenserende heffing in (internationaal) concernverband: een overzicht, WFR 1996/255 en De Soeten, G.H.; Winstdrainage en fraus legis, WFR 2003/256 (met naschrift van Kruiswijk).
Vergelijk bijvoorbeeld BNB 1989/217, BNB 1990/72, BNB 1993/197 en 1996/4.
Zoals ik in paragraaf 6.2.1 aangaf, gelden voor de toepasselijkheid van fraus legis de cumulatieve voorwaarden van het normvereiste en het motiefvereiste. Hoewel de invulling van deze toepassingsvoorwaarden sterk feitelijk is, vormen zij voor situaties van winstdrainage wel een rode draad, zo valt uit de hiervoor behandelde jurisprudentie te destilleren.1
In dit verband verwijs ik tevens naar de conclusie van A-G Wattel bij HR 8 februari 2002, BNB 2002/118, onderdeel 3.12. Uit de jurisprudentie leidt hij af dat bij interne verhangingen renteaftrek kan worden geweigerd indien:
het samenstel van rechtshandelingen geen zakelijk doel dient, althans indien in dat samenstel antifiscale rechtshandelingen zijn begrepen die voor het bereiken van dat doel niet noodzakelijk zijn en die zouden leiden tot een willekeurige en potentieel voortdurende verijdeling van de belastingheffing;2
de renteaftrek zou leiden tot strijd met het doel en de strekking van de wet doordat de belastingplichtige de grondslag van heffing min of meer discretionair zelf bepaalt.
Ik deel deze conclusie van Wattel. Daarnaast geldt mijns inziens hetzelfde voor andere samenstellen van rechtshandelingen waarbij op (volstrekt) kunstmatige wijze een rentestroom wordt gecreëerd. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan schuldig gebleven kapitaalstortingen en schuldig gebleven dividenduitkeringen. Ook de aanwezigheid van een dergelijk samenstel van rechtshandelingen kan als aanwijzing gelden, dat de gecreëerde schuldverhouding iedere bedrijfseconomische betekenis ontbeert.
Fraus legis komt niet aan de orde, indien niet wordt voldaan aan het normvereiste. Hiervan is volgens de jurisprudentie sprake indien de rente (al dan niet middellijk3) is belast met:
Nederlandse inkomsten- of vennootschapsbelasting, ongeacht of die rente wegvalt tegen compensabele verliezen, mits die verliezen (middellijk) ten laste van de (aandeelhouder van de) crediteur zijn gekomen4, of
een buitenlandse belasting naar de winst of het inkomen die redelijk is naar Nederlandse maatstaven, ongeacht of die rente wegvalt tegen (eigen) compensabele verliezen of andersoortige aanspraken (zie ad 1), mits de buitenlandse heffingsgrondslag dan wel betaalpositie niet wezenlijk is beïnvloed door belasting-verijdelende kunstgrepen.5, 6 acquisities en de ‘verschillende wegen’-leer, WFR 1996/573 en De Haan, P.M., Perik, R.G.M. & Van Schijndel, M.P.; Fiscale actualiteiten nr. 28, Winstdrainage en concernfinanciering, Fed, Deventer, 1997, blz. 27.
De redelijke heffing over de rente op een lening dient niet te worden opgevat als een gemiddelde over de hele looptijd, maar moet dynamisch worden bepaald.7
Indien er daarentegen geen sprake is van een compenserende heffing, hoeft dat niet te betekenen dat er automatisch sprake is van fraus legis in situaties waarin door een interne reorganisatie (of een ander complex van rechtshandelingen) een rentelast wordt gecreëerd. Wanneer er namelijk sprake is van een meer dan bijkomstig zakelijk motief ten aanzien van het te bereiken eindresultaat, is het mogelijk dat toepassing van fraus legis niet aan de orde komt. Hiertoe moet de vraag of de rechtshandeling (of het complex van rechtshandelingen) noodzakelijk is geweest om het beoogde zakelijk eindresultaat te bereiken, bevestigend worden beantwoord. Fraus legis is dan niet aan de orde. Wordt deze vraag daarentegen ontkennend wordt beantwoord, en leidt de rechtshandeling bovendien tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van belastingheffing, dan komt toepassing van fraus legis wel aan de orde.8 Uit de winstdrainagearresten leid ik af dat belastingplichtigen in beginsel de vrijheid hebben en houden om een fiscaal voordelige route te kiezen om het zakelijk gemotiveerde doel te bereiken. Slechts in extreme situaties wordt de renteaftrek met een beroep op fraus legis niet gehonoreerd. Zo’n exces lijkt mij in beginsel aan de orde indien de gekozen weg leidt tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van belastingheffing. Waar (exact) de grens ligt, is niet op voorhand aan te geven.9
Diverse auteurs zijn van mening dat met name BNB 1996/4 aanknopingspunten biedt om te verdedigen dat fraus legis ook mogelijk is bij externe acquisities. In de literatuur is men verdeeld over het antwoord op deze vraag.10 Zoals ik hiervoor reeds aangaf, lijkt uit BNB 2005/169 te kunnen worden afgeleid dat het noodzakelijkheidscriterium niet geldt voor externe acquisities. Vanwege de gebrekkige motivering van dit arrest bestaat hierover mijns inziens nog geen zekerheid. In paragraaf 6.10 ga ik nader in op deze kwestie.
De fiscus is op verschillende fronten succesvol ten strijde getrokken tegen de uitholling van de belastinggrondslag.11 Desalniettemin heeft hij op bepaalde punten ook bakzeil moeten halen. Een belangrijke conclusie is dat – getuige BNB 1996/5 – een multinational effectief in Nederland belastbare winst kan aanwenden om buitenlandse verliezen, voorheffingen en tax-credits te verrekenen. Dit betekent voor de Nederlandse staat een potentiële bedreiging van de Nederlandse heffingsgrondslag, en daarom heeft de wetgever reparatiewetgeving geïntroduceerd. Deze wetgeving staat hierna centraal.