Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2012104102, onderzoek 23TG1207, gesloten d.d. 14 februari 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 11.471 en de daarna opgemaakte aanvullende dossiers 1 tot en met 15, waarvan de doornummering doorloopt vanaf 12.009 tot en met 15.123.
Rb. Limburg, 13-11-2019, nr. 04/804350-12
ECLI:NL:RBLIM:2019:10220, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
13-11-2019
- Zaaknummer
04/804350-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2019:10220, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 13‑11‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:4006, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBLIM:2014:3022, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑04‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:1855, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-1322
NbSr 2014/136 met annotatie van prof. mr. G.P.M.F. Mols
Uitspraak 13‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Vergismoord en poging tot moord. Voortgezette handeling, medeplegen en uitlokking. Kroongetuige. Vordering benadeelde partij deels niet-ontvankelijk: mist juridische grondslag en onvoldoende onderbouwd. Veroordelingen tot 14, 20 respectievelijk 24 jaren gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 04/804350-12
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat, kantoorhoudende te Venlo, en mr. G.G.J.A. Knoops, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is eerder inhoudelijk behandeld door de voormalige rechtbank Roermond. Door die rechtbank is op 2 april 2014 vonnis gewezen. Het oordeel luidde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was. Na ingesteld hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bij arrest van 26 mei 2015 vernietigd en de zaak terug verwezen naar het gerecht in eerste aanleg.
Na een aantal pro-formabehandelingen en regiebehandelingen is de zaak uiteindelijk opnieuw inhoudelijk behandeld op de zittingen van 2, 3, 4, 7 en 8 oktober 2019. De verdachte en mr. Heuvelmans zijn op alle zittingsdagen verschenen. Mr. Knoops is verschenen op de zitting van 7 oktober 2019. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Op 30 oktober 2019 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Bij die gelegenheid waren de verdachte en zijn raadslieden niet aanwezig.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - na wijziging -, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair: een moord heeft uitgelokt waarbij [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gedood, al dan niet met voorbedachte rade;
Feit 1 subsidiair: samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] heeft gedood, al dan niet met voorbedachten rade;
Feit 2 primair: de moord op [slachtoffer 2] heeft uitgelokt, terwijl de uitvoering van die moord niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair: samen met anderen de moord op [slachtoffer 2] heeft voorbereid;
Feit 3: een vuurwapen, te weten een Skorpion, voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
Obscuur libel?
De verdediging heeft de partiële nietigheid van de tenlastelegging bepleit. Zij heeft betoogd dat de tenlastelegging voor wat betreft feit 1 en feit 2 nietig is. “Alleen al het feit dat – indien men de tenlastelegging onder 1 en 2 beziet – [verdachte] maar liefst tweemaal een “psychische causaliteit” zou moeten hebben bewerkstelligd bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , namelijk zowel ten aanzien van het moordplan om [slachtoffer 1] te doden (feit 1), als door middel van een moordplan op [slachtoffer 2] (feit 2), maakt de dagvaarding tot innerlijk tegenstrijdig document.” De verdediging wijst er daarbij ook nog op dat als de steller van de tenlastelegging wordt gevolgd [verdachte] bij feit 1 uitlokker moet zijn geweest van de moord op [slachtoffer 1] en bij feit 2 de uitlokker voor een moordplan op [slachtoffer 2] , terwijl bij feit 1 primair in de feitelijke omschrijving het openbaar ministerie ervan uitgaat dat het [slachtoffer 2] zou zijn geweest die moest worden doodgeschoten en niet [slachtoffer 1] en bij feit 1 subsidiair [slachtoffer 2] in het geheel niet meer voorkomt. Indien de rechtbank met de verdediging concludeert dat er sprake is van een zogeheten obscuur libel, dient de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 nietig te worden verklaard.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen naar aanleiding van dit verweer.
De rechtbank constateert dat het gevoerde verweer een herhaald verweer betreft; de verdediging heeft dit eveneens ter terechtzitting van 22 augustus 2013 aangevoerd. De rechtbank Roermond heeft toen geoordeeld dat er geen sprake is van het ten laste leggen van verschillende situaties die niet naast elkaar kunnen bestaan. Door de verdediging zijn nu geen nieuwe of andere argumenten aangevoerd. Ook is de tenlastelegging niet gewijzigd ten aanzien van de kern van het verwijt. Daarom ziet de rechtbank geen reden om nu anders op het verweer te oordelen en herhaalt zij de beslissing van de rechtbank Roermond van 22 augustus 2013: de tenlastelegging voldoet aan de eisen die de wet eraan stelt en voor de verdachte is duidelijk waarvan hij wordt verdacht en waartegen hij zich moet verdedigen, daarbij mede gelet op de inhoud van het dossier.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gemotiveerd betoogd dat hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen kan worden. Ter staving van de bewezenverklaring heeft hij verwezen naar de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] , welke verklaringen steun vinden in overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op grond van de in de door haar overgelegde pleitnotitie genoemde gronden vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs en tevens aangevoerd dat er op basis van de bewijsmiddelen in het dossier een alternatief scenario mogelijk is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
I. Inleiding
De rechtbank dient haar oordeel te geven over wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1] . Zij kwam in de avond van donderdag 25 oktober 2012 door schotletsels om het leven, nadat zij voor de deur van haar woning aan de [adres 1] in Venlo onder vuur was genomen.
Door de politie is diezelfde avond nog een forensisch en een tactisch onderzoek gestart. De richting van het tactisch onderzoek is daarbij mede bepaald door informatie die de partner van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , vrijwel meteen aan de politie verstrekte; enkele uren na het voorval vertelde hij aan de politie dat hij bedreigd was door [verdachte] vanwege een zakelijk conflict en noemt diens rechterhand [medeverdachte 1] als mogelijke schutter.
Het is de rechtbank gebleken dat dit tactisch onderzoek moeizaam is verlopen. De uiteindelijke verdachten hebben zelf lang gezwegen of hun betrokkenheid ontkend en het dossier wekt verder de indruk dat vele mensen uit de omgeving van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel informatie hadden, maar dat zij deze niet durfden te delen. Mogelijk uit angst voor een van de verdachten of uit angst om zichzelf te belasten. Het is namelijk voor de rechtbank wel duidelijk dat de meeste betrokkenen in het dossier criminele banden hadden.
De rechtbank benoemt dit gegeven in verband met de waarheidsvinding; het vergt namelijk een brede aanpak bij de selectie en waardering van bewijsmiddelen. De rechtbank heeft dan ook de in dit dossier afgelegde verklaringen niet als losse, op zichzelf staande elementen beoordeeld, maar heeft ook oog gehad voor de context waarbinnen een verklaring is afgelegd en hoe de verklaring zich verhoudt tot de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Alvorens de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de bewijsmiddelen, dient zij nog twee formele punten te bespreken.
Die punten zien op de afspraak die door de Staat der Nederlanden het openbaar ministerie met [medeverdachte 1] is gemaakt en op het gebruik van de getuigenverklaring van [getuige 1] , waartegen de verdediging zich op formele grond heeft verzet.
De afspraak met de kroongetuige
Een kroongetuige is een verdachte of een veroordeelde die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor een toezegging met betrekking tot de afdoening van zijn eigen zaak. In deze zaak is [medeverdachte 1] kroongetuige geworden. Hij is, uit hoofde van een afspraak met de Staat der Nederlanden, uit eigen wetenschap gaan verklaren over de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] is gedood en hij heeft daarmee het tactisch onderzoek nieuw leven ingeblazen.
In artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering zijn de regels met betrekking tot toezeggingen aan getuigen neergelegd. Blijkens het derde lid van dit wetsartikel moet de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de rechtmatigheid van de overeenkomst toetsen. Die rechtmatigheidstoets omvat een beoordeling van de wettelijke voorwaarden, een toets aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige.
In de onderhavige zaak heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 23 juli 2018 geoordeeld dat de afspraak die de Nederlandse Staat en [medeverdachte 1] overeen wensen te komen rechtmatig is. Ook achtte de rechter-commissaris de verklaringen van [medeverdachte 1] , bij de toenmalige stand van het onderzoek, in de kern betrouwbaar op twee ondergeschikte punten in zijn verklaringen na. Ten aanzien van die twee punten heeft de rechter-commissaris [medeverdachte 1] niet onbetrouwbaar geoordeeld.
De rechterlijke toetsing van afspraken die met de getuige worden gemaakt omvat naast de toetsing door de rechter-commissaris ook een toetsing door de zittingsrechter.
Op grond van artikel 360, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort de rechter, indien hij de verklaring van de getuige met wie op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een afspraak is gemaakt, voor het bewijs gebruikt, dat gebruik nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht. De in artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde motiveringsverplichting strekt zich – volgens jurisprudentie van de Hoge Raad – echter niet uit tot de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien en voor zover de rechtbank overgaat tot het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de kroongetuige, ligt in dat gebruik al besloten dat de rechter niet tot een andersluidend oordeel ter zake van de rechtmatigheid is gekomen dan in de beschikking van de rechter-commissaris is vervat. Dat laat onverlet dat indien de rechter afwijkt van een door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de rechtmatigheid van de afspraak, de rechter gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid op grond van artikel 359, tweede lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
In deze zaak is geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de rechtmatigheid van de afspraak ingenomen. Als de rechtbank dus, hierna, de verklaringen van [medeverdachte 1] voor het bewijs gebruikt, is zij niet tot een ander oordeel dan de rechter-commissaris gekomen over de rechtmatigheid van de met [medeverdachte 1] gemaakte afspraak.
De verklaring van [getuige 1]
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het recht van [verdachte] op een eerlijk proces onherstelbaar te kort is gedaan omdat [getuige 1] buiten de verdediging om is gehoord door de politie, terwijl daags erna reeds een getuigenverhoor door de rechter-commissaris gepland stond. Dit verweer is eerder door de verdediging gevoerd: zowel in eerste aanleg voor de rechtbank Roermond als ook in hoger beroep voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Het gerechtshof heeft zich niet verenigd met de overwegingen van de rechtbank dat de officier van justitie onrechtmatig heeft gehandeld door parallel aan de handelswijze van de rechter-commissaris te opereren. Het gerechtshof stelt dat er geen sprake is van bewuste misleiding van de rechtbank en de verdediging door de getuige te horen voorafgaand aan het reeds geplande verhoor door de rechter-commissaris. Het is hoogstens onzorgvuldig geweest om de verdediging en de rechter-commissaris niet over het geplande verhoor te informeren, maar dat doet er niet aan af dat de mogelijkheid bestaat voor justitie om tijdens het voorbereidend onderzoek zelf onderzoek te doen. De werkwijze van de officier van justitie is door het gerechtshof aldus niet als vormverzuim benoemd.
De rechtbank ziet nu geen reden om anders te oordelen dan het gerechtshof en sluit zich bij de overwegingen van het gerechtshof aan. Het oordeel van het gerechtshof ziet echter op het feitelijk gebeuren tot een bepaalde datum, namelijk tot de datum waarop het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden. In dat verband heeft het gerechtshof overwogen dat tijdens een nader verhoor van de getuige de belangen van [verdachte] alsnog ten volle tot hun recht zouden kunnen komen. Het is immers een normale gang van zaken dat getuigen (ook getuigen wier verklaringen cruciaal zijn en waarmee behoedzaam moet worden omgegaan) in het voorbereidend onderzoek langdurig door opsporingsambtenaren worden bevraagd en dat de verdediging daarbij niet aanwezig is, maar later kan verzoeken om de getuige te bevragen of de bewijsgaring te toetsen.
De vraag is nu of in de periode na het arrest van het gerechtshof het recht van [verdachte] op een eerlijk proces alsnog op onaanvaardbare wijze is doorkruist. De rechtbank constateert dat de verdediging, na het wijzen van het arrest door het gerechtshof, in de gelegenheid is gesteld om [getuige 1] te horen en om de audio-opnames van haar verhoor op 21 maart 2013 in Letland te beluisteren. De verdediging is zo in staat gesteld om de bewijsgaring zelf te toetsen. Daardoor kan niet gezegd worden dat er te kort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces. De bewijsgaring is ook daadwerkelijk aan de hand van de audio-opnames van het verhoor in Letland en door de getuige zelf te ondervragen door de verdediging getoetst. Daarbij is van ontoelaatbare druk niet gebleken. Integendeel. [getuige 1] heeft desgevraagd bij de rechter-commissaris op 11 juli 2017 verklaard dat zij correct is behandeld door de verbalisanten en dat zij juist druk voelde tijdens het verhoor, waar de verdediging bij aanwezig was. De inhoud van haar verklaringen destijds heeft zij bovendien tijdens het verhoor in het bijzijn van de verdediging herhaald. Op basis van deze bevindingen kan niet worden volgehouden dat er sprake is geweest van dusdanige druk dat deze ontoelaatbaar zou zijn geweest en dat deze druk [getuige 1] heeft gebracht tot uitlatingen die niet waar zouden zijn. Daarmee wijst de rechtbank ook het subsidiaire verweer van de verdediging af, dat ertoe strekt dat de verklaringen van [getuige 1] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat zij onder ontoelaatbare druk zouden zijn afgelegd.
Conclusie:
De rechtbank concludeert dat er geen formele bezwaren zijn die aan een inhoudelijke beoordeling van de verklaring van de kroongetuige [medeverdachte 1] en de verklaring van de getuige [getuige 1] in de weg staan.
De rechtbank zal zich nu buigen over de toedracht van de dood [slachtoffer 1] .
II. De feiten en omstandigheden: wat is er gebeurd?
Op donderdag 25 oktober 2012 komt om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding wordt gedaan door de dan twaalfjarige [zoon] . Hij meldt dat zijn moeder gewond is geraakt. Ze ligt op de grond en zegt niets meer. Ze liep net naar buiten, de hond uitlaten en toen viel ze ineens. Hij hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder ligt in de gang, net voor de deur. Ze beweegt nog wel een beetje met haar mond. [zoon] is op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [dochter] .2.
De moeder van [zoon] is [slachtoffer 1] . De door haar zoon ingeschakelde hulpverlening heeft helaas niet meer mogen baten. Als zeven minuten later de eerste politieagenten aan de [adres 1] te Venlo ter plaatse komen, merken zij allereerst op dat het op het perceel erg donker is, maar dat er een lamp boven de voordeur brandt. In de gang achter de voordeur treffen zij dan een gewonde vrouw aan, waarbij geen hartslag meer wordt geconstateerd. Er wordt wel nog reanimatie gestart en ze wordt nog overgebracht naar het ziekenhuis3., maar het blijkt te laat: [slachtoffer 1] is overleden4..
De politieagenten hebben dan ook al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer 1] gezien en kogelgaten in en bij de voordeur, in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.5.
Forensisch onderzoek
Sectie aan het lichaam bevestigt de indrukken van de politieagenten die als eerste ter plaatse waren: [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van meerdere schotletsels.
Tijdens de sectie zijn in totaal negen huidperforaties gezien. Daarvan is een aantal perforaties te kwalificeren als doorschoten van het lichaam, waaronder een doorschot van rechtsachter in de rug naar linksvoor in de borst, waarbij haar hart en beide longen geperforeerd werden. Daarnaast waren nog drie letsels zichtbaar zonder perforaties, zogenoemde schampschotletsels.6.
Uit de geconstateerde kogelinslagen en schotbeschadigingen aan de woning blijkt dat er meer vuur is afgegeven dan uit de verwondingen van [slachtoffer 1] blijkt. In totaal betreft het zeventien kogelinslagen, waarvan dertien in en rond de voordeur. Daarnaast zijn er dertien patroonhulzen aangetroffen, alle van het kaliber 7,65 mm. Van dat kaliber zijn ook de aangetroffen kogels en kogeldelen, met uitzondering van één kogel die in de keuken is aangetroffen. Dit betreft een kogel van het kaliber .38 special of . 357 magnum.7.
De gebruikte wapens zijn nooit gevonden. Door het NFI is echter onderzoek gedaan aan de aangetroffen munitiedelen en op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de wapens die vermoedelijk door de schutter of schutters zijn gebruikt. De aangetroffen munitiedelen van het kaliber 7,65 mm zijn vermoedelijk verschoten met een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion. Dit concludeert het NFI aan de hand van de systeemsporen, aangetroffen op de munitiedelen. Munitie van het kaliber .38 special of .357 magnum wordt volgens het NFI doorgaans verschoten in revolvers van dit kaliber.8.
Onderzoekers hebben verder de schietlijnen in kaart gebracht aan de hand van de aangetroffen doorschoten en de daarmee corresponderende inschoten in muren, deuren en kozijnen van de woning. Uit het ontstane lijnenbeeld blijkt dat er vanuit diverse richtingen en hoogten richting het slachtoffer is geschoten, waarbij de onderzoekers stellen dat de schutter zich tijdens het schieten heeft verplaatst en dat er mogelijk zowel knielend of gebukt als staand op het slachtoffer is geschoten.9.De plek waar [slachtoffer 1] is beschoten betreft de achteringang van de woning. Waar de als eerste ter plaatse gekomen verbalisanten in hun bevindingen dus spreken van de voordeur betreft dit de achteringang. Recht tegenover die achteringang staan, op een afstand van ongeveer vijf meter, twee stenen penanten (de rechtbank begrijpt: pilaren).10.Gelet op de aangetroffen kogelinslagen in de woning, de uitgezette schietlijnen, de aangetroffen hulzen en de letsels van het slachtoffer, is het zeer aannemelijk dat de schutter schoten heeft gelost toen hij zich bij de rechter penant, gezien vanuit de nabijgelegen autosnelweg, bevond.11.
Het forensisch onderzoek heeft geen andere informatie opgeleverd. Onderzoek aan bandensporen en genomen monsters ten behoeve van DNA-onderzoek hebben geen relevante informatie opgeleverd met betrekking tot de daders.
Tussenconclusie:
[slachtoffer 1] is op 25 oktober 2012 te Venlo gedood door meerdere schotletsels, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld. Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
Naast het forensisch onderzoek is er ook tactisch onderzoek gedaan. Zoals reeds benoemd, werd de richting van dit onderzoek mede bepaald door informatie van de partner van het slachtoffer, [slachtoffer 2] .
De verklaring van [slachtoffer 2]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer 1] geeft [slachtoffer 2] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen heeft en dat is [verdachte] uit [woonplaats] . Hij wil niet zeggen waar het meningsverschil over gaat, maar het speelt al enkele maanden. Verder geeft hij aan dat de schutter [medeverdachte 1] zou kunnen zijn, die voor [verdachte] werkt. Hij vermoedt dat, omdat [slachtoffer 1] de avond ervoor tijdens het uitlaten van de hond een man had overlopen in de buurt van de woning. Die man was weggerend, in een zwarte Golf gestapt en hard weggereden. Hierbij had hij een zogenoemde varkensrug geraakt. [slachtoffer 1] meende in die man [medeverdachte 1] te hebben herkend.12.
Desgevraagd herhaalt [slachtoffer 2] aan het einde van het gesprek dat hij alleen met [verdachte] problemen heeft en dat hij heeft gehoord bij [verdachte] bovenaan het lijstje te staan. In een later verhoor licht hij desgevraagd de bedreigingen door [verdachte] toe. [verdachte] wilde [slachtoffer 2] ergens bij betrekken en daar wilde [slachtoffer 2] niet in mee gaan. Door die weigering zou [verdachte] een grote financiële strop lijden en dat nam [verdachte] hem zeer kwalijk. De bedreiging vond twee weken voor de herfstvakantie plaats, bij [slachtoffer 2] thuis aan de [adres 1] . [verdachte] stond onaangekondigd voor de deur en had geprobeerd om [slachtoffer 2] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [slachtoffer 2] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: “Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.” [slachtoffer 2] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden, maar had zich niet bang laten maken.13.
De verklaring van [medeverdachte 1]14.
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] en dat [verdachte] daarom van [slachtoffer 2] af wilde, heeft ook [medeverdachte 1] verklaard. Hij heeft uiteindelijk – als kroongetuige – uit eigen wetenschap verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [slachtoffer 2] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer 1] heeft geleid.
- Over de aanleiding
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] geld schuldig was aan [slachtoffer 2] . Het betrof een bedrag van
€ 600.000,00 tot € 650.000,00. Die geldkwestie speelde, omdat [verdachte] zaken deed door mensen te vragen om het door hen verdiende geld aan een drugstransport te investeren in een volgend transport. Hierdoor zouden ze na dat volgende transport weer meer geld verdienen. [verdachte] was echter buiten de transportlijn gezet door [slachtoffer 2] , omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en hierdoor ook [slachtoffer 2] de mensen niet kon betalen. Daardoor waren mensen klaar met [verdachte] . De reden dat [verdachte] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, was dat er een partij van 50 en een partij van 80 kilo cocaïne verdwenen waren. Die hoeveelheden waren al meegegeven aan de afnemers, maar zij hadden hier nog niet voor betaald.
[medeverdachte 1] is op verzoek van [verdachte] samen met [getuige 2] aanwezig geweest bij een gesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] . Dat gesprek vond in juli 2012 plaats in het kantoor in de frituur van [verdachte] . Het was geen vriendelijk gesprek en [verdachte] had als voorzorgsmaatregel zelfs een revolver in een zak naast zich liggen. In dat gesprek had [slachtoffer 2] tegen [verdachte] gezegd dat [verdachte] wat meer aan de mensen moest denken die voor hem door het vuur gingen, in plaats van aan zichzelf. Mensen in Brazilië zouden niet meer met [verdachte] willen werken. [slachtoffer 2] had hem gezegd dat [verdachte] zich aan zijn afspraken moest houden en dat hij het zat was. [slachtoffer 2] had zijn geld opgeëist. Het zou om € 600.000,00 tot € 650.000,00 gaan. [verdachte] had tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij het geld niet had. [slachtoffer 2] was vervolgens weggegaan.
[slachtoffer 2]15.en [getuige 2]16.hebben in hun getuigenverklaringen ook verklaard over dit gesprek dat in de frituur plaatsgevonden heeft.
[verdachte] zelf heeft dit in een eerdere verklaring ook bevestigd17., hoewel hij ter terechtzitting de strekking van het gesprek en de onvriendelijke sfeer daarvan heeft afgezwakt.
Dat er in die periode echter sprake was van een zakelijk conflict, wordt naast [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] nog door een andere getuige verklaard. Dat is [getuige 3] . Hij heeft in 2012 aan de politie verteld dat [verdachte] en [slachtoffer 2] samen in de cocaïnehandel vanuit Brazilië zaten. [getuige 3] had van [slachtoffer 2] gehoord dat [verdachte] ergens rond oktober 2012 uit de organisatie was geschopt en [slachtoffer 2] was de enige geweest die dit [verdachte] recht in zijn gezicht had verteld. Het eigen cocaïnegebruik van [verdachte] en zijn manier van zaken doen werd gezien als gevaar voor de eigen organisatie. [verdachte] financierde de transporten namelijk met het geld van anderen. Ook noemt [getuige 3] een bedrag van 6 ton dat [slachtoffer 2] nog van [verdachte] te goed zou hebben gehad.18.
Het door [getuige 3] omschreven zakelijke conflict komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 1] en is ook niet strijdig met wat [verdachte] zelf heeft verklaard. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het conflict met [slachtoffer 2] niet over de zes ton ging. Dit zou voor hem een relatief klein bedrag zijn en dus geen reden voor een conflict. Wanneer deze verklaring wordt bezien in het licht van hetgeen [getuige 3] hierover zegt, lijkt het conflict inderdaad in de kern over iets anders te gaan en wel om het feit dat [verdachte] uit de organisatie gezet is. De rechtbank kan zich voorstellen dat hiermee dan inderdaad grotere financiële belangen gemoeid zijn dan € 600.000,00.
- Over de opdracht
Enige tijd na het gesprek in de frituur heeft [verdachte] [medeverdachte 1] benaderd met de vraag of hij niet een buitenlander kon vinden die [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 50.000,00 wilde opruimen. Voor [medeverdachte 1] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ doden bedoelde. Hij heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat hij wel iemand wist uit de omgeving van zijn toenmalige vriendin [getuige 1] . Tijdens het gesprek is verder alleen besproken dat [medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte zou stellen als er nog spullen nodig waren, zoals vuurwapens. Dat gesprek heeft in juli 2012 plaats gevonden in de keuken van het appartement waar [medeverdachte 1] net met [getuige 1] was ingetrokken. Het appartement maakte deel uit van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [adres 2] in [woonplaats] .19.De reden dat [verdachte] [slachtoffer 2] uit de weg wilde ruimen, was omdat [slachtoffer 2] de transportlijn vanuit Brazilië had overgenomen. [verdachte] werd niet meer door [slachtoffer 2] bij de transporten betrokken en stond zo dus buiten spel. Als [slachtoffer 2] uit de weg was geruimd, kon [verdachte] de lijn weer overnemen. [verdachte] heeft tijdens dat gesprek en ook daarna nog herhaald dat “de deur in Brazilië voor ons weer opengaat als [slachtoffer 2] er niet meer is”.
[getuige 1] was in het appartement aanwezig toen [verdachte] kwam. [verdachte] heeft aan [getuige 1] gevraagd om even weg te gaan, omdat hij een gesprek wilde met [medeverdachte 1] . Hier heeft zij gehoor aan gegeven, maar het verzoek om weg te gaan had ook haar nieuwsgierigheid gewekt. Na het gesprek heeft zij nog aan [medeverdachte 1] gevraagd wat [verdachte] wilde. [medeverdachte 1] heeft haar toen alleen verteld dat hij iemand naar Nederland moest laten komen om de problemen van [verdachte] op te lossen.
[getuige 1] blijkt echter in de ruimte, waar zij tijdens het gesprek verbleef, zelf een en ander te hebben opgevangen. Overigens blijkt uit nader onderzoek door de politie dat dit akoestisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk is.20.[getuige 1] heeft verklaard dat zij hoorde dat gesproken werd over het vinden van iemand, dat [verdachte] een persoon moest hebben uit het buitenland om ‘het te maken’ en die weer zou vertrekken, zodat ze hem niet konden vinden. Zij heeft gehoord tijdens dat gesprek dat [verdachte] problemen had met een compagnon, dat het iets was over een groot bedrag. Er was iets fout gegaan met deze compagnon en het beste was als iemand uit het buitenland komt ‘voor dat werk, voor dat schieten’. Er is in ieder geval gesproken over schieten en een wapen. De compagnon moest bang gemaakt worden.21.
Dat er sprake was van een opdracht, kan men ook afleiden uit de woorden die de getuige [getuige 4] gebruikt heeft. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] zei dat hij er een moest gaan omleggen en dat hij naar Venlo moest en daar iemand moest neerknallen in opdracht van [verdachte] . Toen hij dat zei, was hij bij [getuige 4] en [getuige 5] .22.
- Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
Volgens [medeverdachte 1] dacht hij bij het aanvaarden van de opdracht van [verdachte] al gelijk aan de stiefvader van [getuige 1] : [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] kwam bij hem op, omdat hij wist dat die wel wat geld kon gebruiken. Hij wilde polsen hoe [medeverdachte 2] erin zou staan om iemand voor geld te doden. Hij heeft [medeverdachte 2] bij verschillende gelegenheden in Letland benaderd. Tijdens het eerste gesprek, in augustus 2012, heeft hij met [medeverdachte 2] besproken of deze het leuk zou vinden om naar Nederland te komen. Ongeveer een week later is [medeverdachte 1] opnieuw naar Letland gevlogen en heeft hij met [medeverdachte 2] gesprekken gevoerd of hij in Nederland iets wilde verdienen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij een autobedrijfje wat aan auto’s kon sleutelen. Die communicatie verliep met handen en voeten. Ook kende [medeverdachte 1] een aantal woorden Russisch en als [getuige 1] aanwezig was, dan tolkte zij. Tussen die twee gesprekken met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] laten weten dat hij wilde aftasten hoe [medeverdachte 2] in elkaar zat. [verdachte] heeft toen gezegd dat [medeverdachte 1] het rustig aan moest doen en het goed moest aanpakken. Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] in diens garage over de opdracht verteld. [medeverdachte 1] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [medeverdachte 2] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij, om duidelijk te maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen.
[medeverdachte 2] heeft daarop gezegd: “da da” oftewel: “is goed”.
[medeverdachte 1] is daarna weer terug naar Nederland gevlogen. [verdachte] bleek op dat moment naar Brazilië te zijn. Na terugkomst heeft [medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte gebracht, waarna [verdachte] desgevraagd € 4.000,00 of € 5.000,00 aan [medeverdachte 1] heeft gegeven om een wapen te betalen en vliegtickets voor de reis van Letland naar Nederland te regelen.
[medeverdachte 1] beschikte op dat moment echter al over een wapen. Dit wapen, een Skorpion, is, zo heeft [medeverdachte 1] verklaard, hem aangeboden tijdens een drugstransactie in Maastricht met een Pool, genaamd [crimineel contact] . In ruil voor het wapen zou [medeverdachte 1] dan aan [crimineel contact] heroïne leveren. Bij deze transactie was ook een vriend van [medeverdachte 1] aanwezig, genaamd [getuige 6] . [getuige 6] bevestigt de verklaring van [medeverdachte 1] waar het de verkrijging van de Skorpion betreft.23.Toen [medeverdachte 1] op enig moment niet meer over een voorraad heroïne beschikte, nam hij zich voor om [crimineel contact] met het geld van [verdachte] voor de Skorpion betalen. Het wapen heeft enige tijd in de auto van [medeverdachte 1] gelegen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] het wapen in een kast in zijn appartement gelegd, maar daar is het gevonden door [getuige 1] . Daarop is het wapen in bewaring gegeven bij [verdachte] . Deze gang van zaken blijkt ook uit de verklaring van [getuige 1] .24.Ook de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij de Skorpion ongeveer twee maanden voor de moord in de slaapkamer van [medeverdachte 1] in de villa in [woonplaats] (de rechtbank begrijpt: het appartement van [medeverdachte 1] in de villa van [verdachte]) heeft gezien.25.
Zo resteert qua voorbereiding het regelen van de reis en het verblijf van [medeverdachte 2] , de beoogde schutter. Met behulp van [getuige 1] worden tickets en een nieuw paspoort voor [medeverdachte 2] geregeld, waarvan ook [getuige 1] melding maakt in haar getuigenverklaring.26.[medeverdachte 1] benadert verder [getuige 8] om tegen betaling [medeverdachte 2] in huis te nemen. [getuige 8] heeft verklaard dat zij inderdaad [medeverdachte 2] gehuisvest heeft27.en ook [medeverdachte 2]28.zelf heeft over het verblijf bij [getuige 8] verklaard.
De voorbereiding is met de komst van [medeverdachte 2] naar Nederland en het voorhanden hebben van een vuurwapen dan nog niet helemaal rond. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij nog twee personen benaderd heeft om [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer 2] te brengen. Dat wilde hij namelijk zelf in eerste instantie niet doen. Om die reden heeft hij [medeverdachte 2] ook maar
€ 40.000,00 geboden van de door [verdachte] ter beschikking gestelde € 50.000,00. Van het resterende bedrag wilde hij de chauffeur betalen en, afhankelijk van de onderhandelingen met de beoogde chauffeur, er zelf nog een bedrag aan overhouden. Achtereenvolgens heeft hij [getuige 5] en [getuige 7] benaderd voor de rol van chauffeur. [getuige 5] wilde eerst op voorverkenning, maar die voorverkenning is er niet van gekomen omdat [getuige 5] en [medeverdachte 1] onderweg naar Venlo werden aangehouden vanwege bellen achter het stuur. [getuige 5] heeft getuigenverklaringen afgelegd en daarin bevestigd dat hij is meegevraagd door [medeverdachte 1] , maar niet om te schieten. Ook heeft hij het verhaal over de aanhouding bevestigd.29.Die aanhouding blijkt ook uit politiegegevens.30.[getuige 5] bedankt uiteindelijk voor de opdracht, zo heeft ook diens partner [getuige 4]31.verklaard.
Dan is het 24 oktober 2012. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vindt het namelijk te lang duren en wil dat er eindelijk actie wordt ondernomen. [medeverdachte 1] haalt dan diezelfde avond nog [getuige 7] op en vraagt hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moordopdracht. Ook [getuige 7] weigert echter betrokken te raken, als hij tijdens de daaropvolgende voorverkenning met [medeverdachte 1] de woning van [slachtoffer 2] herkent. Door de druk die [verdachte] eerder die avond heeft gezet op [medeverdachte 1] om actie te ondernemen, besluit [medeverdachte 1] na de weigering van [getuige 7] zelf uit te stappen bij de woning van [slachtoffer 2] om te kijken of de bus van [slachtoffer 2] op de oprit staat. Hij wordt dan overlopen door [slachtoffer 1] . Hij kent [slachtoffer 1] , omdat hij haar verschillende keren heeft gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [slachtoffer 2] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakt [medeverdachte 1] een varkensrug. Dit gebeuren vindt steun in de hiervoor weergegeven verklaring van [slachtoffer 2] , in het technisch onderzoek op de plaats delict32.en in het technisch onderzoek aan de auto33..
Ook in de verklaring van [getuige 7] vindt de rechtbank steun voor de verklaring van [medeverdachte 1] op dit punt. Hij heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] bij de woning van [slachtoffer 2] is geweest en dat [medeverdachte 1] daar door [slachtoffer 1] is overlopen. Toen ze met de auto achteruit reden, raakte [medeverdachte 1] een varkensrug, waardoor de auto schade opliep.34.
- Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
25 oktober 2012 breekt aan. [medeverdachte 1] heeft besloten dat het die dag moet gaan gebeuren, mede door de ruzie met [verdachte] daags ervoor. Hij haalt [medeverdachte 2] op en rijdt met hem naar de woning van [verdachte] om de Skorpion op te halen. Uit de telefoongegevens blijkt inderdaad dat de telefoons in gebruik bij [medeverdachte 2] en bij [medeverdachte 1] worden uitgepeild bij de woning van [verdachte] .35.[getuige 8] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die avond rond half zes bij haar zijn vertrokken. Ze heeft die avond nog telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] , omdat ze niet op [medeverdachte 2] en hem wilde wachten met het eten. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat zij wat later kwamen.36.
Door [verdachte] wordt, zo heeft [medeverdachte 1] verklaard, niet alleen de Skorpion aangereikt, maar ook een revolver ter beschikking gesteld. De Skorpion en bijbehorende munitie worden schoongemaakt. Bij die schoonmaak worden handschoenen gedragen. De rechtbank merkt in dat kader op dat er inderdaad geen biologische sporen zijn aangetroffen op de hulzen, kogels en kogeldelen op de plaats delict. [medeverdachte 1] maakt naar eigen zeggen de revolver niet schoon, omdat hij toch niet van plan is om zelf te schieten. Alvorens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de [adres 1] in Venlo rijden, zetten ze hun mobiele telefoons uit en deponeren die in de brievenbus bij [getuige 8] . Het uitzetten van de telefoons blijkt ook uit het onderzoek naar de telefoongegevens37..
Dan wordt er koers gezet naar Venlo, naar de [adres 1] .
In een doodlopend straatje tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf parkeert [medeverdachte 1] de auto. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [slachtoffer 2] gekomen. Het was er donker. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lopen vervolgens samen naar de woning. Ter hoogte van de pilaren heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] duidelijk gemaakt dat hij bij de pilaren moest gaan zitten en dat hij daar moest wachten. Met gebaren heeft hij duidelijk gemaakt dat hij zou gaan kijken. [medeverdachte 2] is ter hoogte van de pilaren gaan zitten. [medeverdachte 2] had de Skorpion bij zich en [medeverdachte 1] droeg de revolver achter zijn broeksband. [medeverdachte 1] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [slachtoffer 2] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [slachtoffer 2] niet thuis zou zijn. [medeverdachte 1] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [slachtoffer 2] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [medeverdachte 1] niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. [medeverdachte 1] wenkt dan naar en roept op [medeverdachte 2] dat hij moet komen, terwijl hij zelf blijft doorlopen in de richting van de auto in de veronderstelling dat [medeverdachte 2] achter hem aan komt. [slachtoffer 2] is er immers niet, heeft hij zojuist geconstateerd. [medeverdachte 1] is net het gedeelte met een plantenbak voorbij als hij hoort dat er achter hem wordt geschoten. Hij schrikt, denkt dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [medeverdachte 2] wordt geschoten en begint zelf ook te schieten met de revolver. Die schiet hij, zonder concreet ergens op te richten, leeg. Hij rent terug naar de auto en wacht daar totdat [medeverdachte 2] ook weer instapt. Die vertelt dat hij heeft geschoten en spreekt van een vrouw en een hond. [medeverdachte 1] verifieert dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [medeverdachte 1] rijdt dan samen met [medeverdachte 2] weg richting Duitsland. Onderweg worden de handschoenen van [medeverdachte 2] , de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. Ter verificatie van dit onderdeel van de verklaring heeft de politie op aangeven van [medeverdachte 1] nog onderzoek gedaan naar deze plekken, maar daarbij is gebleken dat die plekken inmiddels bebouwd zijn en dat onderzoek dus niet meer mogelijk is. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [medeverdachte 2] , omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] naar [getuige 5] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [getuige 5] verteld dat er geschoten was. Volgens [getuige 5]38.en diens partner [getuige 4]39.zou hij hebben gezegd: “de verkeerde is neergeschoten” en dat het “gigantisch is fout gegaan”.
De Skorpion heeft [medeverdachte 1] bij [getuige 5] achter gelaten. [getuige 5] heeft hierover verklaard dat hij het wapen inderdaad in huis heeft gehad en dat het is vernietigd.40.
[medeverdachte 1] is na het bezoek aan [getuige 5] en [getuige 4] met [medeverdachte 2] naar [getuige 8] gereden. Hij wilde de revolver in de keuken bij [getuige 8] verstoppen, maar [getuige 8] wilde dat niet. Deze gang van zaken vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 8] .41.Vervolgens heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] bij [getuige 8] achtergelaten en is hij zelf naar [getuige 9] gereden. Die stemde er desgevraagd mee in om de revolver een nachtje voor [medeverdachte 1] te bewaren42.. [medeverdachte 1] heeft naar eigen zeggen nog wat rondgereden alvorens hij naar de woning van [getuige 8] is teruggekeerd, waar hij heeft geslapen. In de ochtend is hij naar zijn moeder gereden en daar hoorde hij pas dat ze de vrouw van [slachtoffer 2] niet alleen hadden neergeschoten, maar dat zij doodgeschoten was. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] de revolver opgehaald bij [getuige 9] en is hij naar de woning van [verdachte] gereden. De revolver heeft hij bij de woning van [verdachte] in de Maas gegooid. Door de politie is overigens nog gezocht naar deze revolver, maar deze is niet meer aangetroffen. [medeverdachte 1] is daarna de woning van [verdachte] binnengegaan en heeft [verdachte] verteld dat [medeverdachte 2] de vrouw had doodgeschoten. [verdachte] reageerde door te gebaren dat [medeverdachte 1] stil moest zijn en vroeg hem of [medeverdachte 1] nog iets nodig had. [medeverdachte 1] vraagt hem dan om geld. In de tijd dat de partner van [verdachte] een geldbedrag van € 1.000,00 of
€ 1.500,00 ophaalt bij de frituur, frist [medeverdachte 1] zich op en pakt zijn spullen. Dat [medeverdachte 1] toen [verdachte] heeft bezocht, is overigens door [verdachte] wel bevestigd.43.Daarna haalt hij [medeverdachte 2] met diens spullen op en rijden ze, na een bezoek aan [getuige 5] , samen naar Letland. Deze reis wordt ook bevestigd door [medeverdachte 2]44.en [getuige 1]45..
[getuige 1] vermoedt dan, zo geeft [medeverdachte 1] aan, hun betrokkenheid, maar wordt in die vermoedens niet door hem bevestigd. Steeds als ze hem er naar vraagt, zegt [medeverdachte 1] niets met de dood van [slachtoffer 1] te maken te hebben.
[getuige 1] heeft zelf verklaard dat [medeverdachte 1] haar nooit iets heeft verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 1] , maar dat [medeverdachte 2] haar later wel in een stomdronken bui heeft verteld dat hij de verkeerde persoon heeft doodgeschoten. [medeverdachte 2] zou hebben gezegd dat een vrouw met de hond kwam aanlopen, dat die vrouw bijna thuis was en dat hij ongeveer twaalf keer heeft geschoten.46.De rechtbank constateert dat dit laatste gegeven over het aantal schoten ook correspondeert met het aangetroffen sporenbeeld ter plaatse, namelijk dertien aangetroffen patroonhulzen. Door de verdediging van [medeverdachte 2] is nog aangevoerd dat [medeverdachte 2] ten tijde van het gesprek met [getuige 1] gedetineerd was en dat dit gesprek dus niet plaatsgevonden kan hebben in de garage onder de omstandigheden die [getuige 1] omschrijft. Deze stelling vindt echter zijn weerlegging in de detentiegegevens van [medeverdachte 2] .47.
De verklaring van [medeverdachte 2]
is pas gaan verklaren na het naar buiten komen van de zogenoemde kluisverklaringen van [medeverdachte 1] . Hij bevestigt de verklaring van [medeverdachte 1] waar het zijn aanwezigheid op de plaats delict en het schieten betreft. Ook heeft hij verklaard over de aanwezigheid van twee wapens: één automatisch wapen en een revolver.48.Hij stelt echter dat [medeverdachte 1] degene is die heeft geschoten met de Skorpion en dat hij de persoon is die van schrik één schot met de revolver heeft gelost. Verder heeft hij verklaard dat [medeverdachte 1] hem nooit over de moordopdracht heeft verteld of hem heeft benaderd om voor een geldbedrag iemand dood te schieten. Hij was op uitnodiging van [medeverdachte 1] in Nederland om hier te komen werken. Dat hij tijdens zijn verblijf nooit heeft gewerkt en dat verder alle verblijfskosten voor hem werden betaald, kan hij desgevraagd niet nader verklaren. Volgens hem gingen ze bij de woning (de rechtbank begrijpt: de woning van [slachtoffer 2]) geld halen dat de bewoner verschuldigd was.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
- over [getuige 1]
is uitgebreid bevraagd door de politie en de verdediging. Tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris, waarbij ook de verdediging aanwezig was en vragen mocht stellen, is zij niet terug gekomen op essentiële onderdelen van haar verklaringen. Ook heeft zij expliciet uitgesproken dat ze zich niet onder druk gezet voelde door de politie tijdens de verhoren in Letland. Die druk voelde ze overigens wel tijdens het verhoor in aanwezigheid van de verdediging. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [getuige 1] en [medeverdachte 1] op elkaar aansluiten, maar niet naadloos op elkaar passen. Het is echter geen teken van onbetrouwbaarheid dat hun verklaringen op bepaalde punten niet overeen stemmen. Dat is namelijk niet onlogisch, omdat ze ieder vanuit hun eigen perspectief over de situatie verklaren. Hun verschillende posities verklaren de aan te wijzen verschillen.
Mede gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, waarin hun verklaringen verder verankerd kunnen worden, is de enkele stelling van de verdediging dat [getuige 1] en [medeverdachte 1] liegen onvoldoende om uit te kunnen gaan van de onbetrouwbaarheid van hun verklaringen.
Dan heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] niet op eigen wetenschap is gebaseerd, maar op een artikel over deze zaak in de Panorama. Door de verdediging is gesteld dat meerdere getuigen in deze zaak zijn gestuurd en beïnvloed door dit artikel. De rechtbank ziet echter in het dossier geen enkele aanwijzing die deze stelling van de verdediging onderbouwt. Zo is de getuige [getuige 1] , maar ook de getuige [getuige 4] , hier expliciet naar gevraagd in verhoren door de verdediging. Zij ontkennen beiden hun wetenschap te ontlenen aan de Panorama.49.
- over [medeverdachte 1]:
In de inleiding heeft de rechtbank reeds aangegeven dat de bewijsmiddelen in dit dossier niet apart, maar in samenhang met elkaar moeten worden beoordeeld. De verklaringen van de kroongetuige zijn in de kern steeds consistent geweest en kunnen, zoals hiervoor steeds is weergegeven, op onderdelen worden verankerd in andere bewijsmiddelen. Dit betreft niet alleen verklaringen van anderen die uit eigen wetenschap verklaren, maar ook objectief bewijs.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] zichzelf belast door het medeplegen van het zwaarst mogelijke delict in ons Wetboek van Strafrecht te bekennen, namelijk moord. Hij heeft verklaard wat de bedoeling was en wat het plan was. Door daarover te verklaren heeft hij ook bewijs tegen zichzelf geleverd voor de poging tot moord op [slachtoffer 2] . Dat bewijs was voordien niet in een dergelijk overtuigende mate aanwezig.
In het kader van de waarheidsvinding heeft de rechtbank zich er rekenschap van gegeven dat in het voordeel dat aan de kroongetuige toevalt (zicht op de in zijn overeenkomst vastgelegde strafvermindering) een risico besloten ligt voor de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. De rechtbank stelt nu vast dat het door haar gehouden onderzoek niet als resultaat heeft opgeleverd dat het aan dat voordeel inherente risico voor de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen zich heeft gerealiseerd. Door deze vaststellingen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank zich met betrekking tot het bewijsgebruik van de verklaringen van deze kroongetuige ook gekweten van de in artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opdracht.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat de verklaringen van [medeverdachte 1] , samen met de andere hiervoor neergelegde bewijsmiddelen, een coherente weergave vormen van de feiten en omstandigheden. Dat element zorgt ervoor dat de rechtbank, naast het oordeel dat er sprake is van voldoende wettig bewijs, ook ervan overtuigd is dat de hiervoor weergegeven vaststelling van de feiten en omstandigheden juist is.
Wie heeft er nu geschoten?
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] en anderzijds [medeverdachte 2] staan diametraal tegenover elkaar waar het de schutter betreft. De rechtbank heeft zojuist uitgelegd waarom zij tot het oordeel is gekomen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] betrouwbaar zijn en dat zij die verklaringen volgt bij het vaststellen van de feiten en omstandigheden rondom de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen reden om ten aanzien van de persoon van de schutter wel aan de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] te twijfelen. Daartoe overweegt zij dat [slachtoffer 1] in de deuropening is beschoten. In en om de deur zitten dertien kogelinslagen. Gelet op het aantal kogelinslagen op die plek en het aantal aangetroffen patroonhulzen van het kaliber 7,65 mm, gaat de rechtbank ervan uit dat al die schoten afkomstig zijn uit een automatisch wapen. Dat moet dan de Skorpion zijn geweest. De schoten met de Skorpion zijn afgevuurd vanaf de stenen penanten, door [medeverdachte 1] in zijn verklaringen ook wel “pilaren” genoemd, die op vijf meter afstand van de deur staan. Bovendien is door de verbalisanten, die als eerste ter plaatse waren, vastgesteld dat er licht brandde boven de deur, terwijl de omgeving donker was. Aldus moet er vanaf de penanten op vijf meter afstand van de deur goed zicht zijn geweest op de persoon die zich in de deuropening bevond. De verklaring van [medeverdachte 1] volgend was hij daar op 25 oktober 2012 aanwezig om [slachtoffer 2] te vermoorden. Hij heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] kende. Gelet op die omstandigheden tezamen, is het niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] vanaf een dergelijke korte afstand zou beschieten. Zeker niet omdat [medeverdachte 1] de avond ervoor nog door [slachtoffer 1] met de hond overlopen en hij er dus op bedacht zou moeten zijn dat zij in plaats van [slachtoffer 2] de deur uit zou kunnen komen.
Aldus oordeelt de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] met de Skorpion heeft geschoten en dat [medeverdachte 1] de revolver had. De rechtbank acht het hierbij zo te zijn geweest dat [medeverdachte 2] , toen [medeverdachte 1] zijn naam riep en naar hem een gebaar maakte, [medeverdachte 2] iemand in de deuropening heeft gezien en het roepen en/of gebaren van [medeverdachte 1] heeft opgevat als het moment waarop hij moest schieten en dat vervolgens ook heeft gedaan.
De daarop volgende schoten zijn door [medeverdachte 1] geïnterpreteerd als mogelijk komend vanuit de richting van de woning en om aan zichzelf en [medeverdachte 2] de vlucht mogelijk te maken, heeft [medeverdachte 1] toen met zijn revolver bij wijze van dekkingsvuur schoten gelost.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] dat niet hij, maar [medeverdachte 1] met de Skorpion schoot ongeloofwaardig, omdat deze strijdig is met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. En dat geldt ook voor de verklaring van [verdachte] , die in weerwil met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijft volhouden dat hij er niets mee te maken heeft.
Tussenconclusie:
Op basis van de hiervoor weergegeven selectie en waardering van bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [slachtoffer 2] . Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] met de revolver geschoten heeft.
III. De juridische kwalificatie van de feiten en de rollen van de verdachten
Nu door de rechtbank is vastgesteld wat er is gebeurd, rust op haar nog de taak om vast te stellen hoe deze feiten juridisch gekwalificeerd moeten worden en dit te toetsen aan de tenlastelegging zoals die door de officier van justitie is opgesteld. De rechtbank zal hierbij per ten laste gelegd feit te werk gaan.
Feit 1
Primair is door de officier van justitie de moord op [slachtoffer 1] ten laste gelegd, waarbij hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als medeplegers aanmerkt en [verdachte] als de uitlokker.
Om tot een bewezenverklaring te komen, moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 1] te doden en of dit handelen is uitgelokt door [verdachte] door giften of beloften en/of het verschaffen van middelen of inlichtingen.
Medeplegen en opzet
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het plan was om [slachtoffer 2] te doden. Om dat plan uit te voeren was er ook sprake van een samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gerekruteerd en naar Nederland gehaald. Met de bedoeling om [slachtoffer 2] te doden zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , voorzien van vuurwapens, naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan. Alvorens op pad te gaan, hebben ze samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [medeverdachte 1] was gewapend met een revolver en [medeverdachte 2] met de Skorpion. [medeverdachte 2] is door [medeverdachte 1] op zijn plek bij de stenen penanten vlakbij de woning van [slachtoffer 2] gezet. Toen [medeverdachte 1] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [slachtoffer 2] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [medeverdachte 2] en heeft hij hem gewenkt. [medeverdachte 2] heeft dit roepen en gebaren door [medeverdachte 1] naar het de rechtbank voorkomt geïnterpreteerd als het teken om daadwerkelijk te gaan schieten. [medeverdachte 2] is dus degene die de dodelijke schoten heeft gelost. Dodelijke schoten die, voor zover het [medeverdachte 1] betreft, enkel en alleen voor [slachtoffer 2] bedoeld waren, maar zijn partner [slachtoffer 1] hebben getroffen.
Het opzet van [medeverdachte 2] op de dood van [slachtoffer 1] is gegeven. De uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, namelijk het op een korte afstand van circa vijf meter met een automatisch wapen afvuren van een dergelijke hoeveelheid kogels op een persoon, duidt op opzet om die persoon te doden.
De vraag is nu of er ook sprake was van opzet bij [medeverdachte 1] om [slachtoffer 1] te doden. Hij was namelijk alweer op weg naar de auto, nadat hij de conclusie had getrokken dat [slachtoffer 2] niet thuis was. Maar zelfs als zijn intentie niet gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer 1] , dan nog kunnen sommige handelingen dusdanig gevaarzettend zijn dat alleen al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit het gedrag van [medeverdachte 1] blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en dat heeft alles te maken met de knullige uitvoering van het plan om [slachtoffer 2] te doden. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] enkel verteld dat hij een man moest doodschieten, maar de manier waarop niet verder met [medeverdachte 2] uitgewerkt of doorgesproken en heeft niet afgesproken wanneer de hele actie afgeblazen zou worden. Ook heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [adres 1] geen foto laten zien van [slachtoffer 2] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Dat dat in dit geval ook zo is geweest, blijkt wel uit het feit dat, eenmaal weer gezeten in de auto, [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] vertelt dat hij, en dit dus in afwijking van de kennelijke instructie van [medeverdachte 1] , op een vrouw heeft geschoten.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [medeverdachte 2] , zo neemt de rechtbank aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer 1] in de deuropening verscheen.
[medeverdachte 1] heeft vanwege de uiterst beperkte communicatie met [medeverdachte 2] rondom de moordopdracht, het al schietklaar neerzetten van [medeverdachte 2] zonder dat [medeverdachte 2] een concreet beeld had van het beoogde slachtoffer en de plaats waar de moordopdracht moest worden uitgevoerd, te weten de woning waar [slachtoffer 2] met vrouw en kinderen woonde, bewust het aanmerkelijk te noemen risico genomen dat [medeverdachte 2] een ander dan [slachtoffer 2] zou neerschieten. Om straffeloosheid te kunnen claimen voor de vergismoord op [slachtoffer 1] had [medeverdachte 1] stappen moeten nemen die er effectief toe hadden geleid dat [medeverdachte 2] niet zou kunnen schieten op anderen dan [slachtoffer 2] , maar dat heeft [medeverdachte 1] niet gedaan. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt het handelen van de daadwerkelijke schutter [medeverdachte 2] ook binnen het opzetverwijt dat [medeverdachte 1] treft. Het voorbereiden van de moord op een persoon, het samen ter plaatse gaan om een persoon daadwerkelijk te doden en het vervolgens nalaten om maatregelen te nemen die het beschieten van iemand anders dan het beoogde doelwit onmogelijk maken, maakt dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met het opzet om [slachtoffer 1] te doden.
Voorbedachte raad
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake was van voorbedachte raad. Deze juridische term duidt aan dat er een vooropgezet en weldoordacht plan was om iemand te doden en vormt het onderscheid tussen de kwalificatie doodslag of moord. Kort door de bocht genomen betekent moord planmatig doden en doodslag iemand in een opwelling doden.
In deze zaak staat vast dat er wel sprake was van een plan om [slachtoffer 2] te doden, maar [slachtoffer 1] is het uiteindelijke slachtoffer van dit plan geworden. Ook hier is echter weer redengevend dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [slachtoffer 2] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht
Daarmee laat de dood van [slachtoffer 1] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uitlokking
Er is nog een speler in deze gebeurtenissen en dat is [verdachte] . Hij wordt verdacht van uitlokking. Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet het opzet van de uitlokker komen vast te staan, het uitlokkingsmiddel en de strafbaarheid van het uitgelokte.
Op basis van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat hij de opdracht heeft gegeven voor de moord op [slachtoffer 2] en dat hij hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Voorts heeft hij financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij een van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [verdachte] geen voorwaarden heeft gesteld aan het doden van [slachtoffer 2] . Zo heeft hij [medeverdachte 1] geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel de druk op te voeren bij [medeverdachte 1] dat het eindelijk eens moest gebeuren, heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [medeverdachte 1] en de gerekruteerde buitenlander overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de kans om gedood te worden, zoals bijvoorbeeld de buurman die eerder die avond [zoon] had thuis gebracht of, welke kans zich ook heeft verwezenlijkt, de partner van [slachtoffer 2] . De kans dat anderen onder deze omstandigheden gedood zouden worden, schat de rechtbank in als aanmerkelijk. Het gaat hier namelijk om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij liquidaties is het daarbij helaas niet ongekend dat een persoon die er niets mee te maken heeft, wordt getroffen of nog erger, wordt doodgeschoten.50.Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van een ander en dus ook op die van [slachtoffer 1] gegeven.
Feit 2
Onder feit 2 is de poging tot moord op [slachtoffer 2] ten laste gelegd, waarbij wederom [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als medeplegers zijn aangemerkt en [verdachte] als de uitlokker.
Om voor dit feit tot een bewezenverklaring te komen, komt de vraag die de rechtbank zich moet stellen er in de kern op neer of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 2] te doden en of dit handelen is uitgelokt door [verdachte] door giften of beloften en/of het verschaffen van middelen of inlichtingen.
Opzet, voorbedachte raad en medeplegen
In weinig strafzaken kan de rechtbank zo duidelijk vaststellen wat de bedoeling achter een bepaald handelen is geweest. De kroongetuige en tevens verdachte [medeverdachte 1] heeft in deze zaak onomwonden verklaard dat er een opdracht lag om [slachtoffer 2] dood te schieten en dat de uitvoering van deze opdracht is voorbereid door mensen te benaderen die de opdracht wilden uitvoeren en door wapens te vergaren. Bij de uitvoering op 25 oktober 2012 is vervolgens op de verkeerde persoon geschoten.
Het opzet en de voorbedachte raad blijken uit het planmatige handelen, zoals [medeverdachte 1] dit heeft geschetst. De opdracht was om [slachtoffer 2] te laten doden door iemand uit het buitenland. Wie aan die opdracht uitvoering gaat geven, handelt vanuit de intentie om de opdracht te voltooien en zijn opzet is dus willens en wetens gericht op het doden van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] heeft die opdracht geaccepteerd en vervolgens daadwerkelijk een buitenlander – [medeverdachte 2] – gerekruteerd om [slachtoffer 2] te doden. Deze [medeverdachte 2] wist dat hij naar Nederland was gehaald om iemand te doden. Hij is op 25 oktober 2012 met [medeverdachte 1] mee gegaan naar de woning van [slachtoffer 2] , nadat ze het automatische wapen en de bijbehorende munitie hadden schoon gemaakt. Ze zijn samen de woning genaderd, alwaar [medeverdachte 1] nog een verkenning uitvoerde. [medeverdachte 2] heeft vervolgens met het automatische wapen op een persoon geschoten. Uit deze gang van zaken blijkt de, voor medeplegen vereiste, nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met als doel om [slachtoffer 2] te doden.
De rechtbank heeft nog overwogen of er sprake is geweest van vrijwillige terugtred aan de zijde van [medeverdachte 1] . Hij is immers, toen hij de conclusie had getrokken dat [slachtoffer 2] niet thuis was, omgedraaid en wilde met [medeverdachte 2] terug naar de auto lopen. Om te kunnen spreken van vrijwillige terugtred was in het huidige geval een zodanig optreden vereist dat naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. Daarvan is hier geen sprake, zo oordeelt de rechtbank.
Ondeugdelijke poging?
Kernvraag bij een poging tot een misdrijf is of er een begin van uitvoering was. Die uitvoering is er, omdat [medeverdachte 2] heeft geschoten en dat kennelijk in de veronderstelling dat hij bezig was de opdracht uit te voeren. [medeverdachte 1] heeft niet opgetreden om dit te beletten. Daarmee is er een begin gemaakt met de uitvoering van het plan om [slachtoffer 2] te doden. De toevallige omstandigheid dat [slachtoffer 2] niet thuis was, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een absoluut ondeugdelijke poging, maar een relatief ondeugdelijke poging. Slechts een absoluut ondeugdelijke poging kan tot straffeloosheid leiden. Van een dergelijke straffeloze poging wordt pas gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend, zo ongerijmd is, dat zij nooit tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden. De toevallige afwezigheid van [slachtoffer 2] is daartoe onvoldoende.
Uitlokking
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] volgt dat [verdachte] het opzet had om [slachtoffer 2] te laten doden. Hij heeft gevraagd aan [medeverdachte 1] om iemand uit het buitenland te zoeken die deze klus wilde klaren. Na de dood van [slachtoffer 2] zou hij namelijk weer toegang hebben tot de drugslijn vanuit Brazilië. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een geldelijke beloning van € 50.000,00 in het vooruitzicht gesteld en heeft middelen verschaft door de Skorpion in bewaring te nemen en een revolver beschikbaar te stellen.
Aangezien bij de voorgenomen moord op [slachtoffer 2] in plaats van [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] is gedood, is het bij een poging tot moord gebleven die door [verdachte] is uitgelokt.
Voortgezette handeling
De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd dat het doodschieten van [slachtoffer 1] als moord moet worden gezien. Zij was echter niet het beoogde doelwit. Er is geschoten in de veronderstelling dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden. De rechtbank heeft hiervoor ook uitgelegd dat er gesproken kan worden van een poging tot moord op [slachtoffer 2] . De feitelijke handelingen die de poging tot moord op [slachtoffer 2] hebben gevormd, vormen ook de moord op [slachtoffer 1] . Eén ongeoorloofd wilsbesluit heeft tot beide feiten geleid. Zo bezien staan de feiten in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Het alternatieve scenario
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de bewezenverklaring geen aanwijzingen gevonden voor het door de verdediging van [verdachte] en [medeverdachte 2] gepresenteerde alternatieve scenario of enig ander alternatief scenario. Het door de verdediging gepresenteerde scenario behelst dat [medeverdachte 1] uit eigen beweging naar [slachtoffer 2] is gegaan om daar geld te halen. Dat getuigen direct na de moord uit de mond van [medeverdachte 1] hebben gehoord dat de verkeerde is neergeschoten, impliceert echter dat hij daar was om iemand neer te schieten en niet om geld te halen.
De rechtbank kan alleen maar gissen naar de beweegredenen van de door de verdediging naar voren gebrachte getuige [getuige 10] die in weerwil van alle hiervoor gepresenteerde bewijsmiddelen heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat het om een uit de hand gelopen roofoverval ging en dat hij, [medeverdachte 1] , zijn medeverdachte [verdachte] vanuit wraakgevoelens onterecht beschuldigt. Dat scenario is ook in strijd met het objectieve bewijs. Vast staat dat er is geschoten vanaf de stenen penanten. Dat je vanuit een beschutte plek in de tuin de vrouw des huizes neerschiet zodra zij in de deuropening verschijnt, past niet bij een uit de hand gelopen geldroof. En als al ingecalculeerd was om een bewoner uit te schakelen, waarom zou je dan vervolgens niet naar binnen gaan voor het eigenlijke doel: het geld? Het geloofwaardig achten van de verklaring van [getuige 10] vereist ook nog de denkstap dat [medeverdachte 1] , uit rancune naar [verdachte] , zichzelf belast met een moord en een poging tot moord die hij niet heeft gepleegd – Die denkstap zet de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen, niet. Dat ook de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 1] is gevraagd om mee te gaan om geld te halen bij [slachtoffer 2] , acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Hier is de context van die verklaring van belang, afgezet tegen de overige bewijsmiddelen. Die overige bewijsmiddelen geven juist steun aan de verklaring van [medeverdachte 1] . De omstandigheid dat [getuige 7] onjuist verklaart over waarom hij door [medeverdachte 1] is benaderd, kan ingegeven zijn door het feit dat hij anders moet toegeven dat hij op de hoogte was van het moordplan op [slachtoffer 2] .
Feit 3
De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] , [getuige 1] en [getuige 7] vastgesteld dat de Skorpion op enig moment bij [verdachte] in bewaring is gegeven en dat hij dit wapen op 25 oktober 2012, de dag van de moord, weer ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dus voorhanden heeft gehad. Uit het onderzoek naar het moordwapen is gebleken dat een Skorpion een vuurwapen betreft, geschikt om automatisch mee te vuren.51.Dergelijke wapens vallen onder categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Conclusies
Feit 1
[slachtoffer 1] is door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vermoord en deze moord is door [verdachte] uitgelokt.
Feit 2 primair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om [slachtoffer 2] te vermoorden en deze poging tot moord is door [verdachte] uitgelokt.
Feit 3
[verdachte] heeft een Skorpion voorhanden gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
Feit 1
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, bij de woning waar na te noemen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] woonden, tezamen en in vereniging met elkander, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] hebben doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente Peel en Maas opzettelijk heeft uitgelokt door giften en beloften en door het verschaffen van middelen, door opzettelijk
- die [medeverdachte 1] te benaderen met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en
- aan die [medeverdachte 1] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2] dood te schieten en
- door met die [medeverdachte 1] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [medeverdachte 1] en/of aan die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] zou/zouden moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [medeverdachte 1] te geven;
Feit 2 primair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met elkander, ter uitvoering van hun voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens hebben geschoten op een persoon in de veronderstelling dat die persoon voornoemde [slachtoffer 2] was, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente Peel en Maas opzettelijk heeft uitgelokt door giften en beloften en door het verschaffen van middelen, door opzettelijk
- die [medeverdachte 1] te benaderen met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en
- aan die [medeverdachte 1] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2] dood te schieten en
- door met die [medeverdachte 1] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [medeverdachte 1] en/of aan die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] zou/zouden moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [medeverdachte 1] te geven;
Feit 3
de verdachte in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te Kessel , gemeente Peel en Maas , een wapen van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Uitlokking van moord
gepleegd als voortgezette handeling van
Feit 2 primair
Uitlokking van poging tot moord
Feit 3
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 25 oktober 2012 is [slachtoffer 1] op de drempel van haar eigen deur met een automatisch wapen onder vuur genomen. Ze had geen schijn van kans tegen dit vuurwapengeweld. Uit haar verwondingen blijkt dat ze nog probeerde om terug het huis in te vluchten. In haar rug werd ze namelijk geraakt door een kogel die haar beide longen en haar hart heeft doorboord.
[slachtoffer 1] was op dat moment alleen thuis met haar twaalfjarige zoon [zoon] en negenjarige dochter [dochter] . Het beluisteren van de 112-melding van haar zoon, die de hulpdiensten inschakelde, gaat door merg en been. Wat hij op die momenten moet hebben doorgemaakt, tart ieder voorstellingsvermogen.
Door haar partner [slachtoffer 2] is in zijn slachtofferverklaring het beeld geschetst van een toegewijde moeder en een alom geliefd mens, die in de armen van haar zoon en voor de ogen van haar dochter is gestorven. Een hartverscheurend en buitengewoon tragisch beeld.
Tragisch is haar dood ook, omdat zij helemaal niet het beoogde slachtoffer was, maar per vergissing uit het midden van haar gezin is weggerukt. Een vergissing die mogelijk werd door een uiterst knullige aanpak van een liquidatieplan op haar partner [slachtoffer 2] . Eigenlijk moest met hem afgerekend worden, als gevolg van een trieste machtsstrijd binnen de drugswereld. Dit is de keerzijde van het snelle en uiterst lucratieve drugscircuit. In dat circuit zijn dodelijke afrekeningen bepaald geen uitzondering. Het toont de meedogenloosheid van het circuit, waarin geld en macht boven alles gaan, zelfs boven mensenlevens. Het is helaas ook geen uitzondering dat bij liquidaties de verkeerde personen worden getroffen, zoals ook hier blijkt te zijn gebeurd.
Zeven jaar na de moord op [slachtoffer 1] ligt er eindelijk een rechterlijk oordeel over wie er schuldig zijn aan haar dood. En nu moet de rechtbank ook bepalen wat een rechtvaardige straf is.
Niet alleen het leven van [slachtoffer 1] is die avond verwoest. De gebeurtenis heeft ook diepe sporen nagelaten bij haar naasten: hun leven is volledig op zijn kop gezet. Deze sporen kunnen niet uitgewist worden door het opleggen van een straf aan de daders of het toekennen van een schadevergoeding. Toch moet er vergelding voor deze moord plaatsvinden. Er moet recht gedaan worden. Voor de moord op [slachtoffer 1] , maar ook voor de poging tot moord op [slachtoffer 2] . Recht kan alleen gedaan worden als binnen de grenzen van de wet gelet wordt op alle aspecten en rekening wordt gehouden met ieders belang. En dat betekent niet alleen rekening houden met de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden zoals hiervoor omschreven, maar ook met de belangen van de maatschappij en met de belangen van de verdachte.
De ernst van de feiten
De feiten die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben gepleegd, behoren tot de meest ernstige feiten die een mens kan plegen. Een enkele moord kan al bestraft worden met een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar of een levenslange gevangenisstraf. In de praktijk wordt doorgaans niet de maximumstraf, maar een gevangenisstraf opgelegd van 16 tot 18 jaren voor één moord. Deze straf kan hoger uitvallen als er strafverzwarende omstandigheden zijn.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich naast de moord op [slachtoffer 1] ook schuldig gemaakt aan de poging tot moord op [slachtoffer 2] . [verdachte] heeft zowel de moord op [slachtoffer 1] als de poging tot moord op [slachtoffer 2] uitgelokt. Wanneer een strafbaar feit niet is voltooid, wordt er doorgaans een derde minder aan straf opgelegd. De rechtbank is in deze zaak echter van oordeel dat de twee strafbare feiten als voortgezette handeling van elkaar zijn gepleegd. In niet juridische taal: de poging tot moord op [slachtoffer 2] is overgevloeid in de moord op [slachtoffer 1] . Die constatering betekent dat er volgens de wettelijke bepalingen niet zomaar een optelling mag plaats vinden van de straffen die op beide strafbare feiten staan, maar er maar één strafbepaling mag worden toegepast en wel die van het zwaarste feit. Ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 2] dient ook het wapenbezit nog verdisconteerd te worden in de straf.
Voor de rechtbank weegt de achteloosheid, de onbezonnenheid en de roekeloosheid waarmee de verdachten te werk zijn gegaan zwaar mee. Er was geen goed doordacht plan. Er was zelfs geen goede communicatie mogelijk tussen de daders vanwege een taalbarrière. En toch is er kennelijk geen moment geaarzeld om in ruil voor € 50.000,00 de trekker over te halen. Is voor geld dan alles te koop? Het toont in ieder geval weer aan dat een mensenleven niets waard is in de strijd om drugsinkomsten. Er wordt door deze lieden zelfs niet geschroomd om mensen om te brengen voor hun eigen woning, waar ze met hun gezin leven. In het bijzijn en voor de ogen van nog jonge kinderen.
Het maatschappelijk belang
De rechtbank benoemde het al: ook maatschappelijke belangen kunnen een rol spelen bij het oordeel welke straf passend is. Dat maatschappelijk belang zit enerzijds in het signaal dat uitgaat van de op te leggen straf: dat we dit soort zaken niet tolereren in onze samenleving.
In deze zaak speelt echter nog een ander maatschappelijk belang. Zo heeft de rechtbank in deze zaak te maken met de dynamiek rondom de gemaakte afspraak met een kroongetuige. Het honoreren van deze afspraak, door de kroongetuige conform de door de officier van justitie geëiste en onderdeel van de afspraak uitmakende straf te veroordelen, raakt aan een maatschappelijk belang. Los van wat de rechtbank vindt van de strafeis die overeengekomen is, moet zij er zich rekenschap van geven dat haar oordeel van invloed is op het instrument op zichzelf. Als de rechtbank overgaat tot het opleggen van een hogere straf zou dat tot gevolg kunnen hebben dat verdachten of veroordeelden in de toekomst niet meer bereid zijn om als kroongetuige een verklaring af te leggen: het beeld zou dan namelijk kunnen ontstaan dat het uitsteken van je nek door te verklaren toch uiteindelijk niet door de rechter beloond wordt.
De persoon van de verdachten
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachten en geconstateerd dat geen van de drie zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke delicten. En eigenlijk is dat bij levensdelicten het enige dat telt. Dergelijke feiten zijn zo ernstig, dat het nauwelijks verschil maakt of iemand eerder al dan niet voor heel andere delicten is veroordeeld.
Verder is uit persoonlijke informatie van de verdachten niets gebleken dat van invloed zou moeten zijn op de strafmaat die de rechtbank voor ogen heeft, een en ander voor zover hieronder niet anders is vermeld.
- [medeverdachte 1]
De manier waarop [medeverdachte 1] naar eigen zeggen te werk is gegaan, is voor de rechtbank van een onvoorstelbare weerzinwekkendheid. Zonder aarzelen de opdracht aannemen om de moord op een compagnon binnen de drugswereld te arrangeren en vervolgens uitermate ondoordacht de uitvoering aanpakken. Hij is, met [medeverdachte 2] , het bewijs dat sommige mensen bereid zijn alles te doen zolang er maar geld tegenover staat. De rechtbank concludeert echter ook dat hij een belangrijk aandeel in de bewijsgaring heeft geleverd door uiteindelijk in alle openheid te verklaren over de achtergrond en de toedracht van de poging tot moord op [slachtoffer 2] , die heeft geresulteerd in de moord op [slachtoffer 1] .
De rechtbank wil wel opmerken dat zij lang heeft nagedacht over de hoogte van de aan hem op te leggen straf. Veertien jaar voor een moord en poging tot moord. Dat is overeengekomen met [medeverdachte 1] in ruil voor zijn verklaring. Is dat een juiste straf voor deze man? De man die medeverantwoordelijk is voor een moord en een poging tot moord? Hier staat tegenover dat mede dankzij zijn openheid alle mensen die verantwoordelijk zijn voor de dood van [slachtoffer 1] veroordeeld kunnen worden. En door openheid van zaken te geven, heeft hij veel moeten opgeven. Hij heeft uit veiligheidsoverwegingen moeten breken met zijn naasten. Hoewel dit geen compassie hoeft op te roepen, is het wel een aspect dat de rechtbank meeweegt. Uiteindelijk is het hiervoor genoemde maatschappelijk belang bij de inzet van het instrument van de kroongetuigenovereenkomst voor de rechtbank doorslaggevend geweest om de officier van justitie toch te volgen in zijn strafeis voor het aandeel dat [medeverdachte 1] had. Hij zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek van het voorarrest.
- [medeverdachte 2]
Zoals gezegd is [medeverdachte 2] net als [medeverdachte 1] het bewijs dat voor geld alles te koop is. Zelf heeft hij zich omschreven als de domoor, die ze nodig hadden om de schuld op af te schuiven. Tja, zo kun je jezelf omschrijven. Een domoor was hij zeker, maar meer nog een huurmoordenaar. Dat is wat betreft de rechtbank een betere omschrijving voor iemand die te koop is om een ander te doden. Hem treft daadwerkelijk schuld omdat hij op het voorstel is ingegaan. Zonder vragen te stellen, zonder te aarzelen en zonder te beschikken over een doordacht plan gaat hij mee naar de plaats delict en schiet daar met een automatisch vuurwapen op een persoon. Een zeer bedenkelijke moraal, die ook te denken geeft voor de toekomst. Waar is deze man nog meer toe in staat zolang er maar geld tegenover staat? Anders dan [medeverdachte 1] heeft hij geen openheid van zaken gegeven. Integendeel: hij beschuldigt [medeverdachte 1] ervan met de Skorpion de dodelijke schoten te hebben gelost. De rechtbank acht voor hem een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren passend, met aftrek van het voorarrest.
- [verdachte]
is de aanstichter van dit alles. Hij wilde zich laten gelden en zijn positie binnen de drugswereld heroveren door de persoon die hem van zijn drugslijn had gehaald uit de weg te ruimen. Zelf wilde hij echter geen vuile handen maken en dat was ook niet nodig: hij is een man die over voldoende geld beschikt om anderen het vuile werk op te laten knappen. In de strijd om drugslijnen is kennelijk alles geoorloofd en stelt een mensenleven, in de zakelijke visie van [verdachte] , niets voor. Een dergelijke visie baart zorgen voor de toekomst. Willen wij mensen, die op deze manier denken en handelen, vrij in onze maatschappij hebben rondlopen? Op geen enkel moment heeft hij verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. In weerwil van alle bewijsmiddelen is juist alles uit de kast getrokken om de rechtbank van zijn beweerdelijke onschuld te overtuigen. Dat, en de omstandigheid dat hij vanuit een soort ivoren toren buiten schot probeerde te blijven door de uitvoering van zijn opdracht aan anderen over te laten en constant het slachtoffer te spelen, rekent de rechtbank hem strafverzwarend aan. Voor hem acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren passend, met aftrek van het voorarrest.
- de drie straffen in onderling verband
Voor de rechtbank wegen de gedragingen van de organisator van de schietpartij en de daadwerkelijke schutter even zwaar. Beiden zijn noodzakelijk om het plan ten uitvoer te brengen. De organisator faciliteert het overhalen van de trekker. Maar uitlokken is erger dan plegen. Je verschuilt je achter anderen en initieert mogelijk een nieuwe liquidatie als reactie op jouw opdracht. Je legt een zak geld op tafel en iemand sterft. 24 jaren gevangenisstraf past dan in verhouding tot de straffen van de anderen.
De redelijke termijn
De rechtbank kijkt ook ambtshalve naar de termijn tussen de eerste daad van vervolging en de uiteindelijke berechting van een verdachte. Als redelijk wordt daarbij een termijn van twee jaren geacht. Indien deze termijn wordt overschreden, kan de rechter tot strafvermindering komen.
In 2013 is voor [verdachte] en [medeverdachte 1] duidelijk geworden dat zij als verdachten werden aangemerkt in deze strafzaak. Ondanks dat de termijn van twee jaren in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 1] nu ruimschoots is overschreden, acht de rechtbank strafvermindering hier niet aan de orde. Dit heeft ermee te maken dat er in de loop van de tijd diverse complicaties zijn geweest. De rechtbank noemt bij wijze van voorbeeld de moeizame planning van de zittingen vanwege de vele verhinderdata aan de zijde van de verdediging, het juist voor de in de tweede helft van 2018 geplande inhoudelijke behandeling bekend worden van de kroongetuigenovereenkomst en de vele getuigenverhoren die in deze zaak hebben plaatsgehad. Door deze en andere complicaties heeft de behandeling van de zaak veel vertraging opgelopen. Toch heeft de rechtbank telkens de voortvarendheid van de behandeling van de zaak bewaakt en is er geen periode van inactiviteit geweest. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden zonder hieraan nadere consequenties te verbinden.
8. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert namens zichzelf en zijn beide kinderen een schadevergoeding van € 368.580,30 ter zake van feit 1.
Dit totaalbedrag is onderverdeeld in de volgende posten:
Materiële en/of verplaatste schade
- kosten uitvaart € 5.597,30
- woonkosten Wit-Rusland € 3.000,00
- schoolkosten kinderen € 32.623,00
- reis- en verblijfkosten € 8.400,00
- gemist levensonderhoud partner € 258.960,00
Immateriële schade
- [slachtoffer 2] (partner [slachtoffer 1] ) € 20.000,00
- [zoon] (zoon [slachtoffer 1] ) € 20.000,00
- [dochter] (dochter [slachtoffer 1] ) € 20.000,00
Daarbovenop worden de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Ter terechtzitting heeft de raadsman van [slachtoffer 2] , mr. A.C.J. Lina, hier nog aan toegevoegd dat de benadeelde partij verzoekt om de verdachten hoofdelijk te veroordelen.
Ten slotte verzoekt [slachtoffer 2] vergoeding van zijn proceskosten. Hij vordert € 14.112,60 aan advocaatkosten wegens bijstand van mr. Lina in deze zaak in [slachtoffer 2] hoedanigheid als slachtoffer van de poging moord en als nabestaande van [slachtoffer 1] .
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering rechtsgeldig is ingediend. Hij heeft de rechtbank verzocht om de vordering, in redelijkheid, welwillend te beoordelen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen ten gevolge van de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat zij begrip heeft voor de gevorderde immateriële kosten en de advocaatkosten. Ten aanzien van de overige posten heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat die onderdelen enkel bij de civiele rechter kunnen worden aangebracht, omdat de beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemene beoordelingskaders
De vordering die een benadeelde partij in een strafproces kan indienen is een vordering die gebaseerd is op het civiele recht. De vordering zal inhoudelijk ook naar dat recht beoordeeld moeten worden. Voordat echter tot een inhoudelijke beoordeling kan worden overgegaan, zal beoordeeld moeten worden of de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk is. Een benadeelde partij kan in een strafzaak ingevolge artikel 361 lid 2 in samenhang met artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering slechts ontvangen worden in haar vordering wanneer aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten en wanneer aan de verdachte voor die feiten een straf of maatregel is opgelegd. In geval van vrijspraak zou een benadeelde partij dus niet-ontvankelijk zijn in haar vordering. In lid 3 van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is daarnaast het vereiste neergelegd dat de beoordeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren.
Rechtstreekse schade
Ingevolge het tweede lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij in het strafproces enkel vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden wanneer voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade; dat is het vereiste van de rechtstreekse schade. De rechtbank zal aan het wel of niet voldaan zijn aan dit vereiste alleen aandacht besteden in die gevallen waar daaraan getwijfeld kan worden. Wanneer door de rechtbank wordt vastgesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade, zal die vaststelling niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben. Een vordering die niet-ontvankelijk wordt verklaard in het strafgeding kan daarna nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter in een civiele procedure.
Onevenredige belasting
In het derde lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is als belemmering voor de ontvankelijkheid opgenomen het criterium dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er aanvullend onderzoek nodig blijkt om de schade vast te stellen en de afdoening van de strafzaak daardoor vertraging oploopt. In dat geval is de rechtbank bevoegd, hetzij op verzoek van de verdachte, hetzij op vordering van de officier van justitie, hetzij ambtshalve, te bepalen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering of het niet-ontvankelijk verklaarde gedeelte ervan vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Inhoudelijke eisen aan de vordering
Naast vereisten die zien op de ontvankelijkheid van de vordering zijn er ook inhoudelijke eisen waaraan een vordering moet voldoen. Het gaat dan met name om de stelplicht en de bewijslast. Concreet komt dat erop neer dat de benadeelde partij naast de grondslag voor haar vordering ook voldoende feiten en omstandigheden zal moeten stellen en deze feiten en omstandigheden –in geval van betwisting– met de nodige bewijsstukken zal moeten onderbouwen. In de context van het strafproces heeft die stelplicht voornamelijk betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit. Dat geldt in het bijzonder voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en de omvang van de gevorderde schade.
Wanneer de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. Indien de verdachte de vordering van de benadeelde partij wel betwist, zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan. De omvang van de schade zal dan worden bepaald met inachtneming van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank kan de schade schatten als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
De rechtbank zal nu, mede toetsend aan voornoemde juridische kaders, de afzonderlijke posten beoordelen.
De uitvaartkosten
Kosten van lijkbezorging kunnen worden vergoed aan de nabestaanden of erfgenamen van degene die als gevolg van een strafbaar feit is overleden. Dit volgt uit artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Onder kosten van lijkbezorging vallen de kosten van de uitvaart en de kosten van een grafmonument voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de levensstandaard van de overledene en rekening houdend met de culturele achtergrond van de overledene. Onder deze kosten vallen ook de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de ontvangst na de plechtigheid. Het moet in alle gevallen gaan om in redelijkheid gemaakte kosten.
De hier gevorderde uitvaartkosten laten zich kwalificeren als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde feit onder 1 en zijn voldoende onderbouwd. Door de verdediging is deze post ook niet betwist.
De overige posten
Zowel bij de overige materiële schadeposten als bij de gevorderde immateriële schade loopt de rechtbank tegen het probleem aan dat de gevorderde posten ofwel juridische grondslag missen ofwel onvoldoende met feiten zijn onderbouwd, waardoor niet is vast te stellen dat sprake is van dergelijke schade of dat sprake is van een rechtstreeks verband met de ten laste gelegde feiten.
Zo is onduidelijk wat de grondslag is voor het vorderen van immateriële schade. Aansluiting wordt gezocht bij de reeds door de wetgever vastgestelde forfaitaire bedragen voor affectieschade, maar de onderbouwing van de immateriële schade die geleden is door [zoon] en [dochter] duidt eerder op shockschade. Dit is relevant, omdat de beoordeling van affectieschade een andere is dan de beoordeling van shockschade.
De wet maakt het toekennen van affectieschade pas mogelijk sinds 1 januari 2019. Door de wetgever is niet gekozen voor overgangsrecht, wat betekent dat deze wet niet van toepassing is ten aanzien van misdrijven die vóór 1 januari 2019 zijn gepleegd. Om die reden komt in dit geval affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking.
Bij de beoordeling van shockschade is relevant of aan de benadeelde een hevige emotionele shock te weeg is gebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat is zeer voorstelbaar in de situatie waarin [zoon] en [dochter] hebben verkeerd, maar voor vergoeding van de schade is vervolgens ook vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Door de benadeelde partij is slechts in algemene zin gesteld dat sprake is van ernstige psychische klachten. Dat is gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – laatstelijk nog bekrachtigd in een overzichtsarrest52.– onvoldoende.
De rechtbank merkt op dat het volledig invoelbaar en voorstelbaar is dat [slachtoffer 2] en zijn kinderen geestelijk zijn getroffen na de moord op [slachtoffer 1] , maar de rechtbank moet wel bewaken dat er juist geprocedeerd wordt. Het past de rechtbank niet om uit coulance met de nabestaanden maar te gissen naar de grondslag van de immateriële schade. Dat had door de raadsman van [slachtoffer 2] gesteld moeten worden. Nu dat echter niet gebeurd is, is nader onderzoek nodig.
Dat nader onderzoek nodig is, geldt ook voor de overige materiële schadeposten. Door de benadeelde partij zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan het bestaan van die schade of een rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten kan worden vastgesteld. Het gaat dan om de posten woonkosten Wit-Rusland, schoolkosten kinderen, reis- en verblijfkosten en gemist levensonderhoud partner. Zo is niet duidelijk wat de verhuizing naar Wit-Rusland noodzakelijk maakte en is het, gelet op het feit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet getrouwd waren en geen geregistreerd partnerschap hadden, onduidelijk in hoeverre [slachtoffer 1] bijgedragen zou hebben in het levensonderhoud van [slachtoffer 2] .
In beginsel is het zo dat als er aanvullend onderzoek nodig is om de precieze schade vast te stellen, de benadeelde partij hiervoor alsnog de gelegenheid wordt gegeven. Als dat aanvullende onderzoek echter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank besluiten om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank overweegt in verband daarmee dat de benadeelde partij bijstand had van een juridische professional, die bekend mag worden verondersteld met de inhoudelijke eisen die aan een civiele vordering worden gesteld. Bovendien duurt dit strafgeding al meerdere jaren en heeft de rechtbank na iedere pro-formazitting bij de raadsman van [slachtoffer 2] laten aandringen op tijdige indiening en motivering van de vordering. Pas de dag voor de inhoudelijke behandeling is, na kantooruren, de vordering in zijn huidige vorm ingediend. Daarmee ontstaat het risico dat een gedegen debat over de vordering onmogelijk wordt gemaakt. Voor de behandeling van deze zaak waren meerdere zittingsdagen uitgetrokken, waardoor de raadslieden van de drie verdachten uiteindelijk allen in staat bleken gemotiveerd verweer te voeren. Het debat over de vordering is vervolgens echter door de raadsman van de nabestaanden weer volledig uit de weg gegaan door geen inhoudelijke reactie te geven en te volstaan met een voorafgaand aan de pleidooien per e-mail gegeven mededeling dat hij, ongeacht de gevoerde verweren, persisteert bij de vordering. Terwijl hij op die momenten de onduidelijkheden, die omtrent de grondslagen en feiten van onderdelen van de vordering bestaan, wellicht nog had kunnen wegnemen. Het is dan ook tegen die achtergrond dat de rechtbank het nu een onevenredige belasting van het strafgeding acht om dit strafgeding, dat al jaren sleept en waarin vele partijen op afdoening wachten, aan te houden teneinde de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen een vordering in te dienen die aan de daaraan gestelde inhoudelijke eisen voldoet. De rechtbank wil niet onopgemerkt laten dat zij dit een, hoewel juridisch juist, spijtig oordeel vindt. Het past de rechter echter niet om uit compassie met de nabestaanden maar te gissen naar de feiten en de grondslag waarop een vordering is gebaseerd. Hoe voorstelbaar de vordering ook moge zijn, er moet wel juist geprocedeerd worden. En dat mag de raadsman van [slachtoffer 2] zich aanrekenen.
De rechtbank zal aldus, mede vanuit het belang van de nabestaanden, de vordering ten aanzien van de posten woonkosten Wit-Rusland, schoolkosten, reis- en verblijfkosten en gemist levensonderhoud partner niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze delen van de vordering slechts aan de burgerlijke rechter voorgelegd kunnen worden. Alleen dan is verzekerd dat [slachtoffer 2] en de verdediging van de verdachten in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen wat zij ter staving van de vordering, respectievelijk tot verweer tegen die vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De proceskosten
De proceskosten zijn wel voldoende met stukken onderbouwd. Toch ziet de rechtbank aanleiding om deze kosten te matigen en aansluiting te zoeken bij het gangbare liquidatietarief in civiele zaken. Het is namelijk vaste jurisprudentie dat in beginsel het liquidatietarief wordt gehanteerd, tenzij er gegronde reden is om daarvan af te wijken. De rechtbank ziet daar, mede gelet op hetgeen zij ten aanzien van de kwaliteit van de vordering heeft overwogen, geen reden toe. Zij wijst daarom een bedrag van € 4.804,00 toe, bestaande uit twee punten à € 2.402,00.
Resumé
In totaal acht de rechtbank een bedrag van € 5.597,30 toewijsbaar. Zij zal de verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2012, zijnde de datum van de factuur kosten uitvaart. Ook zal zij de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan de verdachte opleggen. Daarnaast dient de verdachte hoofdelijk een bedrag van € 4.804,00 wegens gemaakte advocaatkosten aan [slachtoffer 2] te vergoeden.
9. Het beslag
De rechtbank gelast de teruggave van de hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen simkaart aan de verdachte, omdat zich geen strafvorderlijk belang tegen teruggave verzet.
10. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 zijn omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 tot een gevangenisstraf van 24 jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- -
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van de posten woonkosten Wit-Rusland, schoolkosten kinderen, reis- en verblijfkosten, gemist levensonderhoud partner en immateriële schade niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij toe met betrekking tot de post kosten uitvaart en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij € 5.597,30 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 5 december 2012 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- -
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 4.804,00;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van € 5.597,30, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 5 december 2012 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de verdachte:
- simkaart van T-Mobile [simkaart nummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter,
mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas en mr. M.K. Klompe, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2019.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na wijziging– ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, bij de woning waar na te noemen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] woonden, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer 1] , in elk geval een persoon, hebben/heeft
doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012
tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente Peel en Maas en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2] dood te schieten en/of
- door met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [medeverdachte 1] te geven;
althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten;
2.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) hebben/heeft geschoten op een persoon, in de veronderstelling dat die persoon voornoemde
[slachtoffer 2] was, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met
25 oktober 2012 in de gemeente Peel en Maas en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2] dood te schieten en/of
- door met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [medeverdachte 1] te geven;
althans indien ter zake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord/doodslag (op [slachtoffer 2] ), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool, in elk geval een of meer scherpe vuurwapens en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben/heeft gehad,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met
25 oktober 2012 in de gemeente Peel en Maas en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2] dood te schieten en/of
- door met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [medeverdachte 1] te geven;
3.
hij in of omstreeks de perode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te Kessel , gemeente Peel en Maas , in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging onder dit feit gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑11‑2019
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2013, pagina’s 4.032 tot en met 4.035.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina’s 4.016 en 4.017.
Proces-verbaal relaterende de inbeslagneming van, de lijkschouw op en het vervoer van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] d.d. 30 januari 2013, pagina 8.168 en bijlage 2 bij dit proces-verbaal, pagina 8.196.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina’s 4.016 en 4.017.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het pathologie onderzoek door A. Maes d.d. 2 november 2012, pagina’s 8.496, 8.497, 8.498 en 8.505.Proces-verbaal relaterende de inbeslagneming van, de lijkschouw op en het vervoer van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] d.d. 30 januari 2013, pagina’s 8.169 tot en met 8.172.
Proces-verbaal relaterende het vervolgonderzoek op de plaats delict [adres 1] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina’s 8.110 tot en met 8.114, de bijbehorende foto’s op de pagina’s 8.147 tot en met 8.149, 8.165 en de situatietekening op pagina 8.345.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het munitieonderzoek d.d. 5 december 2012, pagina’s 8.461 en 8.462.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het munitieonderzoek d.d. 5 december 2012, pagina’s 8.464 en 8.466.
Proces-verbaal relaterende het vervolgonderzoek op de plaats delict [adres 1] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina’s 8.110 tot en met 8.116, de bijbehorende foto’s op de pagina’s 8.147 tot en met 8.149, 8.160 tot en met 8.165 en de situatietekening op pagina 8.345.
Proces-verbaal relaterende het eerste optreden en onderzoek op de plaats delict [adres 1] te Venlo d.d. 20 maart 2013, pagina 8.074.
Proces-verbaal relaterende het vervolgonderzoek op de plaats delict [adres 1] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina 8.116 en de bijbehorende foto’s op de pagina’s 8.162 tot en met 8.164.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina 6.867.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] d.d. 19 december 2012, pagina 6.888.
Processen-verbaal van de verhoren van [medeverdachte 1] d.d. 19 oktober 2017 en 20 oktober 2017 (de kluisverklaringen), pagina’s 14.339 tot en met 14.368, welke verklaringen door [medeverdachte 1] zijn herhaald en bevestigd ter terechtzitting in de hoedanigheid van verdachte in zijn eigen zaak op 27 september 2019 en getuige in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 2] op 3 oktober 2019.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] d.d. 23 augustus 2018, pagina 14.434.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2014, pagina’s 12.014 en 12.015.
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 5 november 2013, pagina 12.040.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 12 november 2012, pagina 2.365 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2013, pagina’s 2.372 en 2.373.
Proces-verbaal van telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.913 in samenhang bezien met de in het stamproces-verbaal gerelateerde BHV-mutaties, pagina 1.187 en het verhoor van [verdachte] d.d. 26 september 2013, pagina 6.074. Het is een feit van algemene bekendheid dat Kessel-Eik een deel is van de gemeente Peel en Maas
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verklaring getuige [getuige 1] en locatie [adres 2] [woonplaats] d.d. 21 mei 2013, pagina 4.151.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2013, zijnde de verbatim uitwerking van het verhoor van [getuige 1] d.d. 21 maart 2013, pagina’s 14.775, 14.776 en 14.782.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 26 februari 2013, pagina’s 6.664 tot en met 6.668 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 15 februari 2017.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2013, pagina 6.418.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 5 november 2013, pagina’s 10.120 en 10.121. Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2017.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 7 juni 2013, pagina’s 2.794 en 2.795.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 5 november 2013, pagina’s 10.111 en 10.112. Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2017.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] d.d. 27 augustus 2013, pagina’s 2.743 tot en met 2.745.
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 23 juli 2013, pagina’s 6.306, 6.309 en 6.310.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 27 februari 2013, pagina’s 6.488 en 6.490.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2013, pagina 4.095.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 26 februari 2013, pagina 6.665.
Proces-verbaal relaterende het eerste optreden en onderzoek op de plaats delict [adres 1] te Venlo d.d. 20 maart 2013, pagina 8.076.
Proces-verbaal inspectie d.d. 18 juni 2013, pagina 10.092.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 7 juni 2013, pagina 2.796.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ( [medeverdachte 1] ) d.d. 5 november 2012, pagina 4.872. Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.946.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] d.d. 27 augustus 2013, pagina 2751. Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2017.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.946. Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ( [medeverdachte 1] ) d.d. 5 november 2012, pagina 4.872.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 28 maart 2013, pagina’s 6.587 en 6.588.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 28 februari 2013, pagina’s 6.675 tot en met 6.677.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 27 maart 2013, pagina 6.583.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] d.d. 27 augustus 2013, pagina’s 2.764 en 2.765.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9] d.d. 8 augustus 2013, pagina’s 2.699 tot en met 2.701.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 oktober 2019 als verdachte in zijn eigen zaak, welke verklaring hij heeft bevestigd in de hoedanigheid van getuige in de zaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter terechtzitting van 4 oktober 2019.
Proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2019.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 6 november 2013, pagina’s 2.593 en 2.594.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2013, zijnde de verbatim uitwerking van het verhoor van [getuige 1] d.d. 21 maart 2013, pagina’s 14.773, 14.774, 14.778, 14.779 en 14.787.
Het schriftelijk bescheid, zijnde de detentiegegevens van [medeverdachte 2] in Letland over 2012 en 2013, opgemaakt door de Nationale politie Zemgale regionale administratie strafrechtelijke onderzoek georganiseerde misdaad en bestrijding misdaad op economisch gebied met betrekking tot de met strafzaak nr.: 190501612. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2019, welke verklaring hij ter terechtzitting heeft bevestigd in de hoedanigheid van verdachte in zijn eigen zaak op 2 oktober 2019 en getuige in de zaken van [medeverdachte 1] en [verdachte] op 4 oktober 2019.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2013, zijnde de verbatim uitwerking van het verhoor van [getuige 1] d.d. 21 maart 2013, pagina 14787.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 26 februari 2013, pagina 6669.
Illustratief hierbij is de vergismoord op [naam 1] en de pogingen tot moord op diens gezin (ECLI:NL:RBAMS:2018:3222, ECLI:NL:RBAMS:2018:3223, ECLI:NL:RBAMS:2018:3190 en, ECLI:NL:RBAMS:2018:3196) en de vergismoord op [naam 2] (ECLI:NL:RBMNE:2019:1270 en ECLI:NL:RBMNE:2019:1273).
Proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake de moord op [slachtoffer 1] op 25 oktober 2012 op de [adres 1] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina 8.009. Vakbijlage Vergelijkend kogel- en hulsonderzoek bij Rapport NFI Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 25 oktober 2012 d.d. 5 december 2012, pagina 8.468.
Hoge Raad 25 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Uitspraak 02‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Twee dagen lang horen van getuige door politie vóór het verhoor door de rechter-commissaris is geen parallelle opsporing en in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Waarheidsvinding is ernstig bemoeilijkt en het wettelijk systeem is in de kern aangetast. OM wordt niet ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/804350-12
Datum uitspraak : 2 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2013, 1 november 2013, 25 februari 2014 en 2 april 2014.
2. Verloop van de procedure
Voordat het onderzoek ter terechtzitting op 22 augustus 2013 is aangevangen heeft de verdediging op 5 juni 2013 de rechter-commissaris verzocht om een drietal getuigen ([getuige 1], [getuige 2], [getuige 3]) te horen in aanwezigheid van de verdediging. Tevens heeft de verdediging de rechter-commissaris toen verzocht te bevorderen dat die getuigen niet nader verhoord zouden worden in afwezigheid van de verdediging, omdat – naar de verdediging stelde – de eerdere politieverhoren sturend en misleidend waren geweest. De officier van justitie was van die verzoeken op de hoogte, betwistte het sturende en misleidende karakter van de verhoren en stelde zich op het standpunt dat de verdediging noch de rechter-commissaris haar kon beletten de getuigen nader te horen.
Op 4 juli 2013 verzocht de verdediging de rechter-commissaris opnieuw om de verhoren zelf ter hand te nemen en te bewerkstelligen dat er buiten de aanwezigheid van de verdediging geen nadere verhoren van de getuigen zouden plaatsvinden. Voorts onderbouwde de verdediging nader het – in de ogen van de verdediging – sturende en misleidende karakter van de eerdere politieverhoren van de betreffende getuigen. De officier van justitie was ook hiervan op de hoogte.
Op 10 juli 2013 besliste de rechter-commissaris vervolgens dat de drie getuigen door haar gehoord zouden worden. De rechter-commissaris oordeelde enerzijds dat het verzoek, om te bevorderen dat de drie getuigen niet door politie of justitie buiten aanwezigheid van de verdediging zouden worden gehoord, onvoldoende onderbouwd was en anderzijds dat het verzoek de rol van de rechter-commissaris in het opsporingsonderzoek leek te miskennen. Nadien, in augustus 2013, heeft de verdediging bij de rechter-commissaris wederom tot twee maal toe bezwaar gemaakt - onder verwijzing naar onder andere jurisprudentie – tegen eventuele nadere politieverhoren. Daarbij concludeerde de verdediging dat dergelijke verhoren in afwezigheid van de verdediging in strijd zouden zijn met de beginselen van een goede procesorde waardoor verdachte in zijn verdediging zou worden geschaad.
Op 3 oktober 2013 berichtte de rechter-commissaris de verdediging dat horen buiten aanwezigheid van de verdediging geen verstoring van een goede procesorde zou opleveren mits de verdediging inzage zou krijgen in processen-verbaal van die verhoren vóór het verhoor op het kabinet van de rechter-commissaris.
Op 1 november 2013 werd het onderzoek ter terechtzitting hervat. De voorzitter deelde toen mede dat op 7 november 2013 een aantal getuigen zou worden gehoord door de rechter-commissaris, hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting werd bevestigd. Het onderzoek ter terechtzitting werd geschorst voor onbepaalde tijd en de stukken werden in de handen van de rechter-commissaris gesteld teneinde (onder andere) getuige [getuige 3] te horen.
Getuige [getuige 3] was, op het moment dat zij tijdelijk vanuit Letland naar Nederland werd overgebracht, in Letland veroordeeld en gedetineerd. Op 5 november 2013 wordt [getuige 3] in Nederland door de politie gehoord van 9.00 tot 19.05 uur met een pauze van 11.35 tot 12.57 uur. Op 6 november 2013 wordt [getuige 3] nogmaals door de politie verhoord en wel van 9.30 tot 15.10 uur. De rechtbank noch de verdediging was (tevoren) op de hoogte van het feit dat op 5 en 6 november 2013 [getuige 3] door de politie gehoord zou worden buiten aanwezigheid van de verdediging.
Op 7 november 2013 blijkt dat de rechter-commissaris niet wist dat de rechtbank niet door de officier van justitie was ingelicht over de verhoren van 5 en 6 november 2013. Voorafgaand aan het verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris op 7 november 2013 heeft de verdediging de rechter-commissaris gewraakt. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de eerder door haar gemaakte bezwaren alsmede het feit dat de officier van justitie de verdediging en de rechtbank heeft misleid door niet op de zitting van 1 november 2013 te melden dat [getuige 3] op 5 en 6 november 2013 door de politie, buiten aanwezigheid van de verdediging, gehoord zou worden. Het verhoor door de rechter-commissaris wordt tot nadere datum aangehouden en het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
Op 25 februari 2014 wordt, op instigatie van de verdediging, het onderzoek ter terechtzitting hervat.
3. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en subsidiair om bewijsuitsluiting van de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 1]. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het parallel horen van [getuige 3] op 5 en 6 november 2013 buiten aanwezigheid van de verdediging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde en aldus onrechtmatig. Voorts zijn zowel [getuige 1] als [getuige 3] op sturende wijze verhoord.
4. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij het recht had om getuige [getuige 3] parallel te verhoren en dat van sturend verhoren van [getuige 1] en [getuige 3] geen sprake is geweest. Bovendien heeft de verdediging geen nadeel geleden omdat de verklaringen die [getuige 3] bij de parallelle verhoren heeft afgelegd voor verdachte als minder belastend moeten worden beschouwd dan de eerdere verklaringen die [getuige 3] in Letland heeft afgelegd. Er is dus geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring of bewijsuitsluiting.
5. De beoordeling van de zaak
(Het belang van de) Getuige [getuige 3]
De rechtbank stelt voorop dat bij de beslissingen over de voorlopige hechtenis van verdachte de verklaring van [getuige 3] in het kader van de ernstige bezwaren een grote, zo niet doorslaggevende rol heeft gespeeld. De officier van justitie was zich daar ook van bewust. Zo stelde de officier van justitie zich op 27 juni 2013 bij het onderzoek in raadkamer gevangenhouding op het standpunt dat de verklaring van “[getuige 3]” (de rechtbank begrijpt: [getuige 3]) bijdroeg aan de ernstige bezwaren en ook ter terechtzitting van 22 augustus 2013 en 1 november 2013 baseerde de officier van justitie de ernstige bezwaren (onder andere) op de verklaringen van deze getuige. Bovendien bestempelde de officier van justitie ter terechtzitting van 25 februari 2014 [getuige 3] als een “cruciale”, kwetsbare en jonge getuige.
Het openbaar ministerie mag verondersteld worden zich er van bewust te zijn dat procespartijen op hun hoede moeten zijn bij de beoordeling van de waarde van een getuigenverklaring. De verklaring van getuige [getuige 3] vormt daarop beslist geen uitzondering. Integendeel, deze getuige is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voor wat betreft de eventuele bewijsvoering een cruciale getuige maar ook, op grond van de navolgende omstandigheden, een getuige met wie (althans met wier verklaringen) behoedzaam dient te worden omgegaan.
[getuige 3] was immers emotioneel betrokken bij [getuige 1] die van de levensberoving van het slachtoffer werd verdacht. Zij had met [getuige 1] een serieuze liefdesrelatie en zij verklaarde dat zij van plan waren om te trouwen. Met [getuige 2], die eveneens verdacht wordt betrokken te zijn bij de levensberoving van het slachtoffer, heeft [getuige 3] een naar eigen zeggen slechte stiefdochter/stiefvaderrelatie. [getuige 3] werd als getuige gehoord in de zaak tegen verdachte die volgens het openbaar ministerie de opdracht tot de levensberoving aan [getuige 1] zou hebben gegeven. De Nederlandse opsporingsambtenaren hebben tijdens het verhoor van deze getuige in Letland op 21 maart 2013 op zijn zachtst gezegd het gewicht van een belastende verklaring in de zaak tegen verdachte laten doorschemeren. Zo werd de getuige voorgehouden dat het lastig zou worden om “dat te bewijzen” als het “1 verklaring is” maar dat als er meerdere verklaringen zouden zijn, dat het dan afgelopen zou zijn met verdachte. Er moet rekening mee gehouden worden dat de reeds kwetsbare getuige door deze bejegening zo mogelijk nog kwetsbaarder is geworden.
Ook [getuige 1], de (toenmalige) partner van getuige [getuige 3], werd – terwijl hij gedetineerd was - op vergelijkbare wijze de noodzaak van meer dan één verklaring in de zaak tegen verdachte voorgehouden. Terzijde merkt de rechtbank op dat, anders dan de officier van justitie stelt, de getuigen niet uit eigen beweging hebben gevraagd om uitleg over bewijsminima maar dat de verhorende verbalisanten het bewijsminimum aan de getuigen hebben voorgehouden. Op het moment dat zulks aan [getuige 1] werd voorgehouden rekenden de Nederlandse opsporingsambtenaren er op dat hij nog contact zou hebben met [getuige 3]. Dat blijkt wel uit het feit dat zij [getuige 3] bij haar verhoor op 21 maart 2013 het telefoonnummer van mr. Vonken gaven omdat [getuige 1] tijdens zijn verhoor in Letland had gezegd dat hij graag door die advocaat vertegenwoordigd zou willen worden. Van de reële mogelijkheid dat deze getuigen, tevens elkaars geliefden, - beiden bewust gemaakt van de noodzaak om meer dan één belastende verklaring tegen verdachte te vergaren - met elkaar daar over zouden spreken, moet ook de officier van justitie zich bewust zijn geweest.
Tot slot moet getuige [getuige 3] aldus ervan op de hoogte zijn geweest dat, in de optiek van de politie, de kans op een veroordeling mede van haar verklaring afhankelijk zou kunnen zijn. Zij werd vanuit Letland naar Nederland overgebracht opdat zij in het onderzoek tegen verdachte zou worden gehoord. Die omstandigheid zal voor getuige [getuige 3] ongetwijfeld ook met zich hebben gebracht dat zij zich ervan bewust was dat haar verklaring van groot gewicht zou (kunnen) zijn in de zaak tegen verdachte.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook met de verdediging én de officier van justitie van oordeel dat getuige [getuige 3] een cruciale getuige is en dat met haar nader verhoor (en daaruit voortvloeiende verklaring) uiterst behoedzaam omgegaan diende te worden of, zoals de verdediging en de officier van justitie stellen, dat haar nader verhoor “delicaat” zou zijn. De rechtbank beschouwt getuige [getuige 3] gelet op al hetgeen hierboven is overwogen dan ook als een bijzondere getuige.
Geen parallelle opsporing; strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde
Anders dan de verdediging en de officier van justitie beschouwt de rechtbank de nadere verhoren van getuige [getuige 3] op 5 en 6 november 2013 niet als een vorm van parallelle opsporing. Parallelle opsporing is een wijze van onderzoek naar een strafbaar feit onder leiding van de officier van justitie dat afzonderlijk en naast elkaar – of anders gezegd: parallel - loopt aan een ander strafrechtelijk onderzoek naar datzelfde strafbare feit onder leiding van de rechter(-commissaris).
Bij getuige [getuige 3] ging om het verhoor van een getuige dat op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris (op 7 november 2013) in aanwezigheid van de verdediging zou gaan plaatsvinden. De rechtbank had voor dat getuigenverhoor de zaak naar de rechter-commissaris verwezen. Door het op 5 en 6 november 2013 laten horen door de politie van die getuige, voorafgaand aan het verhoor van 7 november 2013 bij de rechter-commissaris, heeft de officier van justitie aldus geen afzonderlijk oftewel parallel onderzoek laten verrichten maar heeft zij zich rechtstreeks gemengd in het onderzoek dat de rechter-commissaris in opdracht van de rechtbank zou gaan uitvoeren. Zulks overigens terwijl de verdediging diverse malen gemotiveerd bezwaar had gemaakt tegen een nader verhoor van getuige [getuige 3] buiten haar aanwezigheid.
Ten tijde van de terechtzitting op 1 november 2013 stond vast dat de getuige [getuige 3] op 7 november door de rechter-commissaris en aldus in het bijzijn van de verdediging zou worden gehoord. De officier wist toen, ten tijde van de terechtzitting van 1 november 2013, ook al dat de getuige voorafgaand aan dat verhoor door de politie en buiten aanwezigheid van de verdediging zou worden gehoord. De officier van justitie heeft er, aldus haar mededeling ter terechtzitting van 25 februari 2014, bewust voor gekozen om de rechtbank noch de verdediging van die geplande verhoren op de hoogte te stellen. Dat was, aldus de officier van justitie, omdat er “wellicht” vanuit (de zijde van) verdachte beïnvloeding van de getuige zou kunnen plaatsvinden. Dat argument kan de rechtbank niet overtuigen. Er was immers, zo deelde de officier van justitie desgevraagd mede, geen enkele aanwijzing dat zo een beïnvloeding zou kunnen gaan plaatsvinden. Bovendien was de getuige gedetineerd en stond zij aldus onder toezicht van de politie. Van de noodzaak om getuige [getuige 3] langdurig, zonder medeweten en buiten aanwezigheid van de verdediging, te horen heeft de officier van justitie de rechtbank evenmin kunnen overtuigen. Volgens de officier van justitie was het “praktischer” om de getuige voorafgaand aan het verhoor bij de rechter-commissaris te horen nu de getuige nog naar veel details moest worden gevraagd. Dat verklaart echter niet waarom de verdediging dan niet bij die verhoren aanwezig zou kunnen zijn. Ten slotte heeft de officier van justitie ook desgevraagd niet uitgelegd waarom, als aanvullende verhoren nodig waren, die politieverhoren niet ná het verhoor bij de rechter-commissaris hadden kunnen plaatsvinden. De getuige zou immers pas op maandag 11 november 2013 terugvliegen naar Letland.
De officier van justitie heeft aldus met opzet de rechtbank en de verdediging niet over de geplande politieverhoren van 5 en 6 november 2013 ingelicht en heeft vervolgens getuige [getuige 3] in het geheim twee dagen lang aan een verhoor onderworpen. De rechtbank stelt vast de officier van justitie geen bevredigende uitleg heeft kunnen verschaffen over de noodzaak van die politieverhoren, in het geheim en buiten aanwezigheid van de verdediging en vóór het verhoor bij de rechter-commissaris. Evenmin heeft de officier van justitie ook maar een begin van een aanvaardbare uitleg gegeven over de noodzaak om de verdediging en rechtbank tevoren niet op de hoogte te stellen van de geplande politieverhoren. Tenslotte heeft de officier van justitie de rechter-commissaris niet medegedeeld dat de rechtbank niet op de hoogte was van de geplande politieverhoren.
Dat laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de officier van justitie bewust de verdediging uit die politieverhoren heeft willen weren. Daarbij heeft de officier van justitie niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen door zich geen rekenschap te geven van de positie van de verdediging en haar belangen. Op de vraag van de rechtbank waarom zij - wetende van de principiële bezwaren van de verdediging - er niet voor heeft gekozen om met de rechter-commissaris en de verdediging de gang van zaken rondom het horen van [getuige 3] tijdens haar verblijf in Nederland te bespreken, antwoordde de officier van justitie dat zulks eenvoudigweg niet bij haar was opgekomen. Dat acht de rechtbank onbegrijpelijk en onzorgvuldig.
De stelling van de officier van justitie dat de verdediging met de mogelijkheid van nadere politieverhoren rekening had moeten houden nu [getuige 1] ook reeds nader door de politie was verhoord, wijst de rechtbank van de hand. De verdediging heeft immers in de loop naar de terechtzitting van 1 november 2013 herhaaldelijke malen bezwaar gemaakt tegen nadere verhoren van [getuige 1] en [getuige 3]. Op 1 november 2013 was bekend, en dat is op de terechtzitting aan de orde geweest, dat [getuige 3] kort daarna en wel op 7 november 2013 bij de rechter-commissaris gehoord zou worden. De officier van justitie heeft toen met geen woord gerept over de geplande nadere verhoren. De rechtbank is van mening dat de verdediging er dus niet op bedacht hoefde te zijn dat [getuige 3] in de korte tijd gelegen tussen 1 en 7 november 2013 (feitelijk maar 3 werkdagen) nog nader zou worden verhoord. Ook de rechtbank was daar niet op bedacht. Daarnaast maakt het gegeven dat [getuige 1] nader was verhoord niet dat de officier van justitie zich ten opzichte van getuige [getuige 3] aan haar verantwoordelijkheid kan onttrekken noch dat haar handelen om die reden minder zorgvuldig zou moeten zijn. Integendeel. Bovendien staat thans ter beoordeling de gang van zaken rondom de verhoren van [getuige 3] op 5 en 6 november 2013 en niet die rondom de verhoren van [getuige 1].
Conclusie
Onder de geschetste omstandigheden, mede gelet op feit dat de getuige een bijzondere getuige betreft, acht de rechtbank de handelwijze van de officier van justitie dan ook in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en mitsdien onrechtmatig.
Dat stelt de rechtbank voor de vraag of en zo ja welk gevolg moet worden verbonden aan het onrechtmatig handelen van de officier van justitie.
Bij de beoordeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer stelt de rechtbank voorop dat het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Behalve op grond van wettelijke vervolgingsbeletselen is daarvoor plaats wanneer is voldaan aan het Zwolsman-criterium (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249) of het Karman-criterium (HR 1 juni 1999, NJ 1999, 567). Tegen deze achtergrond moet het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging worden bezien.
Zwolsman-criterium
Het Zwolsman-criterium is geïncorporeerd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en is aan de orde bij een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dat erin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarbij dient wel steeds rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank beschouwt het onrechtmatig handelen van de officier van justitie zoals hierboven weergegeven, als een verzuim van vormen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het enkele gegeven dat het onrechtmatig handelen van de officier van justitie niet heeft plaatsgevonden tijdens het voorbereidend onderzoek niet in de weg dient te staan aan toepassing van het Zwolsman-criterium. Immers, waar aan het recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan mag het al dan niet ontzeggen van het vervolgingsrecht niet afhangen van het feit of er al dan niet reeds een terechtzitting heeft plaatsgevonden. Een andere opvatting zou betekenen dat een onherstelbaar vormverzuim waarbij een eerlijk proces niet meer gegarandeerd kan worden maar dat niet heeft plaatsgevonden tijdens het voorbereidend onderzoek (en dat niet het wettelijk systeem in de kern raakt), niet zou kunnen leiden tot ontzegging van het vervolgingsrecht. Een dergelijke opvatting is en kan niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever en zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM.
Toetsing aan het Zwolsman-criterium
Het verzuim van vormen is naar het oordeel van de rechtbank slechts deels herstelbaar voor zover het verzuim ziet op de mogelijkheid om - door middel van het bekijken en beluisteren van de audiovisueel vastgelegde verhoren van [getuige 3] – invloed uit te oefenen op de vastlegging van (de gang van) de verhoren. Het vormverzuim is naar het oordeel van de rechtbank echter voor het overige onherstelbaar.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet doorslaggevend dat het resultaat van de nadere politieverhoren van [getuige 3] als zodanig – de voor verdachte minder belastende verklaringen – geen nadeel voor de verdediging lijken op te leveren. Ook wil een dergelijk resultaat niet zeggen dat de waarheidsvinding niet bemoeilijkt is. Waar het om gaat is of met de vastgestelde handelwijze van de officier van justitie aan verdachtes recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.
Toetsing van getuigenverklaringen op consistentie en betrouwbaarheid is van belang voor de waarheidsvinding en de bewijsvoering en daarmee óók van belang voor de (positie van de) verdachte en zijn verdediging. Toetsing is aldus van belang voor het garanderen van een eerlijk proces. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat een getuige, na een verhoor bij de politie, reeds om die reden minder onbevangen is bij het aangaan van een nader verhoor dan een getuige die niet reeds tevoren door de politie is gehoord. Dat gegeven op zichzelf maakt niet dat nader verhoor van een getuige niet zinvol meer kan zijn. De rechtbank stelt evenwel voorop dat zulks, het minder onbevangen aangaan van een verhoor, in veel sterkere mate heeft te gelden in geval van getuige [getuige 3]. Zij is niet alleen eerst in Letland verhoord maar is daarna overgebracht naar – voor haar – het buitenland om aldaar twee dagen lang door de Nederlandse politie aan een tweetal langdurige verhoren te worden onderworpen. De rechtbank roept hier in herinnering wat zij eerder heeft overwogen: dat deze getuige als een bijzondere getuige moet worden beschouwd, aan wie – als ook aan haar geliefde met wie zij contact had - het gewicht van een belastende verklaring was kenbaar gemaakt en die zich er aldus van bewust moet zijn geweest dat de kans op een veroordeling mede van haar verklaring afhankelijk zou kunnen zijn.
Hoe de getuige zich bij de nadere verhoren in aanwezigheid van de verdediging dan wel zonder die nadere verhoren bij het rechter-commissaris verhoor zou hebben opgesteld, valt niet meer te achterhalen. Zo is bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat zij geheel dan wel gedeeltelijk zou zijn teruggekomen op haar eerdere verklaring of dat zij de rol van verdachte anders zou hebben ingekleurd. Van de kwaliteit van nader verhoor van getuige [getuige 3] kan bovendien ook niet meer voldoende worden verwacht in die zin dat het effect kan worden uitgeschakeld dat de langdurige nadere verhoren in haar geest zal hebben achtergelaten. Immers, als de getuige zich al van (de mate van) dat effect bewust zou zijn – hetgeen de rechtbank niet waarschijnlijk acht – blijft de situatie zodanig dat niet valt te achterhalen hoe de getuige het verhoor aangegaan zou zijn indien de verdediging wél aanwezig zou zijn geweest. Zulks is, mede gelet op de psychologische mechanismen van langdurige politieverhoren, eenvoudigweg niet meetbaar. Bovendien is het aannemelijk dat hoe vaker en langer een getuige is gehoord en aldus verklaringen heeft afgelegd, hoe moeilijker het voor een getuige zal zijn om die verklaringen bij te stellen, te nuanceren of daarop terug te komen én hoe moeilijker het is voor de verdediging om zulks (proberen) te bewerkstelligen door middel van het stellen van kritische vragen. Tot slot is niet ondenkbaar dat de getuige door de langdurige verhoren er eenvoudigweg ‘genoeg’ van heeft en alleen al om die reden – al dan niet bewust – geneigd is minder mee te werken en minder volledig of accuraat te antwoorden op bepaalde vragen zodat ook op die wijze afbreuk wordt gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging alsook de waarheidsvinding. Nader verhoor voor de verdediging om de getuige alsnog te confronteren en bevragen waarbij de belangen van verdachte ten volle tot hun recht zouden komen behoort dan ook niet meer tot de mogelijkheden.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachtes recht op een eerlijk proces onherstelbaar te kort is gedaan. Door de handelwijze van de officier van justitie – het mengen in het onderzoek van de rechter(-commissaris) – en vanwege haar wetenschap over de bijzondere positie van de getuige alsmede het feit dat zij zonder noodzaak de verdediging met opzet van die nadere, delicate verhoren heeft geweerd is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor zo niet doelbewust dan toch met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
Karman-criterium
Het Karman-criterium heeft betrekking op vormverzuimen in het algemeen en is aan de orde - los van de vraag of daardoor de belangen van de verdachte zijn geschaad - indien het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd, in de kern is aangetast.
In het zogenaamde ‘Karman arrest’ ging het om een handelwijze van het openbaar ministerie die in strijd was met de grondslagen van het strafproces (met name met de wettelijk voorziene verdeling van bevoegdheden en verplichtingen tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter), waardoor het wettelijk systeem in de kern was geraakt. Het arrest heeft betrekking op de miskenning van de onafhankelijkheid van de rechter door de officier van justitie. Dat het Karman-criterium ook juist dáár (enkel) over gaat, wordt bevestigd door het zogenaamde Post-Karman arrest I (HR 3 juli 2001, NJ 2002, 8) waar de Hoge Raad verwijst naar het Karman-criterium als handelingen in strijd met de grondslagen van het strafproces en in dat verband het fundamenteel belang dat de gemeenschap heeft bij de inachtneming van de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter.
Hoewel op andere gronden is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat ook het Karman-criterium in de zaak tegen verdachte een rol speelt.
In het voorbereidend onderzoek is de officier van justitie de centrale autoriteit. Met de ‘Wet versterking positie rechter-commissaris’ is die positie alleen maar méér centraal geworden. In die nieuwe regeling van het voorbereidend onderzoek is de rol van de rechter-commissaris immers niet meer primair die van onderzoeksrechter maar die van toezichthouder. Zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, komt de zaak aan de zittingsrechter toe. De (zittings)rechter is vanaf dat moment de centrale autoriteit en alsdan geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden van de procespartijen binnen het door de rechter te bepalen kader.
De rechtbank had op 1 november 2013 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris opdat de rechter-commissaris, op verzoek van de verdediging, getuige [getuige 3] zou gaan horen. Toen wist de officier van justitie dat zij buiten medeweten van de verdediging diezelfde getuige door de politie zou gaan laten horen. Doordat de officier van justitie die geplande verhoren van 5 en 6 november 2013 bewust niet ter sprake heeft gebracht, heeft zij de verdediging de mogelijkheid ontnomen om de gang van zaken aan de rechtbank (tijdig) voor te leggen. Tegelijkertijd heeft de officier van justitie door haar (ver)zwijgen zowel de rechtbank op het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2013, als ook de rechter-commissaris voorafgaand aan de nadere verhoren, de mogelijkheid ontzegd om over de geplande gang van zaken en handelwijze van de officier van justitie een oordeel te geven. De rechter is er immers verantwoordelijk voor dat de verdachte wordt berecht met in achtneming van de eisen van een eerlijk proces. Die rol van de toetsende en controlerende rechter(-commissaris) vloeit voort uit de verdeling van de bevoegdheden in de strafrechtspleging tussen de onafhankelijke rechter en het openbaar ministerie.
Er was zoals gezegd geen sprake van een parallel onderzoek van de officier van justitie maar de officier van justitie heeft zich op onrechtmatige wijze gemengd in het onderzoek zoals bevolen door de rechtbank en heeft daarmee dat onderzoek van de rechtbank gefrustreerd. De officier van justitie heeft van die inmenging de rechtbank en verdediging opzettelijk in het ongewisse gelaten en opzettelijk de getuige in het geheim gehoord. Die inmenging heeft bovendien zoals hierboven is vastgesteld, tot gevolg gehad dat de waarheidsvinding is gefrustreerd. Die inmenging raakt de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie enerzijds en de rechter(-commissaris) anderzijds met als gevolg dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Immers, met het overlaten van de zaak aan de rechter doordat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen is het onverenigbaar dat de officier van justitie in een zaak als deze zelfstandig en buiten de rechtbank om een bijzondere getuige als [getuige 3] voorafgaand aan het verhoor zoals bevolen door de rechtbank, onderwerpt aan een tweetal langdurige verhoren.
Eindconclusie
Aldus is de waarheidsvinding - nu het gaat om een voor deze strafzaak en eventuele bewijsvoering cruciale getuige - ter terechtzitting ernstig bemoeilijkt doordat de officier van justitie een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank acht het belang van het geschonden voorschrift – de waarheidsvinding door het ongemoeid laten van deze bijzondere getuige – in de zaak tegen verdachte bijzonder groot. Daarenboven is verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk en blijvend in zijn belangen geschaad en lijdt verdachte daardoor nadeel. Hij is immers op onherstelbare wijze beknot in zijn verdediging en ondervragingsrecht. Ten slotte beoordeelt de rechtbank het verzuim als bijzonder ernstig nu de verdediging bewust van de nadere verhoren is geweerd en de verdediging en rechtbank opzettelijk in het ongewisse zijn gelaten.
Door de handelwijze van de officier van justitie is voorts het wettelijk systeem in de kern aangetast.
Gelet daarop alsmede gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het veroorzaakte nadeel dient naar het oordeel van de rechtbank het openbaar ministerie het vervolgingsrecht te worden ontzegd.
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie aldus niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, M.B.T.G. Steeghs en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. P.M.S. Dijks voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 april 2014.