Hof Amsterdam, 21-04-2015, nr. 200.127.464/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:1511
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
200.127.464/01
- Roepnaam
Werknemer/Olympia Uitzendbureau
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1511, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2994, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2014:1101, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2015/739
AR-Updates.nl 2015-0432
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0432
AR 2014/446
AR-Updates.nl 2014-0563
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0563
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet medewerker op Schiphol na wegnemen bagage.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.127.464/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 565556/CV EXPL 12-9164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLYMPIA UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Bongaards te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en Olympia genoemd.
Het hof heeft op 1 april 2014 in deze zaak een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt daarnaar verwezen.
Partijen hebben na dit tussenarrest de volgende stukken ingediend:
- akte overlegging producties zijdens [appellant] (29 april 2014);
- akte overlegging producties zijdens [appellant] (17 juni 2014);
- akte na tussenarrest zijdens Olympia;
- antwoordakte na tussenarrest zijdens [appellant].
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1
Bij het tussenarrest is Olympia toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat [appellant] zich in de nacht van 6 op 7 december 2007 heeft schuldig gemaakt aan het bagage en/of postzakken meenemen (naar een donkere plek), en/of deze te openen en te doorzoeken.
2.2
Voor de bewijsvoering heeft Olympia gebruik gemaakt van het door [appellant] in het geding gebrachte processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, dossiernummer [nummer] onder meer inhoudend de op 7 december 2007 tegenover de betrokken verbalisanten respectievelijk verbalisanten afgelegde verklaringen van […] en […], beiden werkzaam bij KLM Security Services (hierna: [A] en [B]).
2.3
[A] heeft toen onder meer - voor zover van belang - verklaard: “Sinds enige tijd loopt er intern bij ons een onderzoek naar diefstal van poststukken. (…) Dit is gekomen naar aanleiding van aangiftes van klanten van de KLM. (…). Gisteren (donderdag) ben ik samen met mijn collega weer [appellant] gaan volgen. We hebben eerst alle bagage die op de verscheidene platformen lagen genoteerd samen met de kenmerken en de vluchtnummers. (…) Ik heb de gehele tijd contact gehad met mijn collega [B], middels telefoon. (…) Op een gegeven moment zag mijn collega [B] dat de derde bovenrijder hem passeerde. Hij is vervolgens omgekeerd en achter de derde bovenrijder aan gaan rijden, hierbij heeft hij mij telefonisch op de hoogte gehouden. (…) Hij zag op D7 een tweetal koffers liggen. Hij is vervolgens verder gaan rijden, anders viel het op (…). Mijn collega [B] vroeg of ik langs D7 wilde rijden (…). Toen ik daar langs reed zag ik de twee koffers niet meer liggen. (…) Ik hoorde [[B]] zeggen dat hij zag dat de derde bovenrijder zijn auto tussen D51 en D53 neerzette. (…) Aldaar hadden wij de derde bovenrijder “ingesloten”. Mijn collega (…) is een (1) van de twee inzittenden (…) gaan volgen. (…) [Ik] zag (…) dat de derde bovenrijder (…) wegreed. Ik ben toen de derde bovenrijder gaan volgen. Ik zag dat hij zijn bovenrijder neerzette bij (…) D47. (…) Ik ben vervolgens achter de inzittende aangelopen. Toen ben ik naar zijn leidinggevende gelopen. Ik zei (…) dat ik [appellant] wilde spreken. (…) Ik hoorde (…) dat de verdwenen koffers van D7 in de derde bovenrijder lagen.”
2.4
[B] heeft toen onder meer - voor zover van belang - verklaard: “Ik ben op 06 December 2007 omstreeks 23:00 uur begonnen met de aanvang van mijn werkzaamheden. (…) Op 7 december 2007 omstreeks 03:15 uur, reed ik over de D-pier (…). Ter hoogte van D7 zag ik 1 (een) stuk bagage liggen (…). Omstreeks 23:20 uur [was ik] langs D7 (…) gereden en aldaar zag ik 2 (twee) stuks bagage liggen. Omstreeks 01:15 reed ik nogmaals langs D7 en zag ik dat er nog maar 1 (een) stuk bagage lag. Ik ben (…) doorgereden naar (…) E2 ongeveer, aldaar zag ik een bagagetrekker, van KLM, mij tegemoet rijden met twee personen daarop. Ik herkende de bestuurder als zijnde (…) [appellant]. (…) De bagagetrekker [verdween] (…) achter het trappenhuis van D7. Op dezelfde plaats lag ook het stuk bagage (…) wat ik daar eerder heb zien liggen. Vervolgens zie ik de bagagetrekker weer van achter het trappenhuis van D7 tevoorschijn komen en ik zag dat de bagagetrekker de randweg weer op reed richting D41. Op dat moment heb ik mijn collega, [A], (…) gebeld en (…) gevraagd of hij naar D7 wou rijden om te controleren of het stuk bagage wat ik eerder daarvoor heb zien liggen daar nog lag. (…) Op dat moment kreeg ik van mijn collega (…) te horen dat het stuk bagage bij D7 was verdwenen. (…) Tussen D51 en D53 zag ik de eerder genoemde bagagetrekker geparkeerd staan. In de bagagetrekker zag ik alleen nog de bestuurder, [appellant], zitten. Hierop ben ik achter de bagagetrekker langs gelopen en zag achter de bagagetrekker een open witte postzak liggen en vlak daarbij nog een stuk bagage. Ik ben vervolgens het gebouw wat gelegen lag achter D51 en D53 binnen gelopen. Ik heb (…) geprobeerd de andere persoon die ook op de bagagetrekker zat te vinden, echter zonder succes. Hierop ben ik weer naar buiten gelopen, ik zag dat de bagagetrekker was verdwenen. In de nabije omgeving van waar de bagagetrekker gestaan had zag ik, een open witte postzak liggen en een stuk bagage. Het stuk bagage leek erg veel op een van de twee stuks bagage wat ik eerder die nacht op D7 had zien liggen. (…) Hierop ben ik naar D43 gelopen alwaar de bagagetrekker geparkeerd stond (…). Omstreeks 03:30 uur (…) heb ik bovenstaande voorval gemeld. De dienstdoende chef, [C], heeft de desbetreffende personen (…) bij ons geroepen. Ik heb de twee personen geconfronteerd met onze observaties. (…) Wij [kregen] van, [C], (…) te horen dat er in de bagagetrekker die ik de hele tijd heb geobserveerd (…) een open stuk bagage was aangetroffen. Ik kreeg (…) te horen (…) dat de bagage die in de bagagetrekker was gevonden met zekerheid te zeggen de bagage was die wij omstreeks 03:15 uur bij D7 hebben zien liggen. (…) Ik herkende het stuk bagage alszijnde de bagage die ik eerde[r] die avond bij D7 heb zien liggen.”
2.5
Olympia heeft tevens verwezen naar de verklaring van [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2014, in samenhang met zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2011 in zijn strafzaak, waaruit volgt dat [appellant] die nacht slechts tot taak had met de trekker karren en vliegtuigtrappen te vervoeren, maar geen bagage.
2.6
[appellant] heeft - voor zover voor de beoordeling van belang - op het volgende gewezen.
a. Het behoorde wel degelijk tot zijn taak karren met bagage en losse (afgevallen) bagage te vervoeren, maar die nacht heeft hij geen bagage vervoerd.
b. De resultaten van het onderzoek zijn destijds ten tijde van het ontslag op staande voet nooit aan hem voorgelegd en hij heeft zich daartegen niet kunnen verweren.
c. Hij heeft niet geparkeerd bij D51-53.
d. De verklaringen van [A] en [B] zijn tegenstrijdig, dan wel onvoldoende concludent, op de volgende punten:
( i) De locatie waar de trekker geparkeerd stond voordat [appellant] werd staande gehouden. [A] heeft gesteld dat dit D47 was en [B] dat dit D43 was, terwijl in het proces-verbaal van aanhouding staat dat [appellant] is aangehouden bij D41.
(ii) Alleen [B] heeft verklaard dat hij [appellant] heeft herkend en hij heeft de route van de bagagetrekker niet volledig kunnen volgen.
(iii) Noch [A] noch [B] heeft waargenomen of en op welke trekker de bagage is aangetroffen. Zij hebben ieder voor zich verklaard van de ander te hebben gehoord dat dat de bagage was die eerst bij D7 had gelegen.
(iv) Omdat [B] heeft verklaard dat, toen de bagagetrekker bij D51-53 stond geparkeerd, hij twee stuks bagage bij de trekker heeft zien liggen, waarvan er een sterk leek op een stuk bagage dat bij D7 had gelegen, en dat deze er nog steeds lagen toen de trekker daar was weggereden, is het niet mogelijk dat [appellant] de bagage op zijn trekker heeft geladen, maar moet iemand die hebben opgeraapt en daarna op de trekker hebben gelegd.
( v) Ook omtrent de tijdstippen is [B] niet eenduidig en staat niet vast of en wanneer er bagage is verdwenen bij D7 en of [appellant] die kan hebben meegenomen.
2.7
Olympia heeft ten behoeve van de bewijslevering geen getuigen gehoord. Daarom is geen aanleiding [appellant] op de voet van artikel 168 Rv toe te laten tot het horen van getuigen in contra-enquête. [appellant] heeft geen tegenbewijs aangeboden tegen het door Olympia in de vorm van de overgelegde processen-verbaal en de hiervoor vermelde verklaringen van [appellant] aangedragen bewijs. Indien hij tegenbewijs had willen leveren, had het op zijn weg gelegen dat aanbod wel te doen. Zijn in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod bij memorie van grieven volstaat daartoe niet, omdat dit aanbod is gedaan voordat het hiervoor weergegeven schriftelijke bewijs in het geding is gebracht. Het hof ziet zal daarom thans overgaan tot de waardering van het bewijs.
2.8
[appellant] heeft ontkend de bewuste nacht bagage te hebben vervoerd, los van de vraag of dit tot zijn normale bezigheden behoorde. Gelet op de omstandigheid dat er bij D7 voordat [appellant] daar langs reed een stuk bagage lag en direct nadien niet meer, zoals volgt uit de verklaringen van [A] en [B] in onderlinge samenhang bezien (dat [A] [appellant] aanvankelijk niet heeft herkend of dat [B] niet de hele route van [appellant] heeft kunnen volgen doet daar dus niet aan af), kan de conclusie echter geen andere zijn dan dat [appellant] die bagage heeft meegenomen. Voldoende vast staat dat dit kort na 03:15 uur en voor 03:30 uur is geweest. Die conclusie wordt ondersteund door het gegeven dat de desbetreffende bagage, toen [appellant] voor nader onderzoek werd meegenomen naar het kantoor van KLM Security, op de bagagetrekker is aangetroffen. Weliswaar laat het proces-verbaal enige onduidelijkheid bestaan omtrent de exacte gang van zaken rondom het aantreffen van dit bagagestuk op de door [appellant] bestuurde trekker, maar dit leidt er niet toe dat moet worden getwijfeld aan de constatering dat de bewuste bagage naar aanleiding van de observatie van [appellant], de melding aan zijn chef [C] daaromtrent en de daarop ondernomen actie wel degelijk op de bagagetrekker van [appellant] is aangetroffen en vervolgens door [B] is herkend als de bagage die bij D7 had gelegen. Een ander scenario is niet aannemelijk geworden. Dat [A] en [B] verschillend hebben verklaard over de locatie waar [appellant] eerder had geparkeerd (D47 of D43) is voor de beoordeling niet van belang en maakt die niet anders, te minder nu niet is gesteld of gebleken dat die locaties zo ver uit elkaar liggen dat aan de kern van hun waarnemingen geen betekenis mag toekomen. [appellant] heeft nog gesteld dat hij niet bij D51/53 heeft geparkeerd, maar dit wordt niet alleen weersproken door de verklaring van [B], maar ook door de verklaring van [D], die in genoemd proces-verbaal heeft verklaard op de bagagetrekker van [appellant] te zijn meegereden, hem te hebben gevraagd te rijden richting D51 en aldaar te zijn uitgestapt. Het hof preciseert dat [B] niet heeft verklaard dat hij bij de aldaar geparkeerde bagagetrekker twee stuks bagage heeft waargenomen maar dat dit een open postzak en een stuk bagage betrof. Mogelijk betrof dit bagagestuk de eerder bij D7 verdwenen bagage (zie de verklaring van [B] daarover) of had dit een andere herkomst. Aan de constatering dat een (ander) bagagestuk dat bij D7 was verdwenen na diens aanhouding op de bagagetrekker van [appellant] is aangetroffen doet dat alles echter niet af.
2.9
In het licht van de hiervoor vermelde bewijsvoering van Olympia is het verweer van [appellant] dat hij in de nacht van 7 december 2007 geen bagage heeft weggenomen niet meer dan een ongemotiveerde ontkenning die niet met concrete feiten en omstandigheden is geschraagd. Het hof acht gelet op het voorgaande Olympia daarom in haar bewijsopdracht geslaagd. Niets van wat [appellant] na het tussenarrest nog heeft aangevoerd en hiervoor niet is besproken, kan tot een ander oordeel leiden.
2.10
Een en ander leidt tot de slotsom dat Olympia [appellant] op staande voet heeft mogen ontslaan, mede in aanmerking genomen wat het hof in rechtsoverweging 3.3 van het tussenarrest heeft overwogen. [appellant] heeft moeten begrijpen dat zijn gedragingen van die avond, die Olympia als diefstal heeft geformuleerd, de aanleiding tot zijn ontslag hebben gevormd en dat Olympia met die formulering niet de reden van het ontslag heeft willen beperken tot een voltooide diefstal in strafrechtelijke zin. [appellant] heeft nog gesteld dat de resultaten van het onderzoek ten tijde van het ontslag op staande voet niet aan hem zijn voorgelegd en dat hij zich niet daartegen heeft kunnen verweren. Deze stelling wijst het hof van de hand. Uit de in het geding gebrachte processen-verbaal blijkt dat [appellant] over de observaties en beschuldigingen is gehoord en daarover heeft verklaard. Nu het verwijt van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in direct verband stond met het ontslag op staande voet valt niet in te zien dat hij over een en ander in het ongewisse is gebleven en daarvan enig nadeel heeft ondervonden. Niets stond er destijds aan in de weg dat hij de nietigheid van dat ontslag inriep en daarvoor de gronden aangaf. Dat [appellant] dat toen heeft nagelaten om pas vijf jaar later deze procedure te beginnen, kan met enig informatietekort of de onmogelijkheid verweer te voeren geen verband houden.
2.11
Het voorgaande brengt mee dat ook grief 3 en daarmee, gezien het tussenarrest, alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Olympia begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet Schipholmedewerker na beschuldiging diefstal bagage. Onderscheid strafrechtelijk en civielrechtelijk begrip diefstal.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.127.464/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 565556/CV EXPL 12-9164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLYMPIA UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Bongaards te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Olympia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 2 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord Holland, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 20 maart 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Olympia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte;
- antwoordakte.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 januari 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. A. Oass, advocaat te Haarlem, en Olympia door mr. Bongaards voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een door hem opgestelde schriftelijke verklaring in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen (zoals in eerste aanleg gedaan en hierna weer te geven) zal toewijzen en Olympia zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 904,-, met veroordeling van Olympia in de kosten van het geding in beide instanties.
Olympia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten, voor zover die in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
1. Tussen partijen is met ingang van 1 april 2005 een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd tot stand gekomen.
2. [appellant] was laatstelijk werkzaam. als bagage-/platformmedewerker op de luchthaven Schiphol. Op de arbeidsovereenkomst was de Cao uitzendkrachten van toepassing.
3. Op 7 december 2007 heeft Olympia [appellant] op staande voet ontslagen wegens het
feit dat in de nacht van 6 op 7 december 2007 door KLM Security Services was
vastgesteld dat [appellant] zich had schuldig gemaakt aan diefstal uit bagage en
postzakken.
4. Bij brief van 7 december 2007 heeft Olympia [appellant] het ontslag op staande voet
bevestigd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld: “In de nacht van 6 op 7
december 2007 is vastgesteld dat u zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit
bagage en postzakken. Diefstal is een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Van deze diefstal is aangifte gedaan zowel bij de Koninklijke Marechaussee (hof: Kmar) als bij de KLM Security.”.
5. Op 14 december 2007 heeft [appellant] de nietigheid van het ontslag ingeroepen
wegens het ontbreken van een dringende reden.
6. Op 28 december 2007 is de Schipholpas van [appellant] ingenomen.
7. Op 21 januari 2008 heeft het CWI Olympia toestemming verleend het dienstverband met [appellant] op te zeggen voor zover rechtens vereist, voor zover het dienstverband niet reeds op 7 december 2007 tot een rechtsgeldig einde is gekomen door het op die dag gegeven ontslag op staande voet, dan wel door de ontbindende voorwaarde van artikel 14 van de arbeidsovereenkomst (de arbeidsovereenkomst komt van rechtswege te vervallen indien de werknemer door de beveiligingsdienst van de opdrachtgever en de Kmar geen toestemming wordt verleend op de luchthaven Schiphol werkzaamheden te verrichten).
8. Bij arrest van 18 augustus 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep
een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarbij [appellant] strafrechtelijk was veroordeeld voor diefstal, vernietigd en verklaard dat niet bewezen is dat [appellant]
het hem primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en heeft het hof hem
daarvan vrijgesproken.
9. Bij beschikking van 6 december 2012 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Amsterdam, onder het voorbehoud dat de arbeidsovereenkomst nog bestond, de
arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 15 december 2012, onder toekenning van een vergoeding van € 6.700,- bruto aan [appellant].
10. [appellant] heeft op de zitting in hoger beroep van 17 januari 2014 verklaard dat hij die hele avond/nacht van 6 op 7 december 2007 chauffeur was van de bewuste trekker en slechts tot taak had met die trekker karren en vliegtuigtrappen te vervoeren, maar geen bagage.
3. Beoordeling
3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
-voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand is
gebleven en tot 15 december 2012 heeft voortgeduurd;
-voor recht te verklaren dat het door Olympia aan [appellant] verschuldigde jaarloon op
1 januari 2012 € 38.363,00 bedroeg;
-Olympia te veroordelen tot:
*betaling van het loon vanaf 7 december 2007 tot 15 december 2012, vermeerderd
met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente daarover vanaf 7
december 2007 tot aan de dag van algehele voldoening;
*het overleggen van deugdelijke loonstroken en jaaropgaven over de periode 7 december 2007 tot 15 december 2012, binnen twee weken na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan Olympia ten gunste van [appellant] een dwangsom is verschuldigd van € 500 per dag;
*betaling van € 768 aan buitengerechtelijke kosten en betaling van de proceskosten vermeerderd € 131 aan nakosten (€ 191 in geval van betekening), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vonnisdatum.
[appellant] heeft aan die vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft met Olympia een arbeidsovereenkomst tot 15 december 2012 gehad en Olympia is hem loon verschuldigd. Het ontslag op staande voet is onterecht gegeven en hij heeft zich beschikbaar gehouden voor arbeid. Dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven wordt bevestigd door de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2011. De door Olympia gestelde voorwaardelijke opzegging tegen 23 februari 2008 (met toestemming van het CWI) heeft hij niet heeft ontvangen.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft [appellant] opgemerkt dat hij veelvuldig met Olympia heeft gecorrespondeerd, wat tijd en geld heeft gekost, maar dat dit niet tot een (het hof begrijpt: voor hem bevredigende) oplossing heeft geleid. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat het ontslag op staande voet wel terecht gegeven is. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
De grieven 1 en 2 richten zich tegen onderdelen 3 en 9 van de feitenvaststelling door de kantonrechter. Het hof heeft die onderdelen bij zijn eigen feitenvaststelling buiten beschouwing gelaten. Gelet hierop, maar ook overigens kunnen de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
3.3
De grieven 4 en 5 richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij de beoordeling van het ontslag op staande voet niet van belang is of de diefstal uit bagage en postzakken als diefstal of als poging tot diefstal in strafrechtelijke zin kan worden aangemerkt. Deze grieven falen. Uit het partijdebat blijkt dat partijen het begrip ‘diefstal’, dat als ontslaggrond is gehanteerd, in verschillende zin hebben bedoeld en opgevat. [appellant] heeft in eerste aanleg en in zijn memorie van grieven dit begrip opgevat in strafrechtelijke zin (en is van oordeel dat nu hij van diefstal is vrijgesproken dit er aan in de weg staat diefstal als ontslaggrond te hanteren), terwijl Olympia hiermee klaarblijkelijk bedoelde het bewust in strijd met de geldende regelingen bagage en/of postzakken meenemen (naar een donkere plek), en/of deze te openen en te doorzoeken. De omstandigheid dat [appellant] door de strafrechter, die gebonden is aan de bewoordingen van de tenlastelegging (waarin opvalt dat niet subsidiair poging tot diefstal uit bagage en/of (poging tot) verduistering in dienstbetrekking is opgenomen) is vrijgesproken van het hem - op het op dit feitencomplex betrekking hebbende - tenlastegelegde brengt slechts mee dat hetgeen in die strafzaak is ten laste gelegd niet is bewezen, maar staat er niet aan in de weg dat de rechter in de onderhavige civielrechtelijke procedure tot het oordeel komt dat het door Olympia gestelde en als diefstal aangeduide feitencomplex komt vast te staan. Indien de door Olympia gestelde feiten komen vast te staan, leveren die naar het oordeel van het hof een dringende reden op voor ontslag op staande voet, nu [appellant] niet heeft betwist dat het meenemen en doorzoeken in strijd met de geldende regels was. Of een en ander geleid heeft tot daadwerkelijke ontvreemding van goederen is niet relevant. Juist omdat voor Olympia niet te controleren valt of haar werknemers bij het doorzoeken van postzakken en bagage iets ontvreemden - het betreft immers eigendommen van derden - mag zij de zware sanctie van ontslag op staande voet stellen op het - expliciet verboden - doorzoeken van postzakken en bagage.
3.4.1
Grief 3 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat met het overleggen van het rapport van KLM Security Services gedateerd 7 december 2007, van rapporteurs [A] en[B], security officers, Olympia heeft voldaan aan haar civielrechtelijke bewijslast ten aanzien van de aan de dringende reden ten grondslag gelegde feiten en voorts dat [appellant] die rapportage niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, met de kanttekening dat Olympia niet hoeft te bewijzen dat [appellant] zich in strafrechtelijke zin heeft schuldig gemaakt aan diefstal.
3.4.2
In de bedoelde rapportage is onder meer het volgende opgenomen.
‘uit eerder onderzoek waren reeds een aantal personen naar voren gekomen die zich
mogelijk schuldig zouden maken aan diefstal uit bagage en postzakken en van deze
personen was [appellant] werkzaam voor Olympia voor SPL/PG. In de nacht
van 6 op 7 december 2007, hebben rapporteurs met name [appellant] geobserveerd
tijdens zijn werkzaamheden. (...) Tijdens observaties werd gezien dat twee
medewerkers van SPL/PG een collo bagage van het platform hadden weggenomen
en deze meenamen in een trekker van SPL/PG. Vervolgens begaven zij zich naar een
afgelegen donkere plek tussen D-51 en D-53, alwaar zij de bagage hebben doorzocht
in de trekker. Op deze locatie zijn later nog een collo bagage, een open postzak en
een doos met elektronische apparatuur aangetroffen.’
Als waarnemingen en bevindingen van de rapporteurs[A] en [B] op 7 december 2007 is het volgende weergegeven.
‘Aan het begin van de nacht van 07 december 2007, hadden de rapporteurs een inventarisatie gemaakt van bagage en postzakken die langs de randwegen op het platform lagen. Onder andere op de randweg ter hoogte van D-07 lagen twee colli bagage. Een van deze koffers was voorzien van FRAGILE labels en beide waren voorzien van UNK labels. Omstreeks 01.30 uur lag er nog maar een collo bagage en wel degene met de FRAGILE labels. De andere was verdwenen. Omstreeks 03.15 uur zagen rapporteurs dat een trekker van SPL/PG met daarin [appellant] en [X] stopten bij D-07. Direct daarna bleek ook het laatste collo bagage dat daar lag verdwenen. De trekker met daarin beide betrokken was vanaf D-07 doorgereden naar D-51 en stond geparkeerd op een donkere locatie tussen het stationsgebouw en een grote KLM personenbus. Alleen [appellant] zat nog in de trekker. Terwijl collega [B] de trekker met daarin [appellant] bleef observeren ben ik achter de trekker langsgelopen om te kijken wat zich daar afspeelde en waar[X] zich bevond. Direct achter de trekker van [appellant] werd een open witte postzak aan getroffen en voor de personenbus een collo bagage dat braaksporen vertoond. (…) Inmiddels was [appellant] met zijn trekker naar de ruimte van SPL/PG op D-43 gereden en had daar zijn trekker voor de deur geparkeerd. In deze trekker werd later een open collo bagage aangetroffen dat duidelijk was doorzocht. Bij nader onderzoek, bleek dit collo voorzien van FRAGILE en UNK label en herkenden wij deze bagage als die kort daarvoor op D-07 had gelegen.’
3.4.3
Een mutatierapport van 7 december 2007 van (het hof begrijpt: KLM) security services houdt in dat [appellant] om 3.30 uur is overgebracht naar de meldkamer, gehoord is en vervolgens overgedragen aan en aangehouden door de Kmar, waar de betrokken rapporteurs een verklaring hebben afgelegd.
3.4.4
Door het overleggen van voormelde rapporten heeft Olympia in eerste aanleg haar verweer tegen de vorderingen van [appellant] volgens de kantonrechter voldoende onderbouwd. Uitgaande van de waarnemingen van[A] en [B], heeft de kantonrechter, bij gebreke toentertijd van een relevante betwisting door [appellant] van een en ander, daaruit de conclusie getrokken dat [appellant] betrokken was geweest bij het onbevoegd wegnemen van ten minste een collo bagage bij D-07, dit verplaatsen naar D-43 en doorzoeken. Hij heeft dit gebaseerd op de waarnemingen die volgens die rapportage waren gedaan, te weten dat [appellant], als bestuurder van een trekker, is gestopt bij een bagagestuk dat zich bevond bij D-07, dat [appellant] vervolgens is doorgereden, waarna dit bagagestuk daar verdwenen bleek te zijn, terwijl dit korte tijd later, geopend en kennelijk doorzocht, is aangetroffen in zijn trekker.
3.4.5
In hoger beroep stelt [appellant] echter bij wijze van toelichting op de grief dat de desbetreffende rapportage erg summier is en niet ondertekend. Hij onderbouwt nu wel met feiten en omstandigheden zijn betwisting van de vaststellingen als gedaan in de rapportage. In het bijzonder voert hij aan dat meerdere personen werden verdacht van diefstal en dat Olympia geen inzage heeft geboden in observaties die zouden zijn gedaan naar andere verdachten. Hij ontkent de collo bagage die zich met de sticker “fragile” bij D-07 zou hebben bevonden op zijn trekker te hebben geladen. Hij stelt dat hij bevoegd was om naar de bewuste donkere plaats(en) de rijden en dat hij niet naar D-51 is gereden maar naar D-47 (naast D-51) om naar de kantine te gaan. Hij heeft ontkend dat hij naar D-43 is gereden, het collo bagage op zijn trekker heeft gelegd en de bagage heeft doorzocht. Hij stelt dat D-07 naast D-43 ligt. Verder heeft hij betwist dat het collo bagage op zijn trekker zou zijn aangetroffen nu in het rapport geen specificatie wordt gegeven om welke trekker het zou gaan. Hij stelt dat er nooit met hem besproken is dat de collo bagage op zijn trekker zou zijn aangetroffen en dat hij de beschuldiging nooit heeft kunnen weerleggen. Hij geeft aan dat onbekend is gebleven of daadwerkelijk goederen uit de postzak en bagage gestolen zijn, nu Olympia het onderzoeksrapport van de Kmar, aan wie de postzak en de colli voor nader onderzoek waren overgedragen, niet in het geding heeft gebracht. Ten slotte stelt hij dat het meenemen en openen van bagage geen diefstal is.
3.4.6
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant] van de inhoud van de rapportage en de daarop gebaseerde stellingen van Olympia zal het hof Olympia, overeenkomstig het door haar gedane aanbod, tot het bewijs van haar stellingen toelaten, zoals hierna aan te geven.
3.4.7
Teneinde tot een juiste beoordeling van het geschil te komen acht het hof het voorts noodzakelijk dat (een afschrift van) het strafdossier dat ten grondslag heeft gelegen aan zijn vervolging door [appellant] wordt overgelegd in deze procedure. Het hof wil in elk geval kennisnemen van de verklaringen van [A] en [B] zoals die bij de Kmar zijn afgelegd, de verklaringen van [appellant] als verdachte en het vonnis en de (uitwerking van de) bewijsmiddelen zoals die door de rechter in eerste aanleg zijn gebruikt. Ook acht het hof het van belang van de overige inhoud van het dossier kennis te nemen. [appellant] wordt gelet op het bepaalde in artikel 22 Rv hiertoe bevel gegeven, waarbij een rol speelt dat het aan het hof ambtshalve bekend is dat aan aangevers of werkgevers (in dit geval aan Olympia) een dergelijk afschrift niet (zonder meer) wordt verstrekt, maar wel aan verdachten. Het hof acht het van belang dat Olympia, alvorens aan bewijslevering toe te komen, kennis van het door [appellant] te overleggen strafdossier kan nemen nu dit van invloed kan zijn op de wijze waarop zij bewijs wenst te leveren.
4. Beslissing
Het hof:
beveelt [appellant] om bij ter rolle van 29 april 2014 te nemen akte het strafdossier dat aan zijn vervolging ten grondslag heeft gelegen in dit geding te brengen, een en ander zoals in paragraaf 3.4.6 weergegeven;
laat Olympia toe tot het bewijs van haar stellingen dat [appellant] zich in de nacht van 6 op 7 december 2007 heeft schuldig gemaakt aan het bagage en/of postzakken meenemen (naar een donkere plek), en/of deze te openen en te doorzoeken;
beveelt dat, indien Olympia getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. L.A.J. Dun, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op donderdag 22 mei 2014 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van Olympia dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door Olympia voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 4 april 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 mei 2014 tot 1 augustus 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, A.M.A. Verscheure en R.M. Beltzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.