Vgl. HR 5 januari 2010, LJN BK3501, HR 6 oktober 2009, LJN BJ3297 en HR 26 mei 2009, LJN BH3686, NJ 2009, 260.
HR, 16-03-2010, nr. 08/02095
ECLI:NL:HR:2010:BL0618
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-03-2010
- Zaaknummer
08/02095
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BL0618
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL0618, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL0618
ECLI:NL:PHR:2010:BL0618, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL0618
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. Uit de bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens verdachte ttz. vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit (vgl. HR LJN AY8901). ’s Hofs kennelijke oordeel dat i.c. kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv, is - nu de raadsman heeft bepleit dat het tlgde niet kan worden bewezen - derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
16 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/02095
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2008, nummer 21/001072-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu het Hof ten onrechte de inhoud van een door het Hof als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal niet in de uitspraak heeft weergegeven.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 augustus 2006 te Nijmegen, opzettelijk een personenauto (Audi A4, kenteken [AA-00-BB]), waarop (tevoren) op 14 augustus 2006 door [betrokkene 1] kandidaat-gerechtsdeurwaarder (van deurwaarderskantoor [À] BV) overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen (artikel 430 en/of artikel 439 t/m 443 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) executoriaal beslag was gelegd, zulks ten verzoeke van de Gemeente Nijmegen, aan dat krachtens de wet daarop gelegde beslag heeft onttrokken door opzettelijk met die personenauto aldaar (van de plaats van beslaglegging) weg te rijden."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2007 houdt in dat de raadsman van de verdachte het volgende heeft aangevoerd:
"De onderhavige zaak gaat met name om een civiel juridische kwestie. De vraag is wanneer er precies beslag is gelegd. Het naleven van de formaliteiten rondom de beslaglegging is van essentieel belang. Ik wijs in dat verband op jurisprudentie van de Hoge Raad, te weten NJ 2003, 293 met LJN: AF7618. Op grond van de artikelen 45 en 46 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet het beslagexploot betekend worden. Het dossier is niet duidelijk ten aanzien van deze betekening. De vermelding dat verdachte het exploot niet wilde aannemen is nergens in het dossier opgenomen. De gestelde formaliteiten zijn zodoende niet nageleefd. Het tenlastegelegde feit kan dan ook niet worden bewezen. Ik wijs in dit verband nog op aantekening 1C bij artikel 440 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in Tekst & Commentaar: "pas na de betekening komt het beslag tot stand"."
2.3.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. De ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
"Op 14 augustus 2006 stond een deurwaarder voor mijn woning te [plaats]. Nadat ik met de deurwaarder had gesproken, ben ik naar de auto gelopen, ingestapt en over de stoep weggereden. Ik ben toen direct naar de garage gereden waar ik de auto gekocht had en heb de auto aan de garagehouder verkocht.
Het klopt dat de deurwaarder heeft gezegd dat mijn auto, een Audi A4 met kenteken [AA-00-BB], in beslag werd genomen en dat deze direct werd meegenomen. Ik wist dus dat beslag was gelegd op mijn auto."
2. Een proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] met mutatienummer PL081G/06-105985 van 14 augustus 2006 met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie district Stad Nijmegen (doorgenummerde pagina's 3 t/m 5)."
2.4. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengegevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.5. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit (vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8901, NJ 2007, 108). Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsman heeft bepleit dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen - derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 maart 2010.
Conclusie 19‑01‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 8 mei 2008 verzoeker wegens het opzettelijk onttrekken van een goed aan het daarop gelegde beslag veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu het hof ten onrechte de inhoud van een als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal niet in de uitspraak heeft weergegeven.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 augustus 2006 te Nijmegen, opzettelijk een personenauto (Audi A4, kenteken [AA-00-BB]), waarop (tevoren) op 14 augustus 2006 door [betrokkene 1] kandidaat-gerechtsdeurwaarder (van deurwaarderskantoor [A] BV) overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen (artikel 430 en/of artikel 439 t/m 443 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) executoriaal beslag was gelegd, zulks ten verzoeke van de Gemeente Nijmegen, aan dat krachtens de wet daarop gelegde beslag heeft onttrokken door opzettelijk met die personenauto aldaar (van de plaats van beslaglegging) weg te rijden.’
5.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt het volgende in:
- ‘1.
De ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 14 augustus 2006 stond een deurwaarder voor mijn woning te [plaats].
Nadat ik met de deurwaarder had gesproken, ben ik naar de auto gelopen, ingestapt en over de stoep weggereden. Ik ben toen direct naar de garage gereden waar ik de auto gekocht had en heb de auto aan de garagehouder verkocht.
Het klopt dat de deurwaarder heeft gezegd dat mijn auto, een Audi A4 met kenteken [AA-00-BB], in beslag werd genomen en dat deze direct werd meegenomen. Ik wist dus dat beslag was gelegd op mijn auto.
- 2.
Een proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] met mutatienummer PL081G/06-105985 van 14 augustus 2006 met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie district Stad Nijmegen (doorgenummerde pagina's 3 t/m 5).’
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 houdt, voor zover hier van belang, als verklaring van verzoeker het volgende in:
‘Verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld.
(…)
Op 14 augustus 2006 stond een deurwaarder voor de deur van mijn woning te [plaats]. De auto stond in de straat geparkeerd. Ik wist niet dat daarop beslag was gelegd. De auto stond namelijk niet op een vrachtwagen en was ook niet aan kettingen gelegd. De deurwaarder zei wel tegen mij dat zij de auto in beslag wilde nemen. Ik weet niet precies wat ik daarna dacht. Ik dacht in ieder geval dat ik de auto beter snel kon meenemen. De auto was namelijk van de peetvader van mijn kinderen die in Zweden woont. Hij heeft de auto betaald, maar het kentekenbewijs stond op mijn naam. Nadat ik met de deurwaarder had gesproken, ben ik naar de auto gelopen, ingestapt en over de stoep weggereden. Ik ben toen direct naar de garage gereden waar ik de auto destijds gekocht had en heb de auto voor € 10.000,- aan de garagehouder verkocht. Ik heb de auto destijds voor ongeveer € 11.000,- à € 12.500,- gekocht. Ik heb er in ieder geval niet meer dan € 13.000,-voor betaald.
(…)
Het klopt dat de deurwaarder heeft gezegd dat mijn auto, een Audi A4 met kenteken [AA-00-BB], in beslag werd genomen en dat deze direct werd meegenomen. Ik wist dus dat beslag was gelegd op mijn auto.’
7.
Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt voorts in dat de raadsman van verzoeker verweren heeft gevoerd als weergegeven in het arrest. Het hof heeft deze verweren in de bestreden uitspraak onder het hoofd ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de deurwaarder heeft nagelaten de weigering van verdachte om het exploot in ontvangst te nemen in het exploot op te nemen, zodat geen sprake is van een rechtmatig beslag.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Met dit verweer gaat de raadsman voorbij aan de strekking van artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht.
De strekking van artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht is — gelet op de plaatsing van dit artikel in titel VIII van Boek 2 van dat wetboek, welke titel het opschrift ‘Misdrijven tegen het openbaar gezag’ draagt — het afdwingen van de eerbiediging van een daad van het openbaar gezag, te weten het leggen van beslag. Dat het beslag wellicht vatbaar is voor bestrijding en opheffing, neemt niet weg dat het bestaat en moet worden [ge]ëerbiedigd. Eigenrichting hiertegen moet worden voorkomen.
Het vorenstaande brengt mee dat onder de term ‘beslag’ in artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een formeel rechtmatig beslag, gelegd op de bij de wet voorgeschreven wijze.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beïnvloedt de weigering om een exploot in ontvangst te nemen de rechtsgeldigheid van de betekening niet. De geëxploiteerde behoort niet door de bedoelde weigering de civiele rechtspleging te kunnen frustreren. Bij weigering wordt de geëxploteerde desondanks, blijkens het slot van de eerste zin van voornoemde wetsbepaling, geacht het afschrift van het exploot in persoon te hebben ontvangen.
Het feit dat de deurwaarder geen melding van de weigering in het exploot heeft gemaakt, doet niet af aan de formele rechtmatigheid van de betekening.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verdachte wist dat op zijn auto beslag was gelegd. Verdachte had dit beslag moeten eerbiedigen. Doordat verdachte — nadat hij van de deurwaarder vernomen had dat beslag op de auto was gelegd — in zijn auto gestapt is, weggereden is en vervolgens de auto aan een derde verkocht heeft, heeft hij opzettelijk de auto aan het beslag onttrokken.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.’
8.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:
‘De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.’
9.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden, indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit.1.
10.
In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts dan kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de — in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen — uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring.2.
11.
Het hof, dat deels heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, heeft kennelijk geoordeeld dat verzoeker het bewezenverklaarde feit, inhoudende het — kort gezegd — opzettelijk onttrekken van een personenauto aan het daarop krachtens de wet gelegde beslag, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
12.
De raadsman van verzoeker heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 bepleit dat geen sprake is van een rechtmatig beslag, aangezien de deurwaarder heeft nagelaten de weigering van verzoeker om het exploot in ontvangst te nemen in het exploot op te nemen.3. Vervolgens heeft het hof dit verweer in de bestreden uitspraak in een ‘nadere bewijsoverweging’ samengevat en verworpen. Aldus heeft het hof het verweer kennelijk opgevat als een bewijsverweer strekkende tot vrijspraak.
13.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 12 is uiteengezet, is het kennelijke oordeel van het hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, in het licht van hetgeen hiervoor onder 9 is vooropgesteld onjuist.
14.
Bovendien heeft verzoeker op de terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 opgegeven ten onrechte te zijn veroordeeld.4. Voorts heeft hij aldaar enerzijds verklaard dat hij niet wist dat op de auto beslag was gelegd, omdat de auto niet op een vrachtwagen stond en ook niet aan kettingen was gelegd; anderzijds heeft hij aldaar evenwel verklaard dat hij wel wist dat beslag was gelegd op zijn auto, nu de deurwaarder heeft gezegd dat zijn auto in beslag werd genomen en direct werd meegenomen.
15.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 14 is uiteengezet, houdt de hiervoor onder 6 weergegeven verklaring van verzoeker niet een duidelijke en ondubbelzinnige erkenning als hiervoor onder 10 bedoeld in. Derhalve is het kennelijke oordeel van het hof dat verzoeker het bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid, Sv, onbegrijpelijk.5.
16.
De bewezenverklaring is hoe dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
17.
Het middel slaagt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2010
Vgl. HR 9 juni 2009, LJN BI0541, NJ 2009, 285, HR 15 april 2008, LJN BC9408, NJ 2008, 251, HR 23 oktober 2007, LJN BB3070, NJ 2007, 581, HR 24 april 2007, LJN BA0874, NJ 2007, 267 en HR 26 september 2006, LJN AX5776, NJ 2006, 542.
Blijkens het proces-verbaal van een eerdere terechtzitting in hoger beroep, nl. van 11 december 2007, heeft de raadsman aldaar een vergelijkbaar verweer gevoerd, waarbij hij heeft bepleit dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen.
Het in de vorige noot genoemde zittingsverbaal (het arrest van het hof is ook naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzitting gewezen) houdt eveneens in dat verzoeker aldaar heeft opgegeven ten onrechte te zijn veroordeeld.
Vgl. HR 5 januari 2010, LJN BJ9240.