ABRvS, 16-08-2017, nr. 201609443/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:2204
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-08-2017
- Zaaknummer
201609443/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:2204, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑08‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen voor het berekeningsjaar 2013 de zorgtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 57 aan teveel betaald voorschot teruggevorderd, het kindgebonden budget van [appellant] definitief vastgesteld op een bedrag van € 1.406,00 en de huurtoeslag definitief vastgesteld op nihil.
201609443/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 november 2016 in zaak nr. 15/3858 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen voor het berekeningsjaar 2013 de zorgtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 57 aan teveel betaald voorschot teruggevorderd, het kindgebonden budget van [appellant] definitief vastgesteld op een bedrag van € 1.406,00 en de huurtoeslag definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.M. Goedhart, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 15 december 2012 heeft de minister van Defensie aan [appellant] een bijzondere erkenning Ereschuld ten bedrage van € 125.000,00 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij verschillende besluiten van 25 juli 2015 op verzoek van [appellant] besloten dat dit bijzondere vermogen bij de berekening van de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget van [appellant] over 2013 bij de vermogenstoets buiten beschouwing zal worden gelaten. Aan de definitieve vaststellingen bij het besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] over 2013 geen recht heeft op zorgtoeslag en huurtoeslag omdat zijn toetsingskomen te hoog is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van het toetsingsinkomen van [appellant] dat als inkomensgegeven is opgenomen in de basisregistratie inkomensgegevens. De dienst heeft het gedeelte van het voordeel uit sparen en beleggen dat het gevolg is van het uitgekeerde bedrag van de bijzondere erkenning Ereschuld, terecht op dat toetsingsinkomen niet in mindering gebracht, omdat de wet daartoe geen mogelijkheid biedt. Niet is gebleken van een door [appellant] gestelde toezegging door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de bijzondere erkenning Ereschuld voor toeslagen geheel buiten beschouwing zal blijven. Daarbij komt dat een dergelijke toezegging, zo die is gedaan, niet kan afdoen aan het feit dat de wet de Belastingdienst/Toeslagen niet de mogelijkheid biedt om bij de berekening van toeslagen van een ander toetsingsinkomen uit te gaan dan het toetsingsinkomen dat als inkomensgegeven in de basisregistratie inkomensgegevens is opgenomen. Gelet hierop bestaat ook geen reden het onderzoek te heropenen om de Belastingdienst/Toeslagen of [appellant] in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de gestelde toezegging. De rechtbank heeft om dezelfde reden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar mocht afzien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat geen aanleiding bestond voor heropening van het onderzoek en dat de Belastingdienst/Toeslagen in bezwaar van het horen mocht afzien, van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. De rechtbank was gehouden het onderzoek te heropenen en de Belastingdienst/Toeslagen op te dragen onderzoek te doen naar de afspraak om het uitgekeerde bedrag van een bijzondere erkenning Ereschuld, niet te betrekken bij het inkomen dat wordt gehanteerd bij de berekening van toeslagen over het berekeningsjaar 2013, aldus [appellant].
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen."
Artikel 7, eerste lid, van de Awir luidt: "Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen."
Artikel 8, eerste lid, van de Awir luidt: "Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven."
Artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) luidt: "In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
10. indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
20. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon."
Artikel 21g, eerste lid, van de Awr luidt: "Voor zover een afnemer een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, gebruikt hij het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1321 en 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3534) dient de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht, gelet op artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir uit te gaan van het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Awr. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget van [appellant] over 2013, terecht is uitgegaan van het toetsingsinkomen dat als inkomensgegeven in de basisregistratie inkomensgegevens is opgenomen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de wet de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte biedt om bij die vaststelling van een lager toetsingsinkomen uit te gaan. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt, ook niet in hoger beroep, dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een toezegging heeft gedaan dat het uitgekeerde bedrag van een bijzondere erkenning Ereschuld niet bij de berekening van toeslagen over 2013 wordt betrokken. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat een dergelijke toezegging door deze staatssecretaris ook niet kan leiden tot een andere vaststelling van de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget van [appellant] over 2013. De rechtbank heeft terecht geen reden gezien het onderzoek te heropenen om naar de gestelde toezegging nader onderzoek te doen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen mocht afzien van het horen in bezwaar.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen in bezwaar geen verweerschrift heeft overgelegd, faalt. Op de Belastingdienst/Toeslagen rustte daartoe geen verplichting.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat hij pas bij brief van 16 (lees: 26) september 2016 een verweerschrift heeft ontvangen.
5.1. Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidde ten tijde van belang: "Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en dient het een verweerschrift in."
Artikel 8:58, eerste lid, van de Awb luidt: "Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen."
5.2. Het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen is op 23 september 2016 bij de rechtbank ingekomen. Dat is buiten de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb gestelde termijn, maar 11 dagen voor de zitting bij de rechtbank. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3298, en 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1621) betreft de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb gestelde termijn een termijn van orde. De wet verbindt er geen consequentie aan dat het verweerschrift niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is ingezonden. Gelet hierop en nu het verweerschrift binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn is ingediend, mocht de rechtbank aan de overschrijding van de termijn van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb voorbij gaan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] voert tot slot aan dat de in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. [appellant] heeft, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde kan dan ook niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:703).
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
507.