ABRvS, 18-11-2015, nr. 201407082/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:3534
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-11-2015
- Zaaknummer
201407082/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3534, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑11‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2014:12540, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2010 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij de reeds uitbetaalde bedragen van haar zijn teruggevorderd.
201407082/1/A2.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2014 in zaken nrs. 14/4144, 14/4145 en 14/4146 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2010 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij de reeds uitbetaalde bedragen van haar zijn teruggevorderd.
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 24 januari 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 5 februari 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.E.C. Neve, belastingadviseur te Barendrecht, vergezeld van [echtgenoot] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De inspecteur van de Belastingdienst heeft bij besluit van 21 december 2013 aan [echtgenoot], de toeslagpartner van [appellante], een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2010 opgelegd, waarbij zijn verzamelinkomen is vastgesteld op € 50.386,00. Hiertegen is bezwaar gemaakt bij de inspecteur.
De Belastingdienst/Toeslagen is bij de in geschil zijnde herziening van de huurtoeslag over berekeningsjaar 2010 uitgegaan van een toetsingsinkomen van [appellante] van € 3.647,00 en van haar toeslagpartner van € 50.386,00.
1.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening op nihil van de reeds vastgestelde huurtoeslag over berekeningsjaar 2010, alsmede de terugvordering van al aan [appellante] uitbetaalde bedragen, ten grondslag gelegd dat [appellante], gezien de hoogte van het verzamelinkomen van haar en haar partner, geen aanspraak heeft op huurtoeslag. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich gebaseerd op het door de inspecteur herziene verzamelinkomen van de toeslagpartner van [appellante].
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de AWR wordt in dit hoofdstuk IVA en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Ingevolge artikel 21d, eerste lid, plaatst de inspecteur de aantekening "in onderzoek" bij een inkomensgegeven indien ten aanzien van dat inkomensgegeven:
a. een terugmelding is gedaan;
b. een bezwaar- of beroepschrift is ingediend;
c. een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend, of
d. overigens gerede twijfel is ontstaan omtrent de juistheid van dat gegeven.
Voor de onderdelen a en d geldt een bij ministeriële regeling te bepalen termijn waarbinnen de inspecteur bepaalt of de aantekening "in onderzoek" al dan niet wordt geplaatst.
Ingevolge artikel 21g, eerste lid, gebruikt een afnemer het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen, voor zover hij een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing indien bij het inkomensgegeven de aantekening "in onderzoek" is geplaatst.
Ingevolge artikel 21h, eerste lid, meldt een afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie inkomen dit aan de inspecteur, onder opgaaf van redenen.
Ingevolge artikel 21j, eerste lid, wordt met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur gelijkgesteld het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met het oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van artikel 21f, derde lid.
Ingevolge het tweede lid wordt een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van de afnemer, voor zover het gericht is tegen het inkomensgegeven, mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven.
Ingevolge het derde lid wordt een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven, indien gericht tegen het besluit van de afnemer, mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van die afnemer.
3. Niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht, gelet op artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid en artikel 2 eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, dient uit te gaan van het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de AWR.
4. [appellante] betoogt, onder verwijzing naar de artikelen 21d en 21g van de AWR, dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen pas tot herziening van de huurtoeslag had mogen overgaan indien de navorderingsaanslagen die de inspecteur aan haar toeslagpartner heeft opgelegd, onherroepelijk zijn geworden. Of althans had de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding moeten zien de behandeling van het bezwaar tegen de herziening van de huurtoeslag aan te houden totdat door de inspecteur is beslist op het bezwaar tegen het inkomensgegeven, aldus [appellante]. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst zij verder op de artikelen 21h en 21j van de AWR.
4.1. Uitgangspunt van de regeling over de basisregistratie inkomen in de artikelen 21 tot en met 21k van de AWR, is het verplichte gebruik van authentieke gegevens uit de basisregistratie door bestuursorganen (Kamerstukken II, 2006-2007, 31 085, nr. 3, p. 8-9 en p. 25-28). De inspecteur is beheerder van de basisregistratie inkomensgegevens. Uit artikel 21g, tweede lid, volgt dat, zodra de inspecteur het inkomensgegeven als "in onderzoek" heeft gemarkeerd, voor de afnemende bestuursorganen het verplichte gebruik van dit gegeven niet langer geldt. Het staat de afnemer in die situatie dus vrij het inkomensgegeven al dan niet te gebruiken voor zijn besluitvorming. Dat bestuursorganen die inkomensgegevens afnemen in een dergelijke omstandigheid mogen afzien van het verplichte gebruik van het inkomensgegeven, betekent, anders dan [appellante] aanvoert, niet dat de Belastingdienst/Toeslagen geen gebruik mag maken van een inkomensgegeven zolang dit gegeven zijnde "in onderzoek" is gemarkeerd en ook niet dat die dienst is gehouden te wachten totdat de procedure over de hoogte van het inkomensgegeven is afgerond. De rechtbank is met juistheid tot dezelfde conclusie gekomen.
In dit geval was reeds een bezwaarprocedure over de belastingaanslag die ten grondslag lag aan het inkomensgegeven dat aan de in geding zijnde herziening van de huurtoeslag ten grondslag ligt, bij de inspecteur aanhangig. De inspecteur was dus al bekend met het bezwaar tegen het inkomensgegeven. Om die reden heeft de rechtbank de beroepsgrond van [appellante] over de toepassing van artikel 21j terecht verworpen. Op grond van artikel 21j geldt een doorzendplicht in het geval de belanghebbende in één geschrift bezwaar maakt bij de afnemer - in dit geval de Belastingdienst/Toeslagen - en dit bezwaar mede gericht is tegen het inkomensgegeven. De achtergrond van deze bepaling, zo volgt uit de toelichting daarop (Kamerstukken II, 2006-2007, 31 085, nr. 3, p. 30-31), is het bieden van extra rechtsbescherming voor de burger. Artikel 21j beoogt niet een tweede procedure tegen dezelfde vaststelling, bepaling of wijziging van enig inkomensgegeven noodzakelijk te maken. Het standpunt van [appellante] dat, gelet op artikel 21j, een bezwaarschrift inzake IB/PVV voorkomt dat een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen over een tegemoetkoming formele rechtskracht verkrijgt, is dus onjuist. [appellante] heeft in haar bezwaarschrift aan de Belastingdienst/Toeslagen gesteld dat reeds - separaat - bezwaar was gemaakt bij de inspecteur tegen de navorderingsaanslag IB/PVV. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde dan ook geen aanleiding te zien het bezwaarschrift tegen de herziening van de huurtoeslag tevens aan te merken als een bezwaar tegen het inkomensgegeven.
[appellante] kan evenmin gevolgd worden in haar betoog over de terugmeldplicht van artikel 21h, eerste lid, wat daar verder ook van zij. De Belastingdienst/Toeslagen was ermee bekend dat al een bezwaarprocedure tegen het inkomensgegeven bij de inspecteur aanhangig was. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde daarom geen aanleiding te zien om "gerede twijfel" over het inkomensgegeven te melden aan de inspecteur, omdat deze immers al kennis had genomen van het bezwaar tegen het inkomensgegeven.
4.2. Als een gewijzigd inkomensgegeven - bijvoorbeeld na bezwaar of beroep - wordt opgenomen in de basisregistratie inkomensgegevens is de Belastingdienst/Toeslagen, op voet van artikel 20 van de Awir verplicht de tegemoetkoming - in dit geval de huurtoeslag - te herzien met inachtneming van die wijziging. Indien daar aanleiding voor is, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. De wetgever heeft derhalve een voorziening getroffen voor de door [appellante] geschetste situatie dat het verzamelinkomen van haar partner mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld naar aanleiding van bezwaar of beroep en zij, als gevolg daarvan, alsnog in aanmerking zou komen voor huurtoeslag. Reeds gezien deze wettelijke voorziening bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 5 februari 2014 niet mocht baseren op een wijziging van het inkomensgegeven die nog niet onherroepelijk is komen vast te staan. Van belang hierbij is dat de Belastingdienst/Toeslagen in gevallen als deze, met toepassing van artikel 8, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, uitstel van betaling van de terugvordering kan verlenen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat een daartoe strekkend verzoek in beginsel altijd wordt toegewezen. Anders dan [appellante] kennelijk veronderstelt, is, om een dergelijk verzoek te kunnen indienen, niet vereist dat een bezwaarprocedure tegen de herziening van de tegemoetkoming bij de Belastingdienst/Toeslagen aanhangig is.
4.3. De conclusie is dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de herziening van de huurtoeslag terecht heeft gebaseerd op het gewijzigde inkomensgegeven. Dat tegen dat inkomensgegeven een bezwaarprocedure bij de inspecteur aanhangig was, betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tot herziening van de huurtoeslag had mogen overgaan, of dat de dienst het bezwaar tegen de herziening had moeten aanhouden totdat door de inspecteur is beslist op het bezwaar tegen het inkomensgegeven. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, vormt voor de Afdeling dan ook geen aanleiding om terug te komen van haar uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201306026/1/A2, waarin is geoordeeld dat in een vergelijkbare situatie niet op de uitkomst van het beroep tegen de aanslag IB/PVV hoeft te worden gewacht.
4.4. De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Slump w.g. Koster
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
710.