Rb. Den Haag, 14-08-2014, nr. AWB - 14 , 4144
ECLI:NL:RBDHA:2014:12540
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-08-2014
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 4144
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:12540, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑08‑2014; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:3534, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 21d,21g,21h,21j Algemene wet inzake rijksbelastingen; art. 20 Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 8 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 2 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 21 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 21g Algemene wet inzake rijksbelastingen; art. 21h Algemene wet inzake rijksbelastingen; art. 21j Algemene wet inzake rijksbelastingen; art. 7:2 Algemene wet bestuursrecht; art. 7:3 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Artikel 20 Awir Artikelen 21d, 21g, 21h, en 21j AWR Definitieve berekeningen kindgebonden budget 2009, huurtoeslag en zorgtoeslag 2010. Herziening naar aanleiding van oplegging navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 aan de toeslagpartner van belanghebbende. Toeslagpartner heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Deze procedure loopt. Als ten tijde van het bezwaar tegen de herziening bekend is dat ter zake van de hieraan ten grondslag liggende navorderingsaanslagen IB/PVV bezwaar (of beroep) loopt en het inkomensgegevens ‘in onderzoek’ is als bedoeld in artikel 21d van de AWR staat het verweerder als afnemer vrij van dit inkomensgegeven immer vrij om over te gaan tot het doen van een uitspraak. Noch uit de relevante wetteksten noch uit de behorende wetgeschiedenis volgt dat verweerder gehouden is te wachten met het doen van uitspraak op bezwaar tegen de herziening totdat de wijziging van het inkomensgegeven onherroepelijk is geworden. De wetgever heeft aan de afnemer als zodanig de keuze gelaten. Bij een nadere vaststelling van dit inkomensgegeven na de beslissing op bezwaar (of de uitkomst van het beroep) betreffende de aan de toeslagpartner opgelegde navorderingsaanslag, is verweerder voorts niet gehouden (opnieuw) toepassing te geven aan artikel 20, tweede lid, van de Awir en wel in de vorm van een voor bezwaar vatbaar besluit. Belanghebbende kan voor de tussenliggende periode uitstel van betaling krijgen.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/4144, SGR 14/ 4145 en SGR 14/4146
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2014 in de zaken tussen
[eiseres], wonende te [Y], eiseres
[C],
en
de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft tegen de herzieningen van de definitieve berekeningen kindgebonden budget 2009, huurtoeslag en zorgtoeslag 2010 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissingen op bezwaar van 5 februari 2014 en van 6 maart 2014 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014 te Den Haag.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].
Overwegingen
Feiten
Kindgebonden budget 2009
1.
[X 2], kantoor [B] heeft
aan de toeslagpartner van eiseres, met dagtekening 21 december 2013, voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 103.034. De toeslagpartner van eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is hierop nog geen uitspraak gedaan.
2.
Bij beschikking van 10 januari 2014 is de definitieve berekening van het kindgebonden budget voor het jaar 2009 herzien naar € 0 en is het te veel betaalde budget over dit jaar ten bedrage van € 1.505 teruggevorderd. Daarbij is verweerder uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiseres van € 2.120 en van haar toeslagpartner van € 103.034. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij beslissing van 6 maart 2014 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Huurtoeslag en zorgtoeslag 2010
3.
[X 2], kantoor [B] heeft aan de toeslagpartner van eiseres, met dagtekening 21 december 2013, voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 50.386. De toeslagpartner van eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is hierop nog geen uitspraak gedaan.
4.
Bij beschikkingen van 24 januari 2014 zijn de definitieve berekeningen van de huurtoeslag en de zorgtoeslag voor het jaar 2010 herzien naar € 0 en zijn de te veel betaalde toeslagen ten bedrage van respectievelijk € 2.410 en € 1.548 teruggevorderd. Daarbij is verweerder uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiseres van € 3.647 en van haar toeslagpartner van € 50.386. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij beslissing van
5 februari 2014 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Geschil
5.
In geschil is of verweerder door te beslissen op de bezwaren van eiseres in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 21d, 21g, 21h en 21j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.
Niet in geschil is dat verweerder op grond van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen de definitieve berekeningen van het kindgebonden budget 2009, de huurtoeslag en de zorgtoeslag 2010 naar aanleiding van de oplegging van de navorderingsaanslagen IB/PVV aan de partner van eiseres mocht herzien.
Beoordeling van het geschil
Relevante bepalingen (teksten geldig in 2009 en 2010)
I. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
7.
Artikel 8, eerste lid, van de Awir:“1. Het toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.”
8.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o (tekst 2009)/onder p (tekst 2010), van de Awir:“1. In deze wet en de daarop berusten bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaand onder:
(…)inkomensgegeven: het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”
9.
Artikel 20 van de Awir (voor zover hier van belang):“1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2.
De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3.
Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.”
II. Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)
10.
Artikel 21, aanhef en onder e, van de AWR:“In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. (…)
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;(…)”
11.
Artikel 21d van de AWR:“1. De inspecteur plaatst de aantekening «in onderzoek» bij een inkomensgegeven indien ten aanzien van dat inkomensgegeven:
a. een terugmelding is gedaan;
b. een bezwaar- of beroepschrift is ingediend;
c. een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend, of
d. overigens gerede twijfel is ontstaan omtrent de juistheid van dat gegeven.
Voor de onderdelen a en d geldt een bij ministeriële regeling te bepalen termijn waarbinnen de inspecteur bepaalt of de aantekening «in onderzoek» al dan niet wordt geplaatst.
2.
De inspecteur verwijdert de aantekening «in onderzoek»:
a. na de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van de terugmelding;
b. nadat de beslissing op bezwaar of de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden;
c. na de afhandeling van het verzoek om ambtshalve vermindering, of
d. na de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.”
12.
Artikel 21g van de AWR:
“1. Voor zover een afnemer een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, gebruikt hij het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien bij het inkomensgegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst.”
13.
Artikel 21h van de AWR:“1. Een afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie inkomen meldt dit aan de inspecteur, onder opgaaf van redenen.
2.
Voor zover een terugmelding betrekking heeft op een authentiek gegeven dat is overgenomen uit een andere basisregistratie, zendt de inspecteur die melding onverwijld door aan de beheerder van die andere basisregistratie en doet daarvan mededeling aan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. de gevallen waarin een terugmelding achterwege kan blijven, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie;
b. de wijze waarop een terugmelding moet worden gedaan;
c. de termijn waarbinnen de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van een terugmelding over een inkomensgegeven moet plaatsvinden.”
14.
Artikel 21j van de AWR:“1. Met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur wordt gelijkgesteld het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met het oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van artikel 21f, derde lid.
2.
Een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van de afnemer wordt, voor zover het gericht is tegen het inkomensgegeven, mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven.
3.
Een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven wordt, indien gericht tegen het besluit van de afnemer, mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van die afnemer.”
Overwegingen
15.
De beroepsgrond van eiseres die inhoudt dat uit de artikelen 21d en 21g van de AWR voortvloeit dat verweerder gehouden is te wachten met het nemen van de beslissing op bezwaar totdat het gewijzigde inkomensgegeven onherroepelijk is geworden, treft geen doel. Noch uit de wetteksten noch uit de wetsgeschiedenis volgt dat op verweerder een dergelijke verplichting rust. Verweerder heeft de (gewijzigde) inkomensgegevens in een vroeg stadium gebruikt, te weten nog voordat door de toeslagpartner van eiseres tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 bezwaar was gemaakt. Er bestond aldus op dat moment geen aanleiding voor verweerder van de herziening (vooralsnog) af te zien. Echter ook als ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar inmiddels bekend is dat ter zake van de betreffende (navorderings)aanslag IB/PVV bezwaar of beroep loopt en het inkomensgegeven ‘in onderzoek’ is als bedoeld in artikel 21d van de AWR, zoals in casu het geval is, staat het verweerder (als afnemer van dit gegeven) immer vrij om over te gaan tot het doen van uitspraak. De wetgever heeft aan de afnemer als zodanig de keuze gelaten (zie Memorie van Toelichting AWR, Kamerstukken II 2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 24-26).
16. Eiseres stelt voorts dat verweerder ten tijde van het nemen van de beslissingen op bezwaar een gerede twijfel had moeten hebben over de juistheid van de authentieke inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21h van de AWR, omdat haar partner bezwaar tegen de navorderingsaanslagen had gemaakt en dit verweerder bekend was. Ook deze stelling kan eiseres niet baten. Uit de wettekst en de bijbehorende wetsgeschiedenis bij deze bepaling blijkt dat voor verweerder in beginsel de plicht bestaat om uit te gaan van de gegevens zoals zij ten tijde van het nemen van zijn besluit in de basisregistratie inkomen zijn opgenomen. Indien verweerder bij de kennisname hiervan op de hoogte is van een hiertegen ingesteld bezwaar of beroep, bestaat daarentegen niet de plicht om te wachten met het doen van uitspraak, zoals hiervoor is overwogen. Bij twijfel wordt verweerder weliswaar verheven van het verplichte gebruik van het inkomensgegeven uit de registratie, maar aan hem blijft de keuze tot de wijze waarop hij hieraan invulling wil geven in de bezwaarfase
(zie Memorie van Toelichting AWR, Kamerstukken II 2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 28-29).
17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tevens niet gehandeld in strijd met artikel 21j van de AWR. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat tegen zowel de herzieningen van de definitieve berekeningen van het kindgebonden budget 2009, de huurtoeslag en de zorgtoeslag 2010 als de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 bij verweerder en de inspecteur van de inkomstenbelasting door eiseres en haar partner tijdig bezwaar is gemaakt. In de bezwaarschriften tegen de herzieningen heeft eiseres ook opgenomen dat tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 door haar partner bezwaar was gemaakt. Uit het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 21j van de AWR volgt, zo eiseres terecht stelt, inderdaad dat een betrokkene zijn bezwaren tegen het besluit van de afnemer en tegen het door de afnemer toegepaste gegeven in één geschrift kan vervatten. Nu eiseres in haar bezwaarschriften melding heeft gemaakt van de tegen de navorderingsaanslagen door haar partner ingestelde bezwaren, behoefde verweerder de bezwaren gericht tegen de herzieningen van de definitieve berekeningen kindgebonden budget, huur- en zorgtoeslag echter niet mede aan te merken als bezwaren gericht tegen de navorderingsaanslagen en die door te zenden naar de inspecteur van de inkomstenbelasting. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank daarom ook terecht niet gedaan.
18.
Ten slotte kan ook niet worden geoordeeld dat verweerder in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Bij het nemen van de beslissingen op de bezwaren stond het verweerder op grond van de voornoemde wetgeving vrij om uit te gaan van de naar aanleiding van de navorderingen inkomstenbelasting bij de toeslagpartner van eiseres gewijzigde inkomensgegevens. De stelling van eiseres dat de herzieningen hiermede formele rechtskracht verkrijgen en zij daartegen te zijner tijd in rechte niet meer kan opkomen, doet de rechtbank niet anders oordelen. Bij een wijziging van de inkomensgegevens na de beslissingen op het bezwaar c.q. beroep inzake de aan de partner van eiseres opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010, is verweerder namelijk gehouden (opnieuw) toepassing te geven aan artikel 20, tweede lid, van de Awir en wel in de vorm van een voor bezwaar vatbaar besluit. Eiseres kan ook hiertegen in bezwaar komen. Ook van een strijd met een goede proceseconomie, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat eiseres uitstel van betaling kan aanvragen en dat indien de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 van de partner van eiseres worden verminderd er opnieuw zal worden herzien conform artikel 20, tweede lid, van de Awir.
19. Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan voordat het op een bezwaar beslist de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef, onder b, van de Awb, kan van het horen worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake in het geval uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom door hem van het horen kon worden afgezien. Hierbij zij opgemerkt dat de gronden die in deze uitspraak aan de orde zijn gekomen, te weten de uitlegging van de artikelen van de AWR, voor het eerst in de beroepsfase zijn aangevoerd.
20.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.