ABRvS, 16-03-2016, nr. 201506765/1/A2 en 201506735/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:703
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-03-2016
- Zaaknummer
201506765/1/A2 en 201506735/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:703, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑03‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant A] over 2012 gewijzigd vastgesteld op nihil.
201506765/1/A2 en 201506735/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2015 in zaak nr. 14/7642 in het geding tussen:
[appellant A]
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
alsmede op het hoger beroep van:
[appellante B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2015 in zaak nr. 14/7644 in het geding tussen:
[appellante B]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant A] over 2012 gewijzigd vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant A] beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw besloten op het door [appellant A] gemaakte bezwaar, dit ongegrond verklaard en het besluit van 11 november 2014 herroepen.
Bij uitspraak van 28 juli 2015 heeft de rechtbank het beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 juni 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante B] over 2013 gewijzigd vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante B] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 februari 2016 heeft de Afdeling schriftelijke vragen over het berekeningsjaar 2013 aan de Belastingdienst/Toeslagen gesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze vragen bij brief van 25 februari 2016 beantwoord.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 9 maart 2016, waar [appellant A] en zijn partner [appellante B], vertegenwoordigd door mr. S. Klootwijk, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) hebben een ouder en diens partner die tevens ouder is, voor de toepassing van deze wet gezamenlijk één aanspraak. Gelet op de onderlinge samenhang heeft de Afdeling de zaken van [appellant A] en zijn partner en moeder van de kinderen [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellante B]) gevoegd behandeld.
2. [appellante B] heeft in 2012 en 2013 voor haar twee dochters gebruik gemaakt van buitenschoolse opvang (hierna: BSO) en dagopvang bij het [kinderdagverblijf] (hierna: het KDV), waarvoor zij voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft die voorschotten over 2012 en 2013 gewijzigd vastgesteld op nihil omdat [appellante B] niet heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang die zij met facturen over 2012 en jaaropgaven over 2013 heeft opgegeven, zijn betaald. De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd en het beroep van [appellante B] ongegrond verklaard. [appellante B] komt hiertegen op, omdat zij van mening is dat alle kosten zijn voldaan.
3. [appellante B] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft betaald en zij daarom geen recht heeft op kindertoeslag over 2012 en 2013. Zij verwijst naar de door haar overgelegde bankafschriften en naar een verklaring van het KDV waaruit blijkt dat zij wervingsactiviteiten voor het KDV heeft verricht waarvoor zij vergoedingen heeft ontvangen. Volgens [appellante B] zijn die vergoedingen van het KDV verrekend met de kosten van kinderopvang die zij nog aan het KDV moest voldoen. Dit druist niet in tegen de bedoeling van de wetgever, aldus [appellante B].
3.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
3.2. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Afdeling heeft eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201308922/1/A2) dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
3.3. Uit de facturen over 2012 volgt dat de kosten van kinderopvang over dat jaar in totaal € 20.509,00 bedroegen. Bij besluit van 21 augustus 2012 is het voorschot kinderopvangtoeslag vastgesteld op een bedrag van € 14.154,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bedrag per bank overgemaakt aan het KDV. [appellante B] moest dus aantonen, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft aangevoerd, dat zij over 2012 een bedrag van € 6.355,00 heeft betaald.
Uit de jaaropgaven over 2013 volgt dat de kosten van kinderopvang over dat jaar in totaal € 31.482,00 bedroegen. Naar aanleiding van de vragen van de Afdeling bij brief van 18 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd bericht dat hij ten behoeve van [appellante B] in totaal een bedrag van € 23.624,00 aan voorschotten heeft overgemaakt op de bankrekening van het KDV. [appellante B] moest dus aantonen dat zij over 2013 een bedrag van € 7.858,00 heeft voldaan.
Uit de door [appellante B] overgelegde bankafschriften blijkt niet dat zij een bedrag van onderscheidenlijk in totaal € 6.355,00 en € 7.858,00 heeft betaald.
Het KDV heeft verklaard dat [appellante B] zich enorm heeft ingespannen om het KDV bij andere ouders aan te bevelen en het KDV haar daarom een vergoeding heeft aangeboden die redelijk overeenkwam met de hoogte van de eigen bijdrage. Deze verklaring kan [appellante B] niet baten, reeds omdat zij, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft aangevoerd, niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hoog de vergoeding exact was en zij haar stelling over de verrekening van de vergoeding met de kosten van kinderopvang niet heeft gestaafd met objectieve, verifieerbare stukken.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante B] dat de rechtbank heeft miskend dat de besluiten tot op nihilstelling onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, faalt eveneens. [appellante B] heeft dit voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep gericht dient te zijn tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellante B] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
5. [appellante B] voert tot slot aan dat de in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. [appellante B] heeft, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde kan dan ook niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
615.