Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/1096
Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben hennep, art. 3 onder C Opiumwet. Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsman ttz. in h.b. op de grond dat verdachte mogelijk geen weet heeft van zitting, door hof afgewezen met overweging dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid is om aanwezig te zijn. HR herhaalt relevante overwegingen uit RvdW 2020/917 en NJ 2020/24 m.b.t. vereiste belangenafweging indien niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk weet heeft van zitting. Hof heeft verzoek tot aanhouding van ottz. afgewezen op de grond dat ‘niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid is om aanwezig te zijn’. Nu hof niet heeft vastgesteld dat verdachte op de hoogte is geraakt van zittingsdatum, had hof afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van ottz. betrokken belangen, waarbij het betekenis had kunnen toekennen aan omstandigheid dat verdachte zich niet bereikbaar heeft gehouden voor raadsman, en er niet blijk van heeft gegeven die afweging te hebben gemaakt, is afwijzing aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/02248.
HR 02-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1570
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 november 2021
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, M. Kuijer
- Zaaknummer
20/02074
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1570, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:733, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2021
Essentie
Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben hennep, art. 3 onder C Opiumwet. Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsman ttz. in h.b. op de grond dat verdachte mogelijk geen weet heeft van zitting, door hof afgewezen met overweging dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid is om aanwezig te zijn. HR herhaalt relevante overwegingen uit RvdW 2020/917 en NJ 2020/24 m.b.t. vereiste belangenafweging indien niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk weet heeft van zitting. Hof heeft verzoek tot aanhouding van ottz. afgewezen op de grond dat ‘niet aannemelijk is geworden dat verdachte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.