RvdW 2021/1096:Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben hennep, art. 3 onder C Opiumwet. Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsman ttz. in h.b. op de grond dat verdachte mogelijk geen weet heeft van zitting, door hof afgewezen met overweging dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid is om aanwezig te zijn. HR herhaalt relevante overwegingen uit RvdW 2020/917 en NJ 2020/24 m.b.t. vereiste belangenafweging indien niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk weet heeft van zitting. Hof heeft verzoek tot aanhouding van ottz. afgewezen op de grond dat ‘niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid is om aanwezig te zijn’. Nu hof niet heeft vastgesteld dat verdachte op de hoogte is geraakt van zittingsdatum, had hof afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van ottz. betrokken belangen, waarbij het betekenis had kunnen toekennen aan omstandigheid dat verdachte zich niet bereikbaar heeft gehouden voor raadsman, en er niet blijk van heeft gegeven die afweging te hebben gemaakt, is afwijzing aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/02248.