De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.2.9:8.2.9 Het belang van de waarheidsvinding in rechte
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.2.9
8.2.9 Het belang van de waarheidsvinding in rechte
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378688:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 2 mei 1997, NJ 1998, 237 (HJS).
Zie ook HR 13 september 1996 (Van der Woude/Nedlloyd), NJ 1996, 731.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
475. Het recht van een partij om in de procedure nog andere getuigen dan de aanvankelijk voorgebrachte en reeds gehoorde getuigen te doen horen, vindt zijn grens waar strijd ontstaat met de goede procesorde, aldus de Hoge Raad. Waar die grens ligt, zo blijkt uit die rechtspraak, dient te worden bepaald door afweging van het belang van waarheidsvinding, tegen het belang van een voortvarende procesvoering. Zo sprak de Hoge Raad in het arrest Caransa/Lüske1 uit dat de raadsheer-commissaris over strijdigheid van het verzoek tot heropening met de goede procesorde niets had vastgesteld en dat daar, gelet op het belang van de waarheidsvinding in rechte, ook niet spoedig van zou zijn. Uit deze rechtspraak blijkt dat ook het belang de waarheidsvinding in rechte mee kan wegen bij de vaststelling van wat een goede procesorde meebrengt.2