Einde inhoudsopgave
Besluit (EU) 2017/848 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU
Bijlage Criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren die relevant zijn voor de kwalitatief beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG en voor de indicatieve lijsten die zijn opgenomen in bijlage III bij die richtlijn, en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en evaluatie
Geldend
Geldend vanaf 07-06-2017
- Bronpublicatie:
17-05-2017, PbEU 2017, L 125 (uitgifte: 18-05-2017, regelingnummer: 2017/848)
- Inwerkingtreding
07-06-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-05-2017, PbEU 2017, L 125 (uitgifte: 18-05-2017, regelingnummer: 2017/848)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Deze bijlage is onderverdeeld in twee delen:
- —
in deel I zijn de criteria en methodologische standaarden voor de omschrijving van de goede milieutoestand ingevolge artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2008/56/EG opgenomen, alsook de specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling ingevolge artikel 11, lid 4, van die richtlijn, die door de lidstaten moeten worden gebruikt voor de beoordeling van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren krachtens artikel 8, lid 1, onder b), van Richtlijn 2008/56/EG;
- —
in deel II zijn de criteria en methodologische standaarden voor de omschrijving van de goede milieutoestand ingevolge artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2008/56/EG opgenomen, alsook de specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, die door de lidstaten moeten worden gebruikt voor de beoordeling van de milieutoestand krachtens artikel 8, lid 1, onder a), van Richtlijn 2008/56/EG.
Deel I. Criteria, methodologische standaarden, specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de monitoring en beoordeling van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren krachtens artikel 8, lid 1, onder b), van Richtlijn 2008/56/EG
Deel I gaat over de beschrijvende elementen (1) die verband houden met de relevante antropogene belastingen: biologische belastingen (de beschrijvende elementen 2 en 3), fysieke belastingen (de beschrijvende elementen 6 en 7) en stoffen, afval en energie (de beschrijvende elementen 5, 8, 9, 10 en 11), zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/56/EG.
Beschrijvend element 2. Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet-inheemse soorten komen voor op een niveau waarbij het ecosysteem niet verandert
Relevante belasting: de inbreng of verspreiding van niet-inheemse soorten
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Nieuw geïntroduceerde niet-inheemse soorten. | D2C1 — Primair: Het aantal via menselijke activiteiten nieuw in het wild geïntroduceerde niet-inheemse soorten, per beoordelingsperiode (zes jaar), gemeten vanaf het referentiejaar zoals gerapporteerd voor de initiële beoordeling op grond van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG, wordt tot een minimum beperkt en waar mogelijk tot nul teruggebracht. De lidstaten stellen de drempelwaarde voor het aantal nieuwe introducties van niet-inheemse soorten vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | Schaal voor de beoordeling: Onderverdelingen van de regio of subregio, waar nodig gescheiden door nationale grenzen. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
|
Ingeburgerde niet-inheemse soorten, met name invasieve niet-inheemse soorten, met inbegrip van relevante soorten op de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 en soorten die relevant zijn voor gebruik bij criterium D2C3. De lidstaten stellen deze lijst vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D2C2 — Secundair: De dichtheid en de verspreiding van gevestigde niet-inheemse soorten, met name invasieve soorten, die aanzienlijk bijdragen tot schadelijke effecten op bepaalde soortengroepen of brede habitattypen. | Schaal voor de beoordeling: Zoals gebruikt voor de beoordeling van de desbetreffende soortengroepen of brede habitattypen onder de beschrijvende elementen 1 en 6. Gebruik van de criteria: Criterium D2C2 (kwantificering van niet-inheemse soorten) wordt uitgedrukt per beoordeelde soort en draagt bij tot de beoordeling van criterium D2C3 (schadelijke effecten van niet-inheemse soorten). Criterium D2C3 voorziet per beoordeelde soortengroep in het deel dat, en per beoordeeld breed habitattype in de omvang die negatief is veranderd, en draagt aldus bij tot de beoordeling daarvan onder de beschrijvende elementen 1 en 6. |
De soortengroepen en brede habitattypen die door niet-inheemse soorten worden bedreigd, geselecteerd uit die welke zijn gebruikt voor de beschrijvende elementen 1 en 6. De lidstaten stellen deze lijst vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D2C3 — Secundair: Het deel van de soortengroep dat, of de ruimtelijke omvang van het brede habitattype die negatief is veranderd door niet-inheemse soorten, met name invasieve niet-inheemse soorten. De lidstaten stellen de drempelwaarden voor de negatieve verandering van soortengroepen en brede habitattypen door niet-inheemse soorten vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Onder ‘nieuw geïntroduceerde’ niet-inheemse soorten worden die niet-inheemse soorten verstaan die voor zover bekend in de vorige beoordelingsperiode niet in het gebied voorkwamen.
2)
Onder ‘gevestigde’ niet-inheemse soorten worden die niet-inheemse soorten verstaan waarvan bekend is dat ze in de vorige beoordelingsperiode in het gebied voorkwamen.
3)
Voor D2C1: indien niet duidelijk is of de komst van nieuwe niet-inheemse soorten het gevolg is van menselijke activiteiten of van de natuurlijke verspreiding van aangrenzende gebieden, wordt de introductie meegeteld onder D2C1.
4)
Voor D2C2: indien het voorkomen en de dichtheid van soorten seizoensgebonden is (bv. plankton), vindt de monitoring plaats op passende tijdstippen gedurende het jaar.
5)
De monitoringprogramma's worden gekoppeld aan die voor de beschrijvende elementen 1, 4, 5 en 6, voor zover mogelijk, omdat daarbij doorgaans dezelfde bemonsteringsmethoden worden gebruikt en het praktischer is om niet-inheemse soorten te monitoren als onderdeel van ruimere biodiversiteitsmonitoring, behalve wanneer de bemonstering moet worden toegespitst op de voornaamste vectoren en risicogebieden voor nieuwe introducties.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D2C1: het aantal in de beoordelingsperiode (zes jaar) nieuw geïntroduceerde soorten per te beoordelen gebied;
- —
D2C2: de dichtheid (aantal exemplaren, biomassa in tonnen (t) of de omvang in vierkante kilometers (km2)) per niet-inheemse soort;
- —
D2C3: het deel van de soortengroep (de verhouding tussen inheemse soorten en niet-inheemse soorten, als aantal soorten en/of de dichtheid ervan binnen de groep) dat, of de ruimtelijke omvang van het brede habitattype (in vierkante kilometers (km2)) die negatief is veranderd.
Beschrijvend element 3. Populaties van alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren blijven binnen veilige biologische grenzen, en vertonen een opbouw qua leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand
Relevante belasting: de onttrekking van, of sterfte/ziekte van, wilde soorten, met inbegrip van doelsoorten en niet-doelsoorten
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren. De lidstaten stellen door middel van regionale of subregionale samenwerking een lijst van commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren op, volgens de in ‘specificaties’ vastgelegde criteria. | D3C1 — Primair: De visserijsterfte van de populaties van commercieel geëxploiteerde soorten is gelijk aan of lager dan een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. De bevoegde wetenschappelijke instanties worden geraadpleegd in overeenstemming met artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. | Schaal voor de beoordeling: De populaties van elke soort worden beoordeeld op ecologisch relevante schalen binnen elke regio of subregio, zoals vastgesteld door de bevoegde wetenschappelijke instanties als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, op basis van vastgestelde aggregaties van ICES-gebieden (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee), geografische deelgebieden van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) en visgebieden van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) voor de biogeografische regio Macaronesië. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
De resultaten van deze populatiebeoordelingen leveren ook een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van de beschrijvende elementen 1 en 6, indien de soorten relevant zijn voor de beoordeling van specifieke soortengroepen en bentische habitattypen. |
D3C2 (1) — Primair: De paaibiomassa van de populaties van commercieel geëxploiteerde soorten is hoger dan een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. De bevoegde wetenschappelijke instanties worden geraadpleegd in overeenstemming met artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. | ||
D3C3 (1)(2) — Primair: De leeftijdsopbouw en grootteverdeling van individuele exemplaren in de populaties van commercieel geëxploiteerde soorten duiden op een gezonde populatie. Dit betekent onder meer een hoog percentage oude/grote exemplaren en een beperkte negatieve invloed van de exploitatie op de genetische diversiteit. De lidstaten stellen door middel van regionale of subregionale samenwerking voor elke populatie van soorten drempelwaarden vast overeenkomstig wetenschappelijk advies dat is verkregen ingevolge artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. |
De onttrekking van, of sterfte/ziekte van, niet-commercieel geëxploiteerde soorten (incidentele bijvangsten) als gevolg van visserijactiviteiten wordt onderzocht aan de hand van criterium D1C1.
Fysieke verstoringen van de zeebodem, met inbegrip van effecten op de bentische gemeenschappen, als gevolg van visserijactiviteiten worden onderzocht aan de hand van de criteria onder beschrijvend element 6 (met name de criteria D6C2 en D6C3) en moeten worden verwerkt in de beoordelingen van de bentische habitattypen onder de beschrijvende elementen 1 en 6.
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
De lidstaten stellen door middel van regionale of subregionale samenwerking een lijst van commercieel geëxploiteerde soorten vast voor de toepassing van de criteria in elk te beoordelen gebied, en werken deze voor elke beoordelingsperiode van zes jaar bij, waarbij rekening wordt gehouden met Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (2) en het volgende:
- a)
alle bestanden die worden beheerd krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013;
- b)
de soorten waarvoor vangstmogelijkheden (totaal toegestane vangsten en quota) zijn vastgesteld door de Raad krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
- c)
de soorten waarvoor minimale instandhoudingsreferentiegrootten zijn vastgesteld krachtens Verordening (EG) nr. 1967/2006;
- d)
de soorten waarvoor een meerjarenplan geldt overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
- e)
de soorten waarvoor een nationaal beheersplan geldt overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006;
- f)
alle soorten op regionale of nationale schaal die belangrijk zijn voor de kleinschalige/plaatselijke kustvisserij.
Voor de toepassing van dit besluit worden commercieel geëxploiteerde soorten die in elk te beoordelen gebied niet-inheems zijn, uitgesloten van de lijst en deze leveren derhalve geen bijdrage aan het bereiken van een goede milieutoestand voor beschrijvend element 3.
2)
In Verordening (EG) nr. 199/2008 worden regels vastgesteld inzake de verzameling en het beheer, in het kader van meerjarenprogramma's, van biologische, technische, milieu- en sociaaleconomische gegevens betreffende de visserijsector die worden gebruikt voor de monitoring in het kader van beschrijvend element 3.
3)
De term ‘populaties’ moet worden opgevat als de term ‘bestanden’ in de zin van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
4)
Voor D3C1 en D3C2 geldt het volgende:
- a)
voor de bestanden die in het kader van een meerjarenplan overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden beheerd, moeten, in situaties van gemengde visserij, het streefniveau van de visserijsterfte en de biomassaniveaus die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren in overeenstemming zijn met het desbetreffende meerjarenplan;
- b)
voor de gebieden rond de Middellandse Zee en de Zwarte Zee kunnen passende indicatoren worden gebruikt.
5)
De volgende beoordelingsmethoden worden gebruikt:
- a)
voor D3C1: indien er als gevolg van tekortkomingen in de beschikbare gegevens geen kwantitatieve beoordelingen beschikbaar zijn die voorzien in waarden voor de visserijsterfte, kunnen andere variabelen, zoals de verhouding tussen vangst en biomassa-index (‘vangst/biomassa-ratio’), worden gebruikt als alternatieve methode. In dergelijke gevallen wordt een geschikte methode voor trendanalyse gehanteerd (bv. de huidige waarde kan worden vergeleken met het historisch langetermijngemiddelde);
- b)
voor D3C2: de gebruikte drempelwaarde is in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Indien er als gevolg van tekortkomingen in de beschikbare gegevens geen kwantitatieve beoordelingen beschikbaar zijn die voorzien in waarden voor de paaibiomassa, kunnen biomassagerelateerde indicatoren, zoals vangst per inspanningseenheid of onderzoeksindicatoren voor de bestandsdichtheid, worden gebruikt als alternatieve methode. In dergelijke gevallen wordt een geschikte methode voor trendanalyse gehanteerd (bv. de huidige waarde kan worden vergeleken met het historisch langetermijngemiddelde);
- c)
D3C3 weerspiegelt dat gezonde populaties van soorten worden gekenmerkt door een hoog percentage oude, grote exemplaren. De relevante eigenschappen zijn:
- i)
de grootteverdeling van exemplaren in de populatie, uitgedrukt als:
- —
het percentage vissen groter dan de gemiddelde grootte bij de eerste geslachtsrijpheid, of
- —
het 95e percentiel van de spreiding op basis van de vislengte van elke populatie, zoals waargenomen in een onderzoeksvaartuig of andere onderzoeken;
- ii)
de genetische gevolgen van de exploitatie van de soorten, zoals de grootte bij de eerste geslachtsrijpheid, waar passend en haalbaar.
Naar aanleiding van de verdere wetenschappelijke en technische ontwikkeling van dit criterium kunnen andere aanduidingen van de relevante eigenschappen worden gebruikt.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D3C1: de visserijsterfte op jaarbasis;
- —
D3C2: de biomassa in tonnen (t) of het aantal exemplaren per soort, tenzij andere indicatoren worden gebruikt onder punt 5 onder b);
- —
D3C3: onder punt 5 onder c): voor i), eerste streepje: deel (percentage) of aantallen, voor i), tweede streepje: lengte in centimeters (cm), en voor ii): lengte in centimeters (cm).
Beschrijvend element 5. Door de mens teweeggebrachte eutrofiëring is tot een minimum beperkt, met name de schadelijke effecten ervan zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke algenbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren
Relevante belastingen: de toevoer van nutriënten; de toevoer van organisch materiaal
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Nutriënten in de waterkolom: opgelost anorganisch stikstof (DIN), totaal stikstof (TN), opgelost anorganisch fosfor (DIP), totaal fosfor (TP). Binnen de kustwateren, zoals gebruikt krachtens Richtlijn 2000/60/EG. Buiten de kustwateren kunnen de lidstaten op regionaal of subregionaal niveau besluiten een of meer van deze nutriënten niet te gebruiken. | D5C1 — Primair: De nutriëntenconcentratie ligt niet op een niveau dat wijst op schadelijke eutrofiëringseffecten. De drempelwaarden zijn:
| Schaal voor de beoordeling:
Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Buiten de kustwateren wordt het gebruik van secundaire criteria overeengekomen op regionaal of subregionaal niveau. De resultaten van de beoordelingen dragen ook als volgt bij tot de beoordelingen voor pelagische habitats in het kader van beschrijvend element 1:
De resultaten van de beoordelingen dragen ook als volgt bij tot de beoordelingen voor bentische habitats in het kader van de beschrijvende elementen 1 en 6:
|
Chlorofyl a in de waterkolom | D5C2 — Primair: De chlorofyl-a-concentratie ligt niet op een niveau dat wijst op schadelijke effecten van verrijking met nutriënten. De drempelwaarden zijn:
| |
Schadelijke algenbloei (bv. cyanobacteriën) in de waterkolom | D5C3 — Secundair: Het aantal, de ruimtelijke omvang en de duur van schadelijke algenbloei liggen niet op een niveau dat wijst op schadelijke effecten van verrijking met nutriënten. De lidstaten stellen drempelwaarden voor deze niveaus vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | |
Fotische zone (doorzicht) van de waterkolom | D5C4 — Secundair: De fotische zone (doorzicht) van de waterkolom wordt niet beperkt, vanwege een toename van de algen, tot een niveau dat wijst op schadelijke effecten van verrijking met nutriënten. De drempelwaarden zijn:
| |
Opgeloste zuurstof onderin de waterkolom | D5C5 — Primair (kan worden vervangen door D5C8): De concentratie opgeloste zuurstof wordt, als gevolg van verrijking met nutriënten, niet teruggebracht tot een niveau dat wijst op schadelijke effecten op bentische habitats (en op de daarmee verbonden biota en mobiele soorten) of andere eutrofiëringseffecten. De drempelwaarden zijn:
| |
Opportunistische macroalgen van bentische habitats | D5C6 — Secundair: De dichtheid van opportunistische macroalgen ligt niet op een niveau dat wijst op schadelijke effecten van verrijking met nutriënten. De drempelwaarden zijn:
| |
Macrofytengemeenschappen (overblijvende zeewieren en zeegrassen zoals fucus, zeegras en neptunusgras) van bentische habitats | D5C7 — Secundair: De soortensamenstelling en relatieve dichtheid of diepteverdeling van macrofytengemeenschappen bereiken waarden die erop wijzen dat er geen sprake is van schadelijke effecten door verrijking met nutriënten waaronder via een vermindering in doorzicht van het water, als volgt:
| |
Macrofaunagemeenschappen van bentische habitats | D5C8 — Secundair (behalve wanneer gebruikt als vervanging voor D5C5): De soortensamenstelling en relatieve dichtheid van macrofaunagemeenschappen bereiken waarden die erop wijzen dat er geen sprake is van schadelijke effecten door verrijking met nutriënten en organische stoffen, als volgt:
|
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
In de kustwateren worden de criteriumelementen geselecteerd overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.
2)
Voor D5C2 en D5C3 kunnen de lidstaten daarnaast de soortensamenstelling en dichtheid van fytoplankton gebruiken.
3)
Indien mogelijk wordt informatie verzameld over de routes (atmosferische, op het land of in de zee) van nutriënten die het mariene milieu binnenkomen.
4)
Monitoring buiten de kustwateren is wellicht niet nodig door het lage risico, zoals in gevallen waarin de drempelwaarden worden bereikt in de kustwateren, waarbij rekening wordt gehouden met de toevoer van nutriënten uit atmosferische bronnen, bronnen in de zee, waaronder de kustwateren, en grensoverschrijdende bronnen.
5)
De beoordelingen krachtens Richtlijn 2000/60/EG worden gebruikt voor de beoordelingen van elk criterium in de kustwateren.
6)
De overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde waarden hebben betrekking op de waarden die zijn vastgesteld middels de interkalibratie krachtens Besluit 2013/480/EU van de Commissie (2) of op die welke in de nationale wetgeving zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8 en bijlage V van Richtlijn 2000/60/EG. Deze worden beschouwd als de ‘grens goed/matig’ voor de ecologische kwaliteitscoëfficiënten.
7)
Onder de soortensamenstelling wordt het laagste taxonomische niveau verstaan dat geschikt is voor de beoordeling.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D5C1: de nutriëntenconcentratie in micromol per liter (μmol/l);
- —
D5C2: de chlorofyl-a-concentratie (biomassa) in microgram per liter (μg/l);
- —
D5C3: de bloei als aantal gevallen, de duur in dagen en de ruimtelijke omvang in vierkante kilometers (km2) per jaar;
- —
D5C4: de fotische zone als diepte in meters (m);
- —
D5C5: de zuurstofconcentratie in de bodem van de waterkolom in milligram per liter (mg/l);
- —
D5C6: de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor de dichtheid of het ruimtelijk bereik van macroalgen. De omvang van de schadelijke effecten in vierkante kilometers (km2) of als deel (percentage) van het te beoordelen gebied;
- —
D5C7: de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor de beoordeling van de soortensamenstelling en de relatieve dichtheid of voor de maximale diepte van de macrofytengroei. De omvang van de schadelijke effecten in vierkante kilometers (km2) of als deel (percentage) van het te beoordelen gebied;
- —
D5C8: de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor de beoordeling van de soortensamenstelling en de relatieve dichtheid. De omvang van de schadelijke effecten in vierkante kilometers (km2) of als deel (percentage) van het te beoordelen gebied.
Indien beschikbaar gebruiken de lidstaten de eenheden of ecologische kwaliteitscoëfficiënten van Richtlijn 2000/60/EG.
Beschrijvend element 6. Integriteit van de zeebodem is zodanig dat de structuur en de functies van de ecosystemen gewaarborgd zijn en dat met name bentische ecosystemen niet onevenredig worden aangetast
Relevante belastingen: fysiek verlies (door een permanente wijziging van het zeebodemsubstraat of de zeebodemmorfologie en door de extractie van zeebodemsubstraat); fysieke verstoringen van de zeebodem (tijdelijke en omkeerbare)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Fysiek verlies van de zeebodem (met inbegrip van intergetijdengebieden). | D6C1 — Primair: De ruimtelijke omvang en spreiding van het fysieke verlies (permanente wijziging) van de natuurlijke zeebodem. | Schaal voor de beoordeling: zoals gebruikt voor de beoordeling van de brede bentische habitattypen onder de beschrijvende elementen 1 en 6. Gebruik van de criteria: De resultaten van de beoordeling van criterium D6C1 (de spreiding en een schatting van de omvang van het fysieke verlies) worden gebruikt bij de beoordeling van de criteria D6C4 en D7C1. De resultaten van de beoordeling van criterium D6C2 (de spreiding en een schatting van de omvang van de fysieke verstoringen) worden gebruikt bij de beoordeling van criterium D6C3. De resultaten van de beoordeling van criterium D6C3 (een schatting van de omvang van de schadelijke effecten door fysieke verstoringen per habitattype in elk te beoordelen gebied) leveren een bijdrage aan de beoordeling van criterium D6C5. |
Fysieke verstoringen van de zeebodem (met inbegrip van intergetijdengebieden). | D6C2 — Primair: De ruimtelijke omvang en spreiding van de fysieke verstoringen van de zeebodem. | |
Brede bentische habitattypen of andere habitattypen, zoals gebruikt onder de beschrijvende elementen 1 en 6. | D6C3 — Primair: De ruimtelijke omvang van elk habitattype dat schade is berokkend, door wijziging van de biotische en abiotische structuur en de functies ervan (bv. door wijzigingen van de soortensamenstelling en hun relatieve dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder gevoelige of kwetsbare soorten of soorten die een essentiële functie hebben, de groottesamenstelling van soorten), door fysieke verstoringen. De lidstaten stellen drempelwaarden voor de schadelijke effecten van fysieke verstoringen vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. |
De criteria D6C1, D6C2 en D6C3 hebben uitsluitend betrekking op de belastingen ‘fysiek verlies’ en ‘fysieke verstoring’ en de effecten daarvan, terwijl de criteria D6C4 en D6C5 betrekking hebben op de algehele beoordeling van beschrijvend element 6, samen met die voor bentische habitats onder beschrijvend element 1. De criteria D6C4 en D6C5 zijn opgenomen in deel II van deze bijlage.
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Met betrekking tot de monitoringmethoden geldt het volgende:
- a)
voor D6C1 worden de permanente wijzigingen van de zeebodem ten gevolge van de verschillende menselijke activiteiten beoordeeld (met inbegrip van permanente wijzigingen van het natuurlijke zeebodemsubstraat of de natuurlijke zeebodemmorfologie door fysieke herstructurering, infrastructuurontwikkeling en verlies van substraat door de winning van grondstoffen van de zeebodem);
- b)
voor D6C2 worden de fysieke verstoringen door de verschillende menselijke activiteiten beoordeeld (zoals visserij met de bodemtrawl);
- c)
voor de kustwateren wordt gebruikgemaakt van de hydromorfologische gegevens en relevante beoordelingen krachtens Richtlijn 2000/60/EG. Buiten de kustwateren kunnen gegevens worden verzameld door het in kaart brengen van infrastructuur en winningslocaties waarvoor een vergunning is verleend.
2)
Met betrekking tot de beoordelingsmethoden worden de gegevens zodanig geaggregeerd dat:
- a)
D6C1 wordt beoordeeld als verloren gegaan gebied ten opzichte van de totale natuurlijke omvang van alle bentische habitats in het te beoordelen gebied (bv. door de omvang van de antropogene wijziging);
- b)
D6C3 wordt beoordeeld ten opzichte van de totale natuurlijke omvang van elk beoordeeld bentisch habitattype.
3)
Onder fysiek verlies wordt een permanente wijziging van de zeebodem verstaan die een periode van twee verslagcycli (twaalf jaar) of langer heeft geduurd of naar verwachting zo lang zal duren.
4)
Onder fysieke verstoringen wordt een verandering van de zeebodem verstaan, waarvan de zeebodem kan herstellen als de activiteiten waardoor de verstoringen worden veroorzaakt, worden beëindigd.
5)
Voor D6C3 wordt onder de soortensamenstelling het laagste taxonomische niveau verstaan dat geschikt is voor de beoordeling.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D6C1: de omvang van het te beoordelen gebied dat fysiek verloren is gegaan in vierkante kilometers (km2);
- —
D6C2: de omvang van het te beoordelen gebied dat fysiek is verstoord in vierkante kilometers (km2);
- —
D6C3: de omvang van elk habitattype dat schade is berokkend in vierkante kilometers (km2) of als deel (percentage) van de totale natuurlijke omvang van de habitat in het te beoordelen gebied.
Beschrijvend element 7. Permanente wijziging van de hydrografische eigenschappen berokkent de mariene ecosystemen geen schade
Relevante belastingen: fysiek verlies (door een permanente wijziging van het zeebodemsubstraat of de zeebodemmorfologie of door de extractie van zeebodemsubstraat); wijzigingen van de hydrologische omstandigheden
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Hydrografische wijzigingen van de zeebodem en de waterkolom (met inbegrip van intergetijdengebieden). | D7C1 — Secundair: De ruimtelijke omvang en spreiding van de permanente wijziging van de hydrografische omstandigheden (bv. wijzigingen van de golfslag, de stroming, het zoutgehalte, de temperatuur) van de zeebodem en de waterkolom, met name in verband met het fysieke verlies (1) van de natuurlijke zeebodem. | Schaal voor de beoordeling: zoals gebruikt voor de beoordeling van de brede bentische habitattypen onder de beschrijvende elementen 1 en 6. Gebruik van de criteria: De resultaten van de beoordeling van criterium D7C1 (de spreiding en een schatting van de omvang van de hydrografische wijzigingen) worden gebruikt bij de beoordeling van criterium D7C2. De resultaten van de beoordeling van criterium D7C2 (een schatting van de omvang van de schadelijke effecten per habitattype in elk te beoordelen gebied) leveren een bijdrage aan de beoordeling van criterium D6C5. |
Brede bentische habitattypen of andere habitattypen, zoals gebruikt voor de beschrijvende elementen 1 en 6. | D7C2 — Secundair: De ruimtelijke omvang van elk bentisch habitattype dat schade is berokkend (de fysieke en hydrografische kenmerken en de bijbehorende biologische gemeenschappen) door permanente wijziging van de hydrografische omstandigheden. De lidstaten stellen drempelwaarden voor de schadelijke effecten van permanente wijzigingen van de hydrografische omstandigheden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Met betrekking tot de methoden voor monitoring en beoordeling geldt het volgende:
- a)
de monitoring is gericht op wijzigingen die verband houden met infrastructuurontwikkeling, hetzij op de kust, hetzij buiten de kust;
- b)
voor de beoordeling van de omvang van de effecten van elke infrastructuurontwikkeling wordt, indien nodig, gebruikgemaakt van hydrodynamische modellen voor milieueffectbeoordeling die zijn gevalideerd met ‘ground truth’-metingen, of andere geschikte informatiebronnen;
- c)
voor de kustwateren wordt gebruikgemaakt van de hydromorfologische gegevens en relevante beoordelingen krachtens Richtlijn 2000/60/EG.
2)
Met betrekking tot de beoordelingsmethoden worden de gegevens zodanig geaggregeerd dat:
- a)
D7C1 wordt beoordeeld ten opzichte van de totale natuurlijke omvang van alle habitats in het te beoordelen gebied;
- b)
D7C2 wordt beoordeeld ten opzichte van de totale natuurlijke omvang van elk beoordeeld bentisch habitattype.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D7C1: de omvang van het te beoordelen gebied dat hydrografisch is veranderd in vierkante kilometers (km2);
- —
D7C2: de omvang van elk habitattype dat schade is berokkend in vierkante kilometers (km2) of als deel (percentage) van de totale natuurlijke omvang van de habitat in het te beoordelen gebied.
Beschrijvend element 8. Concentraties van vervuilende stoffen zijn zodanig dat geen verontreinigingseffecten optreden
Relevante belastingen: de toevoer van andere stoffen (bv. synthetische stoffen, niet-synthetische stoffen of radionucliden)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
| D8C1 — Primair: Binnen de kustwateren en de territoriale wateren overschrijden de concentraties van verontreinigende stoffen de volgende drempelwaarden niet:
Buiten de territoriale wateren overschrijden de concentraties van verontreinigende stoffen de volgende drempelwaarden niet:
| Schaal voor de beoordeling:
Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Het gebruik van criterium D8C2 bij de algehele beoordeling van de goede milieutoestand voor beschrijvend element 8 wordt op regionaal of subregionaal niveau overeengekomen. De resultaten van de beoordeling van criterium D8C2 leveren een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van de beschrijvende elementen 1 en 6, indien van toepassing. |
Soorten en habitats die gevaar lopen door verontreinigende stoffen. De lidstaten stellen deze lijst van soorten, en relevante te beoordelen weefsels, en habitats vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D8C2 — Secundair: De gezondheid van de soorten en de toestand van de habitats (zoals de soortensamenstelling en de relatieve dichtheid ervan op plaatsen waar sprake is van chronische verontreiniging) worden niet geschaad door verontreinigende stoffen, met inbegrip van de cumulatieve en synergetische effecten. De lidstaten stellen deze schadelijke effecten en de drempelwaarden ervan vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | |
Significante ernstige verontreinigingen waarbij verontreinigende stoffen betrokken zijn, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), met inbegrip van ruwe olie en soortgelijke verbindingen. | D8C3 — Primair: De ruimtelijke omvang en de duur van de significante ernstige verontreinigingen worden tot een minimum beperkt. | Schaal voor de beoordeling: Regionaal of subregionaal niveau, waar nodig gescheiden door nationale grenzen. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Dit criterium wordt gebruikt als een aanleiding voor de beoordeling van criterium D8C4. |
Soorten van de soortengroepen, zoals vermeld in tabel 1 van deel II, en brede bentische habitattypen, zoals vermeld in tabel 2 van deel II. | D8C4 — Secundair (te gebruiken wanneer zich een significante ernstige verontreiniging heeft voorgedaan): De schadelijke effecten van significante ernstige verontreinigingen op de gezondheid van soorten en op de toestand van habitats (zoals de soortensamenstelling en de relatieve dichtheid ervan) worden tot een minimum beperkt en indien mogelijk tot nul teruggebracht. | Schaal voor de beoordeling: zoals gebruikt voor de beoordeling van de soortengroepen of brede bentische habitattypen onder de beschrijvende elementen 1 en 6. Gebruik van de criteria: De resultaten van de beoordeling van criterium D8C4 leveren, indien de cumulatieve ruimtelijke en temporele effecten significant zijn, een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van de beschrijvende elementen 1 en 6 door het verschaffen van:
Het gebruik van criterium D8C4 bij de algehele beoordeling van de goede milieutoestand voor beschrijvend element 8 wordt op regionaal of subregionaal niveau overeengekomen. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Voor de criteriumelementen onder D8C1 is de selectie volgens punt 1, onder b), en punt 2, onder b), van bijkomende verontreinigende stoffen die verontreinigingseffecten kunnen veroorzaken, gebaseerd op een risicobeoordeling. Voor deze verontreinigende stoffen moeten de voor de beoordeling gebruikte matrix en drempelwaarden representatief zijn voor de gevoeligste soorten en de blootstellingsroute, met inbegrip van gevaren voor de menselijke gezondheid via blootstelling via de voedselketen.
2)
Voor de toepassing van dit besluit:
- a)
criterium D8C1: voor de beoordeling van de verontreinigende stoffen in de kustwateren en de territoriale wateren monitoren de lidstaten de verontreinigende stoffen overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2000/60/EG en de beoordelingen krachtens die richtlijn worden gebruikt, indien deze beschikbaar zijn. Indien mogelijk wordt informatie verzameld over de routes (atmosferische, op het land of in de zee) van verontreinigende stoffen die het mariene milieu binnenkomen.
- b)
de criteria D8C2 en D8C4: biomarkers of demografische kenmerken van de populatie (bv. vruchtbaarheid, overlevings- en sterftecijfers, en voortplantingsvermogen) kunnen relevant zijn voor de beoordeling van de effecten op de gezondheid.
- c)
de criteria D8C3 en D8C4: voor de toepassing van dit besluit wordt zo nodig monitoring ingevoerd zodra de ernstige verontreiniging zich heeft voorgedaan; dit maakt geen deel uit van een regelmatig monitoringprogramma ingevolge artikel 11 van Richtlijn 2008/56/EG.
- d)
criterium D8C3: de lidstaten stellen indien mogelijk de bron van de significante ernstige verontreinigingen vast. Hiertoe mogen zij gebruikmaken van het toezicht via satelliet van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.
3)
Onder verontreinigende stoffen worden afzonderlijke stoffen of groepen van stoffen verstaan. Omwille van de consistentie van de verslaglegging wordt op het niveau van de Unie afgesproken hoe de stoffen worden gegroepeerd.
4)
Onder de soortensamenstelling wordt het laagste taxonomische niveau verstaan dat geschikt is voor de beoordeling.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D8C1: de concentraties van verontreinigende stoffen in microgram per liter (μg/l) voor water, in microgram per kilogram (μg/kg) droog gewicht voor sediment en in microgram per kilogram (μg/kg) versgewicht voor biota;
- —
D8C2: de dichtheid (aantal exemplaren of andere geschikte eenheden, zoals overeengekomen op regionaal of subregionaal niveau) per getroffen soort; de omvang in vierkante kilometers (km2) per getroffen groot habitattype;
- —
D8C3: de duur in dagen en de ruimtelijke omvang in vierkante kilometers (km2) van significante ernstige verontreinigingen per jaar;
- —
D8C4: de dichtheid (aantal exemplaren of andere geschikte eenheden, zoals overeengekomen op regionaal of subregionaal niveau) per getroffen soort; de omvang in vierkante kilometers (km2) per getroffen groot habitattype.
Beschrijvend element 9. Vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten voor menselijke consumptie overschrijden niet de grenzen die door wetgeving van de Unie of andere relevante normen zijn vastgesteld
Relevante belasting: de toevoer van gevaarlijke stoffen
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Verontreinigende stoffen zoals vermeld in Verordening (EG) nr. 1881/2006. Voor de toepassing van dit besluit kunnen de lidstaten besluiten geen rekening te houden met de verontreinigende stoffen uit Verordening (EG) nr. 1881/2006 wanneer dit wordt gerechtvaardigd op basis van een risicobeoordeling. De lidstaten kunnen bijkomende verontreinigende stoffen beoordelen die niet in Verordening (EG) nr. 1881/2006 zijn opgenomen. De lidstaten stellen een lijst van deze bijkomende verontreinigende stoffen vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. De lidstaten stellen de lijst van te beoordelen soorten en relevante weefsels vast overeenkomstig de in ‘specificaties’ vastgelegde voorwaarden. Zij kunnen op regionaal of subregionaal niveau samenwerken om deze lijst van soorten en relevante weefsels vast te stellen. | D9C1 — Primair: Het niveau van verontreinigende stoffen in eetbare weefsels (spieren, lever, hom, vlees of andere zachte stukken, al naargelang van toepassing) van visserijproducten (waaronder vissen, schaaldieren, weekdieren, stekelhuidigen, zeewieren en andere zeeplanten) die in de natuur gevangen of geoogst worden (met uitzondering van vis uit de maricultuur) is niet hoger dan:
| Schaal voor de beoordeling: het vangst- of productiegebied overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1). Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
|
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Bij de vaststelling door de lidstaten van de lijst van onder D9C1 te gebruiken soorten, moeten de soorten:
- a)
relevant zijn voor de betrokken mariene regio of subregio;
- b)
onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1881/2006 vallen;
- c)
geschikt zijn voor de verontreinigende stof die wordt beoordeeld;
- d)
tot de meest geconsumeerde soorten in de lidstaat behoren of voor consumptie het meest gevangen of geoogst worden.
2)
Overschrijding van de voor een verontreinigende stof vastgestelde norm leidt tot daaropvolgende monitoring om de persistentie van de verontreiniging in het bemonsterde gebied en de bemonsterde soorten te bepalen. De monitoring wordt voortgezet totdat er voldoende bewijs is dat er geen risico op overschrijding is.
3)
Voor de toepassing van dit besluit wordt de bemonstering voor de beoordeling van de maximumgehalten aan verontreinigende stoffen uitgevoerd overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Verordening (EU) nr. 589/2014 van de Commissie (4) en Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie (5).
4)
Binnen elke regio of subregio zorgen de lidstaten ervoor dat de temporele en geografische omvang van de bemonstering voldoende is om een representatief monster samen te stellen van de gespecificeerde verontreinigende stoffen in visserijproducten in de mariene regio of subregio.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D9C1: de concentraties van verontreinigende stoffen in de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 aangegeven eenheden.
Beschrijvend element 10. De eigenschappen van, en de hoeveelheden zwerfvuil op zee veroorzaken geen schade aan het kust- en mariene milieu
Relevante belasting: de toevoer van afval
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Afval (met uitzondering van microafval), ingedeeld in de volgende categorieën (1) kunstmatige polymeren, rubber, doek/textiel, papier/karton, verwerkt/bewerkt hout, metaal, glas/keramiek, chemische stoffen, niet gedefinieerd, en voedselafval. De lidstaten kunnen meer subcategorieën definiëren. | D10C1 — Primair: De samenstelling, hoeveelheid en ruimtelijke spreiding van afval aan de kust, in de bovenlaag van de waterkolom en op de zeebodem, liggen op een niveau dat geen schade veroorzaakt aan het kust- en mariene milieu. De lidstaten stellen drempelwaarden voor deze niveaus vast door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. | Schaal voor de beoordeling: onderverdelingen van de regio of subregio, waar nodig gescheiden door nationale grenzen. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk afzonderlijk criterium voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Het gebruik van de criteria D10C1, D10C2 en D10C3 bij de algehele beoordeling van de goede milieutoestand voor beschrijvend element 10 wordt op het niveau van de Unie overeengekomen. De resultaten van criterium D10C3 leveren ook een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van beschrijvend element 1, indien van toepassing. |
Microafval (deeltjes < 5 mm), ingedeeld in de categorieën ‘kunstmatige polymeren’ en ‘overige’. | D10C2 — Primair: De samenstelling, hoeveelheid en ruimtelijke spreiding van microafval aan de kustlijn, in de bovenlaag van de waterkolom en in het zeebodemsediment, liggen op een niveau dat geen schade veroorzaakt aan het kust- en mariene milieu. De lidstaten stellen drempelwaarden voor deze niveaus vast door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. | |
Afval en microafval dat is ingedeeld in de categorieën ‘kunstmatige polymeren’ en ‘overige’, beoordeeld in één of meerdere soorten uit de volgende groepen: vogels, zoogdieren, reptielen, vissen en ongewervelde dieren. De lidstaten stellen deze lijst van te beoordelen soorten vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D10C3 — Secundair: De hoeveelheid door zeedieren opgenomen afval en microafval ligt op een niveau dat niet schadelijk is voor de gezondheid van de betrokken soorten. De lidstaten stellen drempelwaarden voor deze niveaus vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | |
Soorten vogels, zoogdieren, reptielen, vissen en ongewervelde dieren die gevaar lopen door afval. De lidstaten stellen deze lijst van te beoordelen soorten vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D10C4 — Secundair: Het aantal exemplaren van elke soort die schade ondervindt door afval, zoals door verstrikking, andere soorten verwondingen of sterfte, of gezondheidseffecten. De lidstaten stellen drempelwaarden voor de schadelijke effecten van afval vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | Schaal voor de beoordeling: zoals gebruikt voor de beoordeling van de soortengroep onder beschrijvend element 1. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Het gebruik van criterium D10C4 bij de algehele beoordeling van de goede milieutoestand voor beschrijvend element 10 wordt op het niveau van de Unie overeengekomen. De resultaten van dit criterium leveren ook een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van beschrijvend element 1, indien van toepassing. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Voor D10C1: afval wordt gemonitord aan de kust en kan daarnaast worden gemonitord in de bovenlaag van de waterkolom en op de zeebodem. Indien mogelijk wordt informatie verzameld over de bron en de route van het afval.
2)
Voor D10C2: microafval wordt gemonitord in de bovenlaag van de waterkolom en in het zeebodemsediment, en kan daarnaast worden gemonitord aan de kust. Indien mogelijk wordt microafval gemonitord op een wijze die in verband kan worden gebracht met puntbronnen voor de toevoer ervan (zoals havens, jachthavens, afvalwaterzuiveringsinstallaties, regenwaterafvoer).
3)
Voor D10C3 en D10C4: de monitoring kan gebaseerd zijn op incidentele voorvallen (bv. gestrande dode dieren, verstrikte dieren in broedkolonies, getroffen exemplaren per onderzoek).
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D10C1: de hoeveelheid afval per categorie in aantal stuks:
- —
per 100 meter (m) aan de kust;
- —
per vierkante kilometer (km2) voor de bovenlaag van de waterkolom en voor de zeebodem;
- —
D10C2: de hoeveelheid microafval per categorie in aantal stuks en gewicht in grammen (g):
- —
per vierkante meter (m2) voor de bovenlaag van de waterkolom;
- —
per kilogram (droog gewicht) (kg) sediment voor de kust en voor de zeebodem;
- —
D10C3: de hoeveelheid afval/microafval in grammen (g) en het aantal stuks per exemplaar voor elke soort in verhouding tot de grootte (gewicht of lengte, al naargelang van toepassing) van het bemonsterde exemplaar;
- —
D10C4: het aantal getroffen exemplaren (dodelijk; subletaal) per soort.
Beschrijvend element 11. De toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid, ligt op een niveau dat het mariene milieu geen schade berokkent
Relevante belastingen: de toevoer van antropogeen geluid; de toevoer van andere vormen van energie
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Antropogeen impulsief geluid in water. | D11C1 — Primair: De ruimtelijke spreiding, de temporele omvang en het niveau van bronnen van antropogeen impulsief geluid zijn niet hoger dan de niveaus waarop populaties zeedieren schade wordt berokkend. De lidstaten stellen drempelwaarden vast voor deze niveaus door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. | Schaal voor de beoordeling: regio, subregio of onderverdelingen daarvan. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Het gebruik van de criteria D11C1 en D11C2 bij de beoordeling van de goede milieutoestand voor beschrijvend element 11 wordt op het niveau van de Unie overeengekomen. De resultaten van deze criteria leveren ook een bijdrage aan de beoordelingen in het kader van beschrijvend element 1. |
Antropogeen continu laagfrequent geluid in water. | D11C2 — Primair: De ruimtelijke spreiding, de temporele omvang en het niveau van antropogeen continu laagfrequent geluid zijn niet hoger dan de niveaus waarop populaties zeedieren schade wordt berokkend. De lidstaten stellen drempelwaarden vast voor deze niveaus door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Voor de monitoring van D11C1:
- a)
ruimtelijke resolutie: geografische locaties waarvan de vorm en oppervlakte moeten worden vastgesteld op regionaal of subregionaal niveau, op basis van bijvoorbeeld de in bijlage III bij Richtlijn 2008/56/EG genoemde activiteiten.
- b)
impulsief geluid beschreven als het monopolair energetisch bronniveau (‘monopole energy source level’) in dB re 1μPa2 s of het nul tot piek monopolair bronniveau (‘monopole source level’) in dB re 1μPa m, beide gemeten over de frequentieband 10 Hz tot 10 kHz. De lidstaten kunnen andere specifieke bronnen met een hogere frequentieband in aanmerking nemen als effecten over langere afstand relevant worden geacht.
2)
Voor de monitoring van D11C2:
het jaarlijkse gemiddelde, of een andere op regionaal of subregionaal niveau overeengekomen meeteenheid, van de gekwadrateerde geluidsdruk in elk van twee ‘⅓-octaafbanden’, één gecentreerd op 63 Hz en de andere op 125 Hz, uitgedrukt als niveau in decibel in dB re 1μPa, met een geschikte ruimtelijke resolutie in verhouding tot de druk. Dit kan rechtstreeks worden gemeten of worden afgeleid uit een model dat wordt gebruikt voor de interpolatie of extrapolatie op basis van metingen. De lidstaten kunnen ook op regionaal of subregionaal niveau tot de monitoring van andere frequentiebanden besluiten.
Criteria in verband met andere vormen van energie-input (zoals thermische energie, elektromagnetische velden en licht) en criteria in verband met de milieueffecten van lawaai worden nog steeds verder ontwikkeld.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D11C1: Aantal dagen per kwartaal (of per maand, indien van toepassing) met bronnen van impulsief geluid; het deel (percentage) van oppervlakte-eenheden of omvang in vierkante kilometers (km2) van het te beoordelen gebied met bronnen van impulsief geluid per jaar;
- —
D11C2: Jaarlijks gemiddelde (of een andere temporele meeteenheid) van het continue geluidsniveau per oppervlakte-eenheid; het deel (percentage) of de omvang in vierkante kilometers (km2) van het te beoordelen gebied met geluidsniveaus die de drempelwaarden overschrijden.
Deel II. Criteria, methodologische standaarden, specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de monitoring en beoordeling van de essentiële kenmerken en eigenschappen en de huidige milieutoestand van de mariene wateren krachtens artikel 8, lid 1, onder a), van Richtlijn 2008/56/EG
Deel II gaat over de beschrijvende elementen die verband houden met de relevante ecosysteemelementen: soortengroepen vogels, zoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen (beschrijvend element 1), pelagische habitats (beschrijvend element 1), bentische habitats (de beschrijvende elementen 1 en 6) en ecosystemen, met inbegrip van voedselketens (de beschrijvende elementen 1 en 4), zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/56/EG (6).
Onderwerp Soortengroepen vogels, zoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen (met betrekking tot beschrijvend element 1)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Soorten vogels, zoogdieren, reptielen en niet-commercieel geëxploiteerde soorten vis en koppotigen, die gevaar lopen door incidentele bijvangst in de regio of subregio. De lidstaten stellen deze lijst van soorten vast door middel van regionale of subregionale samenwerking, overeenkomstig de verplichtingen van artikel 25, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor activiteiten in verband met gegevensverzameling en rekening houdend met de lijst van soorten in tabel 1D in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1251 van de Commissie (1). | D1C1 — Primair: Het sterftecijfer per soort als gevolg van incidentele bijvangst is lager dan het niveau waarop de soort wordt bedreigd, zodat de levensvatbaarheid van de soort op lange termijn is gegarandeerd. De lidstaten stellen de drempelwaarden voor het sterftecijfer als gevolg van incidentele bijvangst per soort vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | Schaal voor de beoordeling: zoals gebruikt voor de beoordeling van de desbetreffende soorten of soortengroepen onder de criteria D1C2-D1C5. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied als volgt uitgedrukt:
Dit criterium levert een bijdrage aan de beoordeling van de betrokken soorten in het kader van criterium D1C2. |
Soortengroepen, zoals vermeld in tabel 1 en indien aanwezig in de regio of subregio. De lidstaten stellen een reeks representatieve soorten van elke soortengroep vast, die worden geselecteerd overeenkomstig de criteria in ‘specificaties voor de selectie van soorten en habitats’, door middel van regionale of subregionale samenwerking. Hiertoe behoren onder meer de in bijlage II bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen zoogdieren en reptielen en mogelijk andere soorten, zoals die welke zijn opgenomen in de wetgeving van de Unie (andere bijlagen bij Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG of door Verordening (EU) nr. 1380/2013) en internationale overeenkomsten zoals de regionale zeeverdragen. | D1C2 — Primair: De populatiedichtheid van de soort wordt niet geschaad door antropogene belastingen, zodat de levensvatbaarheid van de soort op lange termijn is gegarandeerd. De lidstaten stellen drempelwaarden voor elke soort vast door middel van regionale of subregionale samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met de natuurlijke variatie in de populatiegrootte en de sterftecijfers uit D1C1, D8C4 en D10C4 en andere relevante belastingen. Voor soorten die onder Richtlijn 92/43/EEG vallen, moeten deze waarden in overeenstemming zijn met de door de betrokken lidstaten ingevolge Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde gunstige referentiewaarden voor de populatiegrootte. | Schaal voor de beoordeling: Voor elke soortengroep wordt een ecologisch relevante schaal gebruikt, en wel als volgt:
Gebruik van de criteria: De toestand van elke soort wordt afzonderlijk op basis van de geselecteerde criteria beoordeeld, en de resultaten hiervan worden gebruikt om de mate waarin de goede milieutoestand is bereikt voor elke soortengroep voor elk beoordeeld gebied uit te drukken, en wel als volgt:
|
D1C3 — Primair voor commercieel geëxploiteerde soorten vis en koppotigen en secundair voor andere soorten: De demografische kenmerken van de populatie (bv. omvang van het lichaam of leeftijdsstructuur, genderratio, vruchtbaarheid en overlevingscijfers) van de soorten duiden op een gezonde populatie die niet wordt geschaad door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden voor gespecificeerde kenmerken van elke soort vast door middel van regionale of subregionale samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met de schadelijke effecten op hun gezondheid die zijn afgeleid uit D8C2, D8C4 en andere relevante belastingen. | ||
D1C4 — Primair voor de soorten die onder de bijlagen II, IV of V bij Richtlijn 92/43/EEG vallen en secundair voor andere soorten: Het verspreidingsgebied en, indien van toepassing, het verspreidingspatroon van de soorten is in overeenstemming met de heersende fysiografische, geografische en klimatologische omstandigheden. De lidstaten stellen drempelwaarden voor elke soort vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. Voor de soorten die onder Richtlijn 92/43/EEG vallen, moeten deze waarden in overeenstemming zijn met de door de betrokken lidstaten ingevolge Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde gunstige referentiewaarden voor het verspreidingsgebied. | ||
D1C5 — Primair voor de soorten die onder de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG vallen en secundair voor andere soorten: De omvang en toestand van de habitat van de soort zijn geschikt voor de ondersteuning van de verschillende fasen van de levenscyclus van de soort. |
Criteriumelement
Ecosysteemcomponent | Soortengroep |
---|---|
Vogels | Weidevogels |
Waadvogels | |
Vogels die aan het wateroppervlak foerageren | |
Vogels die zich voeden met pelagisch voedsel | |
Vogels die zich voeden met bentisch voedsel | |
Zoogdieren | Kleine tandwalvissen |
Diepduikende tandwalvissen | |
Baardwalvissen | |
Zeehonden, robben | |
Reptielen | Schildpadden |
Vissen | Kustgebonden vissoorten |
Pelagische vissoorten | |
Demersale vissoorten | |
Diepzeevissen | |
Koppotigen | Kust-/platgebonden koppotigen |
Diepzeekoppotigen |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de monitoring en evaluatie met betrekking tot het onderwerp ‘soortengroepen zeevogels, zoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen’
1)
Voor D1C1 worden gegevens per soort per visserijmetier verstrekt voor elk ICES-gebied of elk geografisch deelgebied van de GFCM of visgebied van de FAO voor de biogeografische regio Macaronesië, zodat deze op de voor de betrokken soort relevante schaal kunnen worden geaggregeerd en om na te gaan welke specifieke visserijtakken en welk vistuig tot de meeste incidentele vangsten van elke soort leiden.
2)
‘Kustgebied’ wordt beschouwd op basis van fysieke, hydrologische en ecologische parameters en is niet beperkt tot kustwateren zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.
3)
Soorten kunnen, indien van toepassing, worden beoordeeld op populatieniveau.
4)
Indien mogelijk worden de beoordelingen in het kader van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Verordening (EU) nr. 1380/2013 gebruikt voor de toepassing van dit besluit:
- a)
voor vogels komen de criteria D1C2 en D1C4 overeen met de criteria inzake ‘populatiegrootte’ en ‘kaart van de broedgebieden en omvang van het verspreidingsgebied’ van Richtlijn 2009/147/EG;
- b)
voor zoogdieren, reptielen en niet-commerciële soorten vis zijn de criteria gelijk aan die welke in het kader van Richtlijn 92/43/EEG worden gebruikt, en wel als volgt: D1C2 en D1C3 komen overeen met ‘populatie’, D1C4 komt overeen met ‘verspreidingsgebied’ en D1C5 komt overeen met ‘habitat van de soort’;
- c)
voor commercieel geëxploiteerde soorten vis en koppotigen worden de beoordelingen in het kader van beschrijvend element 3 gebruikt ten behoeve van beschrijvend element 1, waarbij criterium D3C2 wordt gebruikt voor D1C2 en criterium D3C3 voor D1C3.
5)
De beoordelingen van de schadelijke effecten van belastingen in het kader van de criteria D1C1, D2C3, D3C1, D8C2, D8C4 en D10C4, en de beoordelingen van de belastingen in het kader van de criteria D9C1, D10C3, D11C1 en D11C2 worden in aanmerking genomen bij de beoordelingen van soorten in het kader van beschrijvend element 1.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D1C2: de dichtheid (aantal exemplaren of biomassa in tonnen (t)) per soort.
Onderwerp Pelagische habitats (met betrekking tot beschrijvend element 1)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Brede pelagische habitattypen (variabel zoutgehalte (1), kustgebied, plat en oceanisch plat/voorbij het plat), indien aanwezig in de regio of subregio, en andere habitattypen zoals gedefinieerd in de tweede alinea. De lidstaten kunnen, door middel van regionale of subregionale samenwerking, bijkomende habitattypen selecteren overeenkomstig de criteria in ‘specificaties voor de selectie van soorten en habitats’. | D1C6 — Primair: De toestand van het habitattype, met inbegrip van de biotische en abiotische structuur en de functies ervan (bv. de kenmerkende soortensamenstelling ervan en hun relatieve dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder gevoelige of kwetsbare soorten of soorten die een essentiële functie hebben, de groottesamenstelling van soorten), wordt geen schade berokkend door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden voor de toestand van elk habitattype vast, waarbij wordt gezorgd voor verenigbaarheid met de in het kader van de beschrijvende elementen 2, 5 en 8 vastgestelde gerelateerde waarden, door middel van regionale of subregionale samenwerking. | Schaal voor de beoordeling: onderverdeling van regio of subregio zoals gebruikt voor de beoordelingen van brede bentische habitattypen, waarin de biogeografische verschillen in de soortensamenstelling van het habitattype tot uiting komen. Gebruik van de criteria: De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied uitgedrukt als:
|
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling met betrekking tot het onderwerp ‘pelagische habitats’
1
‘Kustgebied’ wordt beschouwd op basis van fysieke, hydrologische en ecologische parameters en is niet beperkt tot kustwateren zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.
2
De beoordelingen van de schadelijke effecten van belastingen, onder meer in het kader van D2C3, D5C2, D5C3, D5C4, D7C1, D8C2 en D8C4, worden in aanmerking genomen bij de beoordeling van de pelagische habitats in het kader van beschrijvend element 1.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D1C6: de omvang van de beschadigde habitats in vierkante kilometers (km2) en als deel (percentage) van de totale omvang van het habitattype.
OnderwerpBentische habitats (met betrekking tot de beschrijvende elementen 1 en 6)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Zie deel I van deze bijlage voor de criteria D6C1, D6C2 en D6C3. | ||
Brede bentische habitattypen zoals vermeld in tabel 2 en indien aanwezig in de regio of subregio, en andere habitattypen zoals gedefinieerd in de tweede alinea. De lidstaten kunnen, door middel van regionale of subregionale samenwerking, bijkomende habitattypen selecteren overeenkomstig de criteria in ‘specificaties voor de selectie van soorten en habitats’, waartoe habitattypen kunnen behoren die zijn opgenomen in Richtlijn 92/43/EEG of internationale overeenkomsten zoals de regionale zeeverdragen, ten behoeve van:
Eén enkele reeks habitattypen dient voor de beoordeling van zowel bentische habitats in het kader van beschrijvend element 1 als de integriteit van de zeebodem in het kader van beschrijvend element 6. | D6C4 — Primair: De omvang van het verlies van het habitattype, als gevolg van antropogene belastingen, is niet groter dan een vastgesteld deel van de natuurlijke omvang van het habitattype in het te beoordelen gebied. De lidstaten stellen de maximaal toegestane omvang van het verlies van habitats vast als deel van de totale natuurlijke omvang van het habitattype, door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. | Schaal voor de beoordeling: onderverdeling van regio of subregio, waarin de biogeografische verschillen in de soortensamenstelling van het brede habitattype tot uiting komen. Gebruik van de criteria: één enkele beoordeling per habitattype, aan de hand van de criteria D6C4 en D6C5, dient voor de beoordeling van zowel bentische habitats in het kader van beschrijvend element 1 als de integriteit van de zeebodem in het kader van beschrijvend element 6. De mate waarin de goede milieutoestand is bereikt, wordt voor elk beoordeeld gebied uitgedrukt als:
|
D6C5 — Primair: De omvang van de schadelijke effecten van antropogene belastingen op de toestand van het habitattype, met inbegrip van wijziging van de biotische en abiotische structuur en de functies ervan (bv. de kenmerkende soortensamenstelling ervan en hun relatieve dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder gevoelige of kwetsbare soorten of soorten die een essentiële functie hebben, de groottesamenstelling van soorten), is niet groter dan een vastgesteld deel van de natuurlijke omvang van het habitattype in het te beoordelen gebied. De lidstaten stellen drempelwaarden voor de schadelijke effecten op de toestand van elk habitattype vast, waarbij wordt gezorgd voor verenigbaarheid met de in het kader van de beschrijvende elementen 2, 5, 6, 7 en 8 vastgestelde gerelateerde waarden, door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. De lidstaten stellen de maximaal toegestane omvang van deze schadelijke effecten vast als deel van de totale natuurlijke omvang van het habitattype, door middel van samenwerking op het niveau van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale of subregionale specifieke kenmerken. |
Criteriumelement
Ecosysteemcomponent | Breed habitattype | Relevante EUNIS-habitatcode (versie 2016) |
---|---|---|
Bentische habitats | Litoraal gesteente en biogene riffen | MA1, MA2 |
Litoraal sediment | MA3, MA4, MA5, MA6 | |
Infralitoraal gesteente en biogene riffen | MB1, MB2 | |
Infralitoraal grof sediment | MB3 | |
Infralitoraal gemengd sediment | MB4 | |
Infralitoraal zand | MB5 | |
Infralitorale modder | MB6 | |
Circalitoraal gesteente en biogene riffen | MC1, MC2 | |
Circalitoraal grof sediment | MC3 | |
Circalitoraal gemengd sediment | MC4 | |
Circalitoraal zand | MC5 | |
Circalitorale modder | MC6 | |
Circalitoraal gesteente en biogene riffen in zee | MD1, MD2 | |
Circalitoraal grof sediment in zee | MD3 | |
Circalitoraal gemengd sediment in zee | MD4 | |
Circalitoraal zand in zee | MD5 | |
Circalitorale modder in zee | MD6 | |
Gesteente en biogene riffen in het bovenste deel van de bathyale zone (2) | ME1, ME2 | |
Sediment in het bovenste deel van de bathyale zone | ME3, ME4, ME5, ME6 | |
Gesteente en biogene riffen in het onderste deel van de bathyale zone | MF1, MF2 | |
Sediment in het onderste deel van de bathyale zone | MF3, MF4, MF5, MF6 | |
Diepzee | MG1, MG2, MG3, MG4, MG5, MG6 |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling met betrekking tot het onderwerp ‘bentische habitats’
1
De toestand van elk habitattype wordt indien mogelijk beoordeeld met behulp van beoordelingen (bijvoorbeeld van subtypen van de brede habitattypen) ingevolge Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2000/60/EG.
2
Bij de beoordeling van criterium D6C4 wordt gebruikgemaakt van de beoordeling in het kader van criterium D6C1.
3
De criteria D6C4 en D6C5 komen overeen met de criteria inzake ‘verspreidingsgebied/oppervlakte van het habitattype binnen het verspreidingsgebied’ en ‘specifieke structuren en functies’ van Richtlijn 92/43/EEG.
4
Voor D6C5 worden de beoordelingen van de schadelijke effecten van belastingen, onder meer in het kader van de criteria D2C3, D3C1, D3C2, D3C3, D5C4, D5C5, D5C6, D5C7, D5C8, D6C3, D7C2, D8C2 en D8C4, in aanmerking genomen.
5
Voor D6C5 wordt onder de soortensamenstelling het laagste taxonomische niveau verstaan dat geschikt is voor de beoordeling.
Meeteenheden voor de criteria:
- —
D6C4: de omvang van het verlies van habitats in vierkante kilometers (km2) en als deel (percentage) van de totale omvang van het habitattype;
- —
D6C5: de omvang van de beschadigde habitats in vierkante kilometers (km2) en als deel (percentage) van de totale omvang van het habitattype.
Specificaties voor de selectie van soorten en habitats in het kader van de onderwerpen ‘soortengroepen zeevogels, zoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen’, ‘pelagische habitats’ en ‘bentische habitats’
De selectie van de soorten en habitats die aan de soortengroepen en brede pelagische en bentische habitattypen moeten worden toegewezen, geschiedt op basis van het volgende:
- 1)
wetenschappelijke criteria (ecologisch belang):
- a)
representatief voor de ecosysteemcomponent (soortengroep of breed habitattype) en voor de werking van het ecosysteem (bv. de connectiviteit tussen habitats en populaties, de volledigheid en integriteit van essentiële habitats), relevant voor de beoordeling van de toestand/effecten, zoals het hebben van een belangrijke functionele rol binnen de component (bv. hoge of specifieke biodiversiteit, productiviteit, trofisch verband, specifieke hulpbron of dienst) of bepaalde levenscycluskenmerken (leeftijd en omvang bij de voortplanting, levensduur, trekeigenschappen);
- b)
van belang voor de beoordeling van een belangrijke antropogene belasting waaraan de ecosysteemcomponent wordt blootgesteld, gevoelig voor de belasting en eraan blootgesteld (kwetsbaar) in het te beoordelen gebied;
- c)
in voldoende aantallen of mate aanwezig in het te beoordelen gebied om een geschikte indicator voor de beoordeling te kunnen uitwerken;
- d)
de reeks geselecteerde soorten of habitats bestrijkt, voor zover mogelijk, het gehele spectrum van ecologische functies van de ecosysteemcomponent en de overheersende belastingen waaraan de component wordt blootgesteld;
- e)
indien soorten van soortengroepen nauw verbonden zijn met een bepaald breed habitattype, dan kunnen deze voor monitoring- en beoordelingsdoeleinden in dat habitattype worden meegenomen; in dergelijke gevallen worden de soorten niet meegenomen bij de beoordeling van de soortengroep.
2)
aanvullende praktische criteria (die niet in de plaats treden van de wetenschappelijke criteria):
- a)
monitoring/technische haalbaarheid;
- b)
monitoringkosten;
- c)
adequate tijdreeksen van de gegevens.
De representatieve reeks van te beoordelen soorten en habitats is waarschijnlijk kenmerkend voor de regio of subregio, hoewel bepaalde soorten in meerdere regio's of subregio's kunnen voorkomen.
Onderwerp Ecosystemen, met inbegrip van voedselketens (met betrekking tot de beschrijvende elementen 1 en 4)
Criteria, met inbegrip van de criteriumelementen, en methodologische standaarden
Criteriumelement | Criterium | Methodologische standaard |
---|---|---|
Trofische gilden van een ecosysteem. De lidstaten stellen de lijst van trofische gilden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | D4C1 — Primair: De diversiteit (soortensamenstelling en hun relatieve dichtheid) van het trofische gilde wordt niet geschaad door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | Schaal voor de beoordeling: regionaal niveau voor de Oostzee en de Zwarte Zee; subregionaal niveau voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Indien van toepassing mogen onderverdelingen worden gebruikt. Gebruik van de criteria: Indien de waarden niet binnen de drempelwaarden vallen, kan hierdoor verder onderzoek ontstaan om inzicht te krijgen in de oorzaken van de overschrijding. |
D4C2 — Primair: Het evenwicht van de totale dichtheid tussen de trofische gilden wordt niet geschaad door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | ||
D4C3 — Secundair: De grootteverdeling van de exemplaren in het trofische gilde wordt niet geschaad door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. | ||
D4C4 — Secundair (indien nodig te gebruiken ter ondersteuning van criterium D4C2): De productiviteit van het trofische gilde wordt niet geschaad door antropogene belastingen. De lidstaten stellen drempelwaarden vast door middel van regionale of subregionale samenwerking. |
Specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling
1)
Onder de soortensamenstelling wordt het laagste taxonomische niveau verstaan dat geschikt is voor de beoordeling.
2)
Bij de selectie van de trofische gilden onder de criteriumelementen moet rekening worden gehouden met de ICES-lijst van trofische gilden (7) en moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
- a)
er moeten ten minste drie trofische gilden zijn geselecteerd;
- b)
twee van de trofische gilden betreffen geen vissoorten;
- c)
ten minste een van de trofische gilden is een primaire producent;
- d)
bij voorkeur zijn ten minste de top, het midden en de onderkant van de voedselketen vertegenwoordigd.
Meeteenheden:
- —
D4C2: de totale dichtheid (aantal exemplaren of biomassa in tonnen (t)) van alle soorten binnen het trofische gilde.
Voetnoten
D3C2 en D3C3 zijn toestandgebaseerde criteria voor commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren, maar zijn omwille van de duidelijkheid opgenomen in deel I.
D3C2 en D3C3 zijn toestandgebaseerde criteria voor commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren, maar zijn omwille van de duidelijkheid opgenomen in deel I.
D3C3 kan mogelijk niet worden gebruikt voor de toetsing in 2018 van de initiële beoordeling en vaststelling van de goede milieutoestand ingevolge artikel 17, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/56/EG.
Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1).
Richtsnoeren die zijn gepubliceerd in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie voor Richtlijn 2000/60/EG kunnen relevant zijn voor deze beoordeling (bv. ‘nr. 13 — Overall Approach to the Classification of Ecological Status and Ecological Potential’ en ‘nr. 23 — Eutrophication Assessment in the Context of European Water Policies’).
Besluit 2013/480/EU van de Commissie van 20 september 2013 tot vaststelling van de indelingswaarden voor de monitoringsystemen van de lidstaten die het resultaat zijn van de interkalibratie, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Beschikking 2008/915/EG (PB L 266 van 8.10.2013, blz. 1).
Fysiek verlies wordt opgevat als in punt 3 van de specificaties onder beschrijvend element 6.
Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor verontreinigingsdelicten (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11).
Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 589/2014 van de Commissie van 2 juni 2014 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 252/2012 (PB L 164 van 3.6.2014, blz. 18).
Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan lood, cadmium, kwik, anorganisch tin, 3-MCPD en benzo(a)pyreen in levensmiddelen (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 29).
Dit zijn de categorieën van ‘niveau 1 — materiaal’ van de groslijst van categorieën zwerfafval uit de ‘Guidance on Monitoring of marine litter in European seas’ van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (2013, ISBN 978-92-79-32709-4). In de groslijst wordt aangegeven wat onder de respectieve categorieën valt; zo heeft ‘chemische stoffen’ betrekking op paraffine, was, olie en teer.
Verordening (EG) nr. 199/2008 kan worden gebruikt voor de verzameling van relevante gegevens op visserijgebied in het kader van de beschrijvende elementen 1, 4 en 6.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1251 van de Commissie van 12 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Unie voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserij- en de aquacultuursector voor de periode 2017–2019 (PB L 207 van 1.8.2016, blz. 113).
Relevante gegevens op visserijgebied moeten worden gebruikt op grond van Verordening (EG) nr. 199/2008.
In aanmerking genomen voor situaties waarin de estuariene pluimen zich verder uitstrekken dan de wateren die als overgangswater worden aangemerkt in het kader van Richtlijn 2000/60/EG.
Evans, D. (2016). ‘Revising the marine section of the EUNIS Habitat classification’ — Verslag van een workshop bij het Europees Thematisch Centrum voor biodiversiteit, 12 en 13 mei 2016. ETC/BD werkdocument nr. A/2016.
Voor zover niet specifiek gedefinieerd in de EUNIS-classificatie, kan de grens tussen het bovenste en het onderste deel van de bathyale zone worden vastgesteld op een specifieke diepte.
Advies van de ICES (2015) boek 1, speciaal advies van de ICES, gepubliceerd op 20 maart 2015.