HR, 25-06-2004, nr. C03/086HR
ECLI:NL:PHR:2004:AP4365
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-06-2004
- Zaaknummer
C03/086HR
- LJN
AP4365
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AP4365, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑06‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP4365
ECLI:NL:PHR:2004:AP4365, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑06‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP4365
- Vindplaatsen
Ondernemingsrecht 2004, 196 met annotatie van F.B.J. Grapperhaus
JAR 2004/169 met annotatie van Mr. R.M. Beltzer
Brightmine 2010-366747
Ondernemingsrecht 2004, 196 met annotatie van F.B.J. Grapperhaus
JAR 2004/169 met annotatie van Mr. R.M. Beltzer
Uitspraak 25‑06‑2004
Inhoudsindicatie
25 juni 2004 Eerste Kamer Nr. C03/086 HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: STICHTING DE ZONNEHOF, gevestigd te Amsterdam, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk. 1. Het geding in feitelijke instanties...
25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/086 HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING DE ZONNEHOF,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 april 1990 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot de kantonechter te Amsterdam en verzocht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, eiseres tot cassatie - verder te noemen: De Zonnehof - te veroordelen aan [verweerster] te voldoen:
a) een wachtgelduitkering conform art. 43 van de in deze toepasselijke CAO welke over de periode 1 november 1989 tot 1 januari 1990 bestaat uit het verschil tussen het laatstgenoten salaris van ƒ 4.859,61 bruto per maand inclusief vakantietoeslag minus 7% wachtgeldkorting en de vierwekelijkse N.W.W. uitkering van ƒ 2.607,27 plus ƒ 208,58 vakantietoeslag, vervolgens dit wachtgeld te voldoen met inbegrip van de vereveningstoeslag ex Oord-belastingherziening tot 1 mei 1990, vervolgens de wachtgelduitkering op basis van 80% minus 7% wachtgeld korting en daarna op basis van 75% en vervolgens 70% conform art. 3 lid 1 van de Bijlage L "wachtgeldregeling" van de CAO-Bejaardentehuizen bij bijna 24 dienstjaren;
b) de schadeloosstelling voor ADV-vakantiedagenrechten zijnde 346 arbeidsuren;
alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen vanaf 1 november 1989.
De Zonnehof heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 maart 1991 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft [verweerster] haar eis gewijzigd en vermeerderd.
Bij vonnis van 30 januari 2002 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw beslissende, De Zonnehof veroordeeld aan [verweerster] met ingang van 1 november 1989 wachtgeld te betalen overeenkomstig de CAO-Bejaardentehuizen en met inachtneming van alle toepasselijke wettelijke regelingen, voor wat betreft de tot 27 april 1990 vervallen termijnen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 1990 tot de voldoening en voor wat betreft de overige termijnen met de wettelijke rente vanaf de onderscheidenlijke vervaldata tot de voldoening, De Zonnehof veroordeeld aan [verweerster] te betalen € 4.675,71 als vergoeding voor 43,25 niet-genoten ADV-dagen, met inachtneming van alle toepasselijke wettelijke regelingen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 1990 tot aan de voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft De Zonnehof beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van De Zonnehof heeft bij brief van 9 april 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Met ingang van 1 januari 1985 heeft De Zonnehof de exploitatie van het sinds vele jaren door [verweerster] (tezamen met een ander) geëxploiteerde bejaardenhuis "Houtrust" te Haarlem overgenomen.
(ii) Vanaf 1 januari 1985 is [verweerster] in dienst gekomen van De Zonnehof, laatstelijk als directrice, waarbij is bepaald dat de Houtrustjaren als Zonnehofdienstjaren zouden worden beschouwd.
(iii) Naar aanleiding van tegen [verweerster] gerichte klachten over haar functioneren heeft De Zonnehof haar op 16 februari 1989 op non-actief gesteld. [Verweerster] heeft daartegen procedures gevoerd, welke zij heeft verloren.
(iv) Bij beschikking van 11 oktober 1989 heeft de kantonrechter te Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met toekenning aan [verweerster] van een vergoeding van ƒ 35.000,-- ten laste van De Zonnehof, nadat hij bij tussenbeschikking van 1 september 1990 had overwogen:
"Het is duidelijk, dat de verstandhouding tussen partijen zo slecht is geworden, dat er geen basis is voor een voortzetting der arbeidsovereenkomst" en "dat er inderdaad reden is voor toekenning van een vergoeding, nu [verweerster] niet als enige de oorzaak is van de verstoorde relatie".
(v) Op de arbeidsovereenkomst was de CAO-bejaardentehuizen van toepassing.
Art. 43 van deze CAO luidde:
"Artikel 43: Wachtgeld
1. Aan de werknemer, aan wie eervol ontslag wordt verleend wegens:
a. hetzij opheffing van zijn betrekking;
b. hetzij reorganisatie, waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
c. hetzij ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken,
wordt met ingang van de dag van ontslag door de werkgever een periodieke uitkering toegekend overeenkomstig de regeling, opgenomen in bijlage L.
2. (...)"
(vi) De toelichting bij deze CAO vermeldt bij artikel 43 onder meer:
"Aanspraak op wachtgeld bestaat in die gevallen, indien het ontslag niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van het ontslag kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn (...), maar pas als hij er zelf schuld aan heeft, vervalt zijn aanspraak op wachtgeld."
3.2 Bepalingen van de CAO, waaronder het hiervoor in 3.1 onder (v) geciteerde art. 43, zijn in de aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] voorafgaande jaren algemeen verbindend verklaard geweest, laatstelijk bij Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 1988, Stcrt. 1988, nr. 213 (van 2-11-1988). Het genoemde art. 43 vormt derhalve recht in de zin van art. 79 RO.
3.3 [Verweerster] vordert in dit geding - voor zover in cassatie van belang - de veroordeling van De Zonnehof haar een wachtgelduitkering op de voet van de in 3.1 onder (v) bedoelde CAO - verder: de CAO - te voldoen. Zij heeft daaraan de stelling ten grondslag gelegd dat zij eervol ontslag heeft gekregen wegens ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies als bedoeld in art. 43 lid 1, onder c, van de CAO. De Zonnehof heeft zich verweerd met de stelling dat, nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen door de kantonrechter is ontbonden en daarbij een vergoeding naar billijkheid is vastgesteld, daarnaast voor toekenning van wachtgeld geen plaats is, alsmede dat deze wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet als een (eervol) ontslag in de zin van art. 43 van de CAO kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Zij overwoog dat rechterlijke ontbinding weliswaar onder eervol ontslag in de zin van art. 43 CAO kan worden begrepen, maar dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is uitgesproken, kort gezegd, op een der in art. 43 CAO genoemde gronden, maar wegens de slecht geworden verstandhouding tussen partijen.
3.4 In hoger beroep heeft [verweerster], met een beroep op de toelichting bij art. 43 CAO, onder meer betoogd dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter begrepen kan zijn onder het begrip 'eervol ontslag' in art. 43 CAO en dat uit de stellingen van De Zonnehof in het ontbindingsrekest volgt dat zij ontbinding wenste omdat zij [verweerster] ongeschikt achtte voor haar functie. De rechtbank heeft [verweerster] in het gelijk gesteld. Zij heeft daartoe overwogen (rov. 8.4) dat art. 43 CAO, mede in het licht van de toelichting daarop, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin neergelegde wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, tenzij de werknemer schuld treft, ook dus bij beëindiging in de vorm van ontbinding op initiatief van de werkgever waarbij de schuld van de werknemer niet wordt vastgesteld. De mogelijkheid om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een schadeloosstelling toe te kennen levert, aldus de rechtbank, geen aanknopingspunt op voor de door De Zonnehof voorgestane - beperkte - uitleg van de CAO-bepaling, terwijl bij de bepaling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding zal kunnen worden betrokken of, en zo ja in hoeverre, recht op wachtgeld bestaat. De rechtbank overwoog voorts (rov. 8.5) dat De Zonnehof aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (onder meer) ten grondslag had gelegd dat [verweerster] (in ernstige mate) de bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid waarvoor zij zich had verbonden en dat de kantonrechter bij de ontbinding niet is uitgegaan van een situatie waarbij slechts [verweerster] schuld trof en dat daarom, gelet op het eerder overwogene, niet kan worden aanvaard dat de aanspraak van [verweerster] op wachtgeld vervalt. Ten slotte verwierp de rechtbank (rov. 8.6) de stelling van De Zonnehof dat de wachtgeldaanspraken reeds zijn verdisconteerd in de ontbindingsvergoeding, nu er ten processe van moet worden uitgegaan dat mogelijke aanspraken op wachtgeld in de ontbindingsprocedure niet aan de orde zijn geweest en ook niet aannemelijk is dat de kantonrechter met die aanspraken rekening heeft gehouden.
3.5.1 De Zonnehof bestrijdt het vonnis van de rechtbank met een middel dat twaalf onderdelen telt. Onderdeel 1.1 bevat geen klacht. Onderdeel 1.2 is gericht tegen de wijze waarop de rechtbank, in rov. 8.4, de CAO heeft uitgelegd. Geklaagd wordt dat de rechtbank zich ten onrechte vrij heeft geacht de toelichting op art. 43 CAO bij die uitleg te betrekken op de grond dat partijen ter onderbouwing van hun standpunt over en weer naar die toelichting hebben verwezen. Deze klacht faalt. De uitleg van een CAO dient te geschieden naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden en waarbij ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting moeten worden betrokken (vgl. HR 20 februari 2004, nr. C02/219, RvdW 2004, 34 en HR 31 mei 2002, nr. C00/186, NJ 2003, 110).
3.5.2 De klachten van de onderdelen 1.3 en 1.4 houden in dat de rechtbank ten onrechte onder art. 43 van de CAO - dat spreekt van "de werknemer aan wie ontslag wordt verleend" - het geval heeft gebracht dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever door de kantonrechter wordt ontbonden, en dat hetgeen de rechtbank dienaangaande (in rov. 8.4) nog heeft overwogen omtrent de mogelijkheid dat de kantonrechter een vergoeding toekent zowel bij ontbinding als bij ontslag indien dit een kennelijk onredelijk ontslag is, niet afdoet aan de omstandigheid dat ontbinding niet met ontslag in de zin van art. 43 CAO kan worden gelijkgesteld. Deze klachten falen. De rechtbank is kennelijk van oordeel geweest dat de term 'ontslag verlenen' in het maatschappelijk verkeer in (collectieve en individuele) arbeidsverhoudingen mede ontbinding van arbeidsovereenkomsten op initiatief van de werkgever omvat en voorts dat die ruime betekenis zich verdraagt met de overige bepalingen van de CAO en, mede gelet op de door de rechtbank geciteerde passage uit de toelichting, tot het aannemelijke rechtsgevolg leidt dat de werkgever de toepasselijkheid van de wachtgeldregeling in voorkomende gevallen niet kan ontgaan door te kiezen voor de weg van ontbinding in plaats van opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat oordeel is juist.
3.5.3 Onderdeel 1.5, dat tegen rov. 8.4 en 8.6 is gericht, behelst de klacht dat de aanpak die de rechtbank heeft gevolgd in strijd is met de leer dat omtrent aanspraken die de werknemer bij ontslag zal genieten, in een geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden beslist in de ontbindingsbeschikking. Het onderdeel heeft hier kennelijk het oog op de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de exclusieve werking van de ontbindingsvergoeding, waar het gaat om aanspraken die zijn gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid of de eisen van goed werkgeverschap meebrengen in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals neergelegd in HR 2 november 2001, nr. C00/009, NJ 2001, 667 en HR 1 maart 2002, nr. C01/098, NJ 2002, 211. In het onderhavige geval gaat het niet om een aanspraak die is gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid of de eisen van goed werkgeverschap meebrengen, maar om een vordering tot nakoming van een in een CAO neergelegde wachtgeldregeling. Een dergelijke vordering kan in een afzonderlijke procedure worden geldend gemaakt. Voorzover de klacht zich richt tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 8.6) dat de wachtgeldaanspraken van [verweerster] niet reeds zijn verdisconteerd in de door de kantonrechter toegekende ontbindingsvergoeding, mist die doel, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat in die ontbindingsprocedure die mogelijke aanspraken niet aan de orde zijn geweest en uit de ontbindingsbeschikking niet blijkt dat die aanspraken, dan wel wachtgeldschade, door de kantonrechter zijn 'meegenomen' (vgl. HR 2 april 2004, nr. C02/222, RvdW 2004, 58).
3.5.4 Onderdeel 1.6 richt zich tegen een overweging die de beslissing van rechtbank niet draagt en kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.6.1 De onderdelen 2.1 en 2.2 behelzen de klacht dat de rechtbank de in art. 43 CAO neergelegde criteria voor toekenning van een wachtgelduitkering heeft miskend door die bepaling, aan de hand van de toelichting, uit te leggen zoals zij in rov. 8.4 heeft gedaan. Voor zover dit onderdeel voortbouwt op onderdeel 1.2, moet het het lot daarvan delen. Voor zover de klacht inhoudt dat de rechtbank niet tot uitdrukking heeft gebracht op grond van welke van de in art. 43 lid 1 CAO genoemde ontslaggronden het wachtgeld is toegekend, faalt het op de hierna naar aanleiding van onderdeel 2.4 vermelde gronden.
3.6.2 Onderdeel 2.3 klaagt dat de rechtbank geen aandacht heeft besteed aan de in art. 43 CAO neergelegde eis dat voor toekenning van wachtgeld het ontslag 'eervol' moet zijn geweest, althans dat hetgeen de rechtbank mede in 8.5 heeft overwogen daartoe niet toereikend is. Deze klachten missen feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in rov. 8.4, mede aan de hand van de toelichting op art. 43 CAO, die bepaling aldus uitgelegd dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, behoudens indien de werk-nemer schuld treft. Aldus heeft de rechtbank aan het begrip 'eervol' - dat in het ontslagrecht van het Burgerlijk Wetboek niet voorkomt - in de onderhavige CAO inhoud gegeven. In rov. 8.5 heeft de rechtbank vervolgens onderzocht of [verweerster] schuld treft voor de situatie die tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid en die vraag ontkennend beantwoord. Tot een nader onderzoek naar de vraag of het ontslag 'eervol' was geweest, was de rechtbank aldus niet gehouden.
3.6.3 Onderdeel 2.4 verwijt de rechtbank te hebben miskend dat voor een aanspraak op wachtgeld zich een van de in art. 43 CAO onder a, b of c genoemde gevallen moet voordoen, dat de rechtbank slechts heeft overwogen dat De Zonnehof aan het ontbindingsverzoek (onder meer) ten grondslag heeft gelegd dat [verweerster] (in ernstige mate) de bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid waartoe zij zich had verbonden, wat, aldus het onderdeel, de ontslaggrond onder c niet dekt omdat het de mogelijkheid openlaat dat die ongeschiktheid voortvloeit uit ziels- of lichaamsgebreken, en zich voor het overige ertoe heeft beperkt te onderzoeken of [verweerster] al dan niet schuld treft. De klachten van dit onderdeel stuiten af op de eerder tevergeefs aangevochten uitleg die de rechtbank aan art. 43 CAO heeft gegeven en hetgeen hiervoor in 3.6.2 reeds is overwogen. De rechtbank heeft daarbij, blijkens rov. 8.5, betekenis toegekend - en zij heeft dat ook mogen doen - aan de omstandigheid dat De Zonnehof zelf aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat [verweerster] (in ernstige mate) de bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid waartoe zij zich had verbonden.
3.6.4 Onderdeel 2.5 klaagt dat het in aanmerking komende criterium voor toekenning van wachtgeld in elk geval, ook indien schuld als maatstaf wordt gehanteerd, niet is of [verweerster] al dan niet als enige verantwoordelijk is te achten voor de ontstane situatie, dan wel of een dringende ontslagreden aanwezig was. Of enkel [verweerster] schuld treft is, aldus het onderdeel, een te beperkt criterium dat niet in de desbetreffende bepaling valt te lezen. De rechtbank heeft blijkens hetgeen zij in rov. 8.5 heeft overwogen omtrent de vaststellingen door de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking, art. 43 CAO kennelijk aldus uitgelegd dat met 'schuld' in de toelichting op die bepaling wordt bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de werknemer in overwegende mate verwijt moet treffen aan het ontslag, althans een ernstiger verwijt dan dat de werknemer op een aantal punten van zijn functioneren is tekortgeschoten. Dit oordeel is juist. De rechtbank heeft in rov. 8.5 deze maatstaf toegepast, zodat het onderdeel faalt.
3.6.5 Onderdeel 2.6, ten slotte, klaagt dat de rechtbank de vraag of aan de vereisten van art. 43 CAO is voldaan zelf had dienen te beantwoorden, aan de hand van de in dit geding verstrekte gegevens, en daartoe niet had mogen verwijzen naar hetgeen de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking heeft overwogen. De klacht kan, bij gebrek aan feitelijke grondslag, niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft de in het onderdeel bedoelde vraag immers zelf beantwoord. Dat zij zich daarbij heeft laten leiden door de in de ontbindingsbeschikking geformuleerde ontslaggrond - zoals ook De Zonnehof zelf zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft gedaan - stond haar vrij.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De Zonnehof in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 399,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.
Conclusie 25‑06‑2004
Inhoudsindicatie
25 juni 2004 Eerste Kamer Nr. C03/086 HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: STICHTING DE ZONNEHOF, gevestigd te Amsterdam, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Rolnr. C03/086HR
mr. L. Timmerman
Zitting 26 maart 2004
Conclusie inzake:
Stichting de Zonnehof
tegen
[verweerster]
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Met ingang van 1 januari 1985 heeft eiseres tot cassatie (hierna: de Zonnehof) de exploitatie van het sinds vele jaren door verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) (tezamen met een ander) geëxploiteerde bejaardenhuis "Houtrust" te Haarlem overgenomen.
1.2 Vanaf 1 januari 1985 is [verweerster] in dienst gekomen van de Zonnehof, laatstelijk als directrice, waarbij is bepaald dat de Houtrustjaren als Zonnehofdienstjaren zouden worden beschouwd.
1.3 Naar aanleiding van tegen [verweerster] gerichte klachten over haar functioneren heeft de Zonnehof haar op 16 februari 1989 op non-actief gesteld. [Verweerster] heeft daartegen procedures gevoerd, welke zij heeft verloren.
1.4 Bij beschikking van 11 oktober 1989 heeft de kantonrechter te Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met toekenning aan [verweerster] van een vergoeding van ƒ 35.000,-- ten laste van de Zonnehof, nadat hij bij tussenbeschikking van 1 september 1990 had overwogen: "Het is duidelijk, dat de verstandhouding tussen partijen zo slecht is geworden, dat er geen basis is voor een voortzetting der arbeidsovereenkomst" en "dat er inderdaad reden is voor toekenning van een vergoeding, nu [verweerster] niet als enige de oorzaak is van de verstoorde relatie".
1.5 Op de arbeidsovereenkomst was de CAO-bejaardentehuizen van toepassing.
Art. 43 van deze CAO luidt:
"Artikel 43: Wachtgeld
1. Aan de werknemer, aan wie eervol ontslag wordt verleend wegens:
a. hetzij opheffing van zijn betrekking;
b. hetzij reorganisatie, waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
c. hetzij ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken,
wordt met ingang van de dag van ontslag door de werkgever een periodieke uitkering toegekend overeenkomstig de regeling, opgenomen in bijlage L.
2. Op werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing.
1.6 De toelichting bij deze CAO vermeldt bij artikel 43 onder meer:
"Aanspraak op wachtgeld bestaat in die gevallen, indien het ontslag niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van het ontslag kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn (...), maar pas als hij er zelf schuld aan heeft, vervalt zijn aanspraak op wachtgeld."
1.7 [Verweerster] vordert in deze procedure - voorzover in cassatie nog van belang - De Zonnehof te veroordelen om aan haar -kort gezegd- wachtgeld over de periode 1 november 1989 tot en met februari 1995 te betalen.(2)
1.8 [Verweerster] heeft in eerste aanleg aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij eervol ontslag heeft gekregen "wegens ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies" als bedoeld in artikel 43 lid 1 sub c van de CAO na een dienstverband van bijna 24 jaar. Uit de toekenning van de vergoeding blijkt dat het een eervol ontslag was.
De Zonnehof heeft hiertegenover gesteld dat voor toepassing van wachtgeld bovenop de WW-uitkering geen rechtsgrond bestaat, nu een ontbindingsvergoeding aan [verweerster] is toegekend. De wijze van beëindigen valt volgens De Zonnehof bovendien niet onder het eervol ontslag als bedoeld in artikel 43 van de CAO.
1.9 De kantonrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 14 maart 1991 vooropgesteld dat de beëindiging door rechterlijke ontbinding in principe onder het in artikel 43 bedoelde eervol ontslag begrepen kan worden. Voorts heeft deze overwogen dat gelet op de geciteerde overwegingen uit de ontbindingsbeschikking(3) de ontbinding niet is uitgesproken wegens ongeschiktheid (van [verweerster]) voor bij de werkgever te vervullen functies, maar wegens de slecht geworden verstandhouding tussen partijen. Ook de overige in artikel 43 CAO genoemde ontslagredenen doen zich niet voor, zodat [verweerster] reeds om die reden geen wachtgeld toekomt. Volgens de kantonrechter kan in het midden blijven of het ontslag al dan niet als eervol moet worden aangemerkt dan wel of de door de kantonrechter toegekende vergoeding eraan in de weg staat dat ook wachtgeld kan worden toegekend.(4)
De kantonrechter heeft het gevorderde afgewezen.
1.10 [Verweerster] is van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen bij de rechtbank te Amsterdam. Zij heeft - voorzover nog van belang - uiteengezet dat onder het in artikel 43 lid 1 sub c van de CAO bedoelde eervol ontslag begrepen kan worden de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door rechterlijke ontbinding; uit de stellingen van De Zonnehof in het ontbindingsrekest volgt dat zij [verweerster] ongeschikt achtte voor haar functie.(5) Volgens de toelichting bij artikel 43 CAO bestaat aanspraak op wachtgeld wanneer het ontslag niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van het ontslag kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn, maar zijn aanspraak op wachtgeld vervalt pas als de werknemer zelf aan zijn ontslag schuld heeft. Blijkens de toelichting moet artikel 43 lid 1 sub c dus ruim worden opgevat, aldus [verweerster].(6)
1.11 De Zonnehof heeft aangevoerd dat niet van een eervol ontslag kan worden gesproken wanneer de kantonrechter ontbindt wegens verstoorde verhoudingen, waarvan "[verweerster] niet als enige de oorzaak is", nadat deze eerder heeft overwogen dat "[verweerster] op een aantal punten tekort is geschoten".(7)
1.12 Bij vonnis van 30 januari 2002 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigd en - opnieuw beslissende - De Zonnehof veroordeeld om (kort gezegd) aan [verweerster] met ingang van 1 november 1989 wachtgeld te betalen overeenkomstig de CAO-Bejaardentehuizen.
1.13 De Zonnehof heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten; [verweerster] heeft nog gedupliceerd.
2. Bespreking van het middel
2.1 Onderdeel 1.2 - onderdeel 1.1 bevat geen klacht - is gericht tegen rechtsoverweging 8.4 van het in cassatie bestreden vonnis:
"Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 43 CAO omschreven wachtgeldregeling ook geldt bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter komt het in de eerste plaats aan op de bewoordingen van de betreffende CAO bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO.
Waar partijen ter onderbouwing van hun standpunt over en weer hebben verwezen naar de toelichting op artikel 43 CAO, acht de rechtbank zich vrij om die toelichting bij de uitleg van genoemde bepaling mede te betrekken.
Anders dan De Zonnehof heeft betoogd volgt uit de omstandigheid dat in de betreffende bepaling het begrip "ontslag" wordt gebezigd en dat in de CAO op een aantal plaatsen de aanduidingen "ontslag" en "ontbinding" afzonderlijk worden gebruikt, niet zonder meer dat ontbinding buiten het toepassingsgebied van artikel 43 CAO valt.
Uit de schriftelijke toelichting op artikel 43 CAO volgt veeleer dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Dit lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarbij de werknemer schuld treft. Daarmee verdraagt zich niet dat gevallen waarin op initiatief van de werkgever de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt uitgesproken en waarin de hiervoor bedoelde schuld niet wordt vastgesteld buiten het toepassingsbereik van de CAO bepaling blijven.
Dat ontbinding de mogelijkheid biedt om een schadeloosstelling toe te kennen levert geen aanknopingspunt op voor de door De Zonnehof bepleite - beperkte - uitleg van genoemde CAO bepaling. Ook bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging is immers denkbaar dat aanspraak bestaat op een geldelijke vergoeding, namelijk op de voet van art. 7:681, lid 1 BW (art. 7A:1639s oud BW), zij het dat daarvoor een afzonderlijke procedurele weg dient te worden bewandeld. In beide gevallen evenwel zal bij de beoordeling van de hoogte van de vergoeding kunnen worden betrokken of, en zo ja in hoeverre, recht bestaat op wachtgeld."
2.2 Het onderdeel klaagt dat onjuist althans onvoldoende gemotiveerd is de overweging van de rechtbank dat deze zich vrij acht de toelichting op artikel 43 CAO bij de uitleg van genoemde bepaling te betrekken, nu partijen over en weer ter onderbouwing van hun standpunt hebben verwezen naar deze toelichting. Bij de grammaticale interpretatie gaat het om de bewoordingen van de desbetreffende CAO-bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en niet om de toelichting, mogelijk tenzij deze van de CAO deel zou uit maken; daarvan is evenwel niet gebleken, aldus het onderdeel.
2.3 Over de uitleg van CAO's is een ruime hoeveelheid rechtspraak gepubliceerd en mede naar aanleiding daarvan veel geschreven(8). Voor het meest recente overzicht verwijs ik naar de conclusie van A-G Verkade vóór de zaak Acikel/Allied Signal Carpet Fibers B.V. (C03/055). Ik citeer de kernoverweging uit HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 m.nt. Heerma van Voss onder HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111:
"Bij de beoordeling (...) wordt vooropgesteld dat het hier gaat om de uitleg van CAO-bepalingen die algemeen verbindend verklaard zijn en derhalve recht in de zin van art. 79 RO vormen. Voorts geldt als uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO en de daarbij behorende uitvoeringsregeling in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173). Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden."
De Hoge Raad heeft deze overweging herhaald in HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301.
2.4 In zijn arrest van 20 februari 2004, RvdW 2004, 34 dat ging over de uitleg van een pensioenreglement heeft de Hoge Raad een nadere uiteenzetting gegeven over de (verhouding tussen de) Haviltexnorm en de CAO-norm. Deze laatste uitlegregel wordt - aldus de Hoge Raad - niet alleen gehanteerd bij de uitleg van CAO's, maar ook toegepast op andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is (rov. 4.3). Voorts heeft de Hoge Raad nog eens expliciet overwogen dat ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting bij de uitleg ervan moeten worden betrokken (rov. 4.4).
2.5 Tegen deze achtergrond is de overweging van de rechtbank dat bij de uitleg van art. 43 CAO de toelichting mag worden betrokken juist. Dit past ook bij het idee dat uitleg van CAO's geschiedt aan de hand van factoren die redelijkerwijs kenbaar zijn voor bij de CAO betrokken werknemers en werkgevers. In de onderhavige zaak was de toelichting voor beide partijen kenbaar; deze is door beide partijen in het geding gebracht en beiden hebben hierop een beroep gedaan.(9) Uit produktie 2 bij de conclusie van dupliek blijkt dat de toelichting deel uitmaakte van het CAO-boekje. Dit alles maakt dat het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk is. Ik wil er nog eens op wijzen dat uit de vele rechtsgedingen waarin vragen spelen van uitleg van CAO's spelen blijkt dat teksten van CAO's dikwijls juridisch niet adaequaat zijn geformuleerd. De oorzaak hiervan is dat CAO's niet door juristen worden opgesteld, het resultaat van onderhandelingen zijn die onder tijdsdruk plaatsvinden en er in de loop van de tijd toevoegingen aan een CAO kunnen plaatsvinden die niet altijd in overeenstemming zijn met de verdere inhoud van de CAO. Tegen deze achtergrond is het te meer juist om bij de uitleg van een CAO acht te slaan op publiek gemaakte toelichtingen.
2.6 Onderdeel 1.3 klaagt dat de rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met haar oordeel dat uit (de toelichting op) art. 43 CAO veeleer volgt dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, hetgeen volgens de rechtbank "slechts uitzondering zou lijden in die gevallen waarbij de werknemer schuld treft". Art. 43 CAO spreekt slechts van "de werknemer aan wie eervol ontslag wordt verleend". Daaronder valt niet het geval dat de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden, òòk niet wanneer het initiatief tot ontbinding van de werkgever uitgaat. Onderdeel 1.4 voegt aan deze klacht toe dat hetgeen de rechtbank verder overweegt over de mogelijkheid van een vergoeding (zowel bij ontbinding als bij een gegeven ontslag op basis van beweerde kennelijke onredelijkheid daarvan) aan het voorstaande niet afdoet. Dat maakt de ontbinding door de kantonrechter van de arbeidsovereenkomst nog niet tot een aan de werknemer verleend ontslag.
2.7 In het hiervoor genoemde arrest HR 20 februari 2004, RvdW 2004, 34 heeft de Hoge Raad overwogen dat uitleg van een schriftelijk contract aan de hand van de CAO-norm en de Haviltexnorm niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen, waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang, aldus de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.5.(10)
2.8 De woorden: "ontslag verlenen" betekenen in arbeidsverhoudingen normaal gesproken hetzelfde als ontslaan. Ontslaan betekent niet langer in dienst houden.(11) Hieronder zou ik ook willen begrijpen het geval van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst via de kantonrechter op verzoek van de werkgever. Wanneer een werkgever uitroept: "ik zal u ontslaan" en de werknemer vervolgens thuis vertelt "ik word ontslagen", dan valt daaronder m.i. de situatie waarin de werkgever dit ontslag wil effectueren met behulp van een op art. 7:685 BW gebaseerde ontbindingsprocedure.(12) Hierbij komt nog dat het onwenselijk is dat de vorm waarin de werkgever een beeindiging van de arbeidsverhouding giet bepalend is voor het antwoord van de vraag, of er aanspraak op wachtgeld bestaat.
De klacht van onderdeel 1.3 faalt; onderdeel 1.4 dat hierop voortbouwt deelt dit lot.
2.9 Onderdeel 1.5 dat zich mede richt tegen rechtsoverweging 8.6 klaagt dat de aanpak als door de rechtbank gevolgd in strijd is met de leer dat in de ontbindingsbeschikking dient te worden beslist over de aanspraken die de werknemer bij ontslag zal genieten. Tenzij een voorbehoud is gemaakt, dient de beoordeling van het betreffende geval tot uitdrukking te komen in de hoogte van de vergoeding die de rechter op de voet van art. 7:685 lid 8 BW met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid aan een van de partijen ten laste van de wederpartij toekent, zodat daarnaast voor zodanige toetsing geen plaats is. Dit geldt - aldus het onderdeel - ook in het onderhavige geval, waarin het gaat om de toepassing van een wachtgeldregeling; dat heeft de rechtbank miskend.
2.10 Het onderdeel faalt. Bij de toepassing van de zogenaamde Baijingsleer staat centraal dat in beginsel alle aanspraken van een werknemer terzake van de (wijze van) beëindiging tot uitdrukking komen in de vergoeding die de kantonrechter naar billijkheid vaststelt. Deze leer sluit evenwel niet uit dat een werknemer bepaalde aanspraken geldend kan maken, nadat hem een ontbindingsvergoeding is toegekend. Het gaat dan om aanspraken van een werknemer die zijn ontstaan tijdens de dienstbetrekking en betrekking hebben op de periode vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en geen verband houden met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van die beëindiging, zoals een aanspraak op achterstallig loon.(13) In zijn conclusie vóór HR 10 januari 2003, JAR 2003, 39 heeft A-G Huydecoper bovendien gesteld dat van belang is of een aanspraak al dan niet in de ontbindingsprocedure is beoordeeld dan wel in die procedure adequaat beoordeeld had kunnen worden. In dat verband merk ik op dat een aanspraak van een werknemer uit overeenkomst, zoals die op wachtgeld op grond van een CAO, in het algemeen niet in een ontbindingsprocedure wordt beoordeeld en dit ook niet goed mogelijk is in deze eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte verzoekschriftprocedure. Voorts verwijs ik naar de conclusie van A-G Spier (4.4 tot en met 4.12.3) vóór HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 die uiteenzet dat het toegekende recht op wachtgeld is gebaseerd op een overeenkomst en niet een uitwerking is van wat de redelijkheid en billijkheid in de in art. 7:685 BW geregelde gevallen vereist. Van een toetsing buiten art. 7:685 BW om aan de redelijkheid en billijkheid is daarom geen sprake. De aanspraak op wachtgeld is n.m.m. een separate vordering die naast de ontbindingsvergoeding geldend gemaakt kan worden; uiteraard kan bij de vaststelling van de hoogte van de ontslagvergoeding rekening worden gehouden met de aanspraak op wachtgeld. In de ontbindingspraktijk gebeurt dat ook.
2.11 Onderdeel 1.6 klaagt dat hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 8.4 laatste alinea overweegt de beslissing op dit punt evenmin, en zeker niet zelfstandig, kan dragen. Het onderdeel faalt bij gebrek aan belang nu de aangevallen rechtsoverweging de beslissing van de rechtbank niet zelfstandig draagt; zou het onderdeel slagen dan kan het vonnis op basis van hetgeen de rechtbank overigens in rechtsoverweging 8.4 overwogene in stand blijven.
2.12 De onderdelen 2.1 en 2.2 klagen dat rechtbank heeft miskend dat niet de toelichting, maar art. 43 CAO het criterium geeft voor toekenning van wachtgeld. Uit dit artikel volgt - aldus de onderdelen - niet dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever hetgeen slechts uitzondering zou lijden in de gevallen waarbij de werknemer schuld treft.
2.13 De onderdelen falen nu - zoals hiervóór is uiteengezet - de rechtbank (in navolging van partijen) bij de uitleg van art. 43 CAO de toelichting op deze bepaling mocht betrekken.
2.14 Onderdeel 2.3 klaagt dat de rechtbank ten onrechte geen enkele aandacht heeft besteed aan het bepaalde in art. 43 CAO dat het ontslag "eervol" moet zijn.
2.15 Deze motiveringklacht faalt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 8.4 voorop gesteld de toelichting te betrekken bij de uitleg van art. 43 CAO, welk artikel in de aanhef spreekt van "eervol ontslag". Deze toelichting stelt dat aanspraak op wachtgeld bestaat in die gevallen, "indien" het ontslag niet door de werknemer zelf veroorzaakt is; dat wil zeggen dat zijn aanspraak vervalt als hij schuld heeft aan het ontslag. Die kwestie is door de rechtbank uitgewerkt. In het licht van het partijdebat, waarin nauwelijks (separaat) aandacht is besteed aan de vraag of het ontslag "eervol" was, behoefde de rechtbank aan het al dan niet eervolle karakter van het ontslag dan ook geen uiteenzetting te wijden.
2.16 Onderdeel 2.4 stelt voorop dat - wil [verweerster] aanspraak op wachtgeld (kunnen) maken - zich toch (tenminste) één van de betreffende, daar genoemde, gevallen moeten voordoen. De rechtbank heeft evenwel (ten onrechte) noch naar opheffing van [verweerster]'s betrekking, noch naar overbodigheid van [verweerster]'s werkzaamheden, noch ook naar de vraag of sprake was van ongeschiktheid van [verweerster] voor bij de werkgever te vervullen functies, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, enig onderzoek ingesteld. De rechtbank heeft zich echter (uitsluitend) de vraag gesteld of betrokkene al dan niet schuld treft. Dat is volgens het middelonderdeel niet het criterium dat in dezen gehanteerd dient te worden. Minstgenomen had de rechtbank (mede) moeten onderzoeken of [verweerster] al dan niet door "ziels- of lichaamsgebreken"de geschiktheid miste voor functies bij Zonnehof, aldus het onderdeel.
2.17 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 8.4 voorop gesteld dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in art. 43 CAO genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Van een uitzondering kan slechts in die gevallen sprake zijn waarin de werknemer schuld treft. Vervolgens heeft de rechtbank in rechtsoverweging 8.5 uiteengezet dat de kantonrechter niet is uitgegaan van een situatie waarbij slechts [verweerster] schuld treft; een dringende reden achtte hij niet aanwezig en hoewel [verweerster] op een aantal punten van haar functioneren te kort is geschoten, is zij niet als enige verantwoordelijk te achten. Nu de rechtbank bij de uitleg van art. 43 CAO gebruik mocht maken van de daarbij behorende toelichting, was zij niet gehouden het ontslag van [verweerster] precies in een van de drie categorieën onder te brengen. Zij mocht volstaan met vast te stellen dat geen sprake is geweest van een situatie dat slechts [verweerster] schuld treft.
2.18 Onderdeel 2.5 klaagt - kort gezegd - dat in ieder geval niet het in aanmerking komende criterium is of [verweerster] al dan niet als enige verantwoordelijk is te achten voor de ontstane situatie dan wel of er een dringende ontslagreden was. Zelfs indien "schuld" het juiste criterium zou zijn, gaat het er niet om, zoals de rechtbank zich ten onrechte tot uitgangspunt neemt, of slechts [verweerster] schuld treft, nu een dergelijk beperkt criterium in ieder geval niet in de betreffende bepaling valt te lezen c.q. daaruit voortvloeit. Of er een "dringende ontslagreden" is, is volgens het middelonderdeel geheel irrelevant.
2.19 Het middelonderdeel kan niet tot cassatie leiden. M.i. wordt met "schuld" in de toelichting op artikel 43 CAO gedoeld op een zwaardere graad van verwijtbaarheid dan het op een aantal punten tekortschieten in het functioneren als werknemer. Er moet - blijkens de toelichting - immers meer aan de hand zijn dan dat de oorzaak van het ontslag bij de werknemer ligt; hij moet - zo voegt de toelichting daaraan toe - schuld aan het ontslag hebben. Het lijkt mij aannemelijk dat de toelichting hiermee wil uitdrukken dat het ontslag in overwegende mate aan de werknemer te wijten moet zijn. Alleen dan vervalt de wachtgeldaanspraak. Wanneer men de toelichting op deze wijze leest, heeft de rechtbank in rechtsoverweging 8.5 het criterium voor het bepalen van een aanspraak op wachtgeld toegepast dat uit artikel 43 CAO en de daarbij behorende toelichting afgeleid mag worden. De rechtbank geeft immers te kennen dat niet slechts [verweerster]s schuld treft. Hiermee geeft zij m.i. aan dat het onderhavige ontslag niet in overwegende mate aan [verweerster]s te wijten was. Ter onderbouwing hiervan verwijst de rechtbank m.i. terecht naar het genuanceerde oordeel van de kantoonrechter over de redenen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.20 Onderdeel 2.6 klaagt dat onjuist is dat de rechtbank voor haar oordeel of [verweerster] aanspraak heeft op wachtgeld slechts verwijst naar hetgeen de kantonrechter heeft overwogen. De rechtbank heeft ten onrechte slechts hetgeen de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking overwoog en besliste aangehaald en maatstaf doen zijn. De vraag of zich een eervol ontslag op basis van een of meer van de in art. 43 CAO gegeven gronden voordeed, had de rechtbank zelf moeten beantwoorden, aan de hand van alle over en weer in deze procedure verstrekte gegevens en eventueel na bewijslevering.
2.21 De klacht faalt. De rechtbank heeft een zelfstandig oordeel gegeven over de haar voorgelegde vraag of [verweerster] aanspraak kon maken op wachtgeld. De rechtbank heeft geen rechtsregel geschonden door - in navolging van de Zonnehof(14) - als grond voor het ontslag de ontbindingbeschikking te nemen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 5 en 6 van het in cassatie bestreden vonnis van de rechtbank alsmede rov. 1 van het vonnis d.d. 14 maart 1991 van de kantonrechter te Amsterdam.
2 Zie het gevorderde weergegeven in rov. 7 van het vonnis van de rechtbank.
3 Zie hiervóór onder 1.4.
4 Zie rov. 5 van het vonnis van de kantonrechter.
5 Zie rov. 8.2 van het vonnis van de rechtbank.
6 Zie pleitnota in appèl, nr. 6. Ontbreekt in A-dossier.
7 MvA, blz. 4.
8 Ik noem hier het overzichtsartikel van S.F. Sagel, De objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen: betekenis en reikwijdte (I) en (II), ArbeidsRecht 2003/11 en 12, blz. 12-25 en 27-34.
9 Zonnehof: cvd, blz. 2; [verweerster] cvr, nr. 6.2 sub c (overgelegd bij akte d.d. 23 maart 2000).
10 Zie ook HR 5 maart 2004 R03/066 (rov. 3.7).
11 Van Dale, dertiende herziene uitgave, blz. 2315.
12 Zie ook de conclusie van A-G Langemeijer (nr. 2.7) voor HR 27 februari 2004, JOL 2004, 115: "Wil men een zinvolle betekenis geven aan de door partijen veronderstelde toepasselijkheid van de Wachtgeldverordening op de onderhavige arbeidsovereenkomst, dan zou de term "ontslag"in art. 3 van de Wachtgeldverordening moeten worden gelezen als een verzamelaanduiding, die alle vormen van beëindiging van de dienstbetrekking omvat".
13 HR 1 maart 2002, NJ 2003, 210 en 211 beide m.nt. Heerma van Voss.
14 Zie de s.t. van mr. Duk nr. 31.