Idem in HR 18 april 1995, nr. 99.085 (niet gepubliceerd).
HR, 22-03-2011, nr. 09/00908
ECLI:NL:HR:2011:BO2629
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
09/00908
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO2629
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO2629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO2629
ECLI:NL:HR:2011:BO2629, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO2629
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2011/341 met annotatie van T.M. Schalken
VA 2012/22 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
NbSr 2011/135
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 7 januari 2009 verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.
Mr. W.M. van Schuijlenburg, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. L. Plas, plaatsvervangend advocaat-generaal bij de ressortsparketten te Arnhem en Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. Mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft namens verdachte het cassatieberoep schriftelijk weersproken.
3.
Het middel klaagt dat het Hof blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting van het begrip ‘medeplichtigen van een misdrijf’ als bedoeld in de aanhef van art. 48 Sr, althans de in de bewezenverklaring opgenomen woorden ‘behulpzaam zijn bij’ in de zin van art. 48 onder 1o Sr te beperkt heeft uitgelegd, althans zijn oordeel dat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd.
4.
Het Hof heeft bewezen geacht dat:
‘[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] op 10 november 2006 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen, twee poppen (voorstellende Walibis), toebehorende aan Walibi World, en zich daarbij de weg te nemen poppen (voorstellende Walibis) onder hun bereik en van hun mededaders te brengen door middel van verbreking, met kracht aan voornoemde poppen hebben geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6], op genoemde datum met een taxibus, (welke verdachte in zijn hoedanigheid als taxichauffeur tot zijn beschikking had) te vervoeren naar Biddinghuizen, terwijl de verdachte ten tijde van het vervoeren op de hoogte was van het voorgenomen misdrijf.’
5.
Het Hof heeft in bestreden arrest voorts het volgende overwogen:
‘Ontslag van rechtsvervolging
Het hof acht bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij de poging tot diefstal. Die bewezenverklaring is gebaseerd op de betekenis die in het normale spraakgebruik aan de woorden ‘behulpzaam bij’ wordt gegeven. Daarbij wordt gedacht aan de hulp die voorafgaande aan en gelijktijdig met een gebeurtenis wordt geboden. In artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht wordt echter een onderscheid gemaakt tussen ‘behulpzaam zijn bij’ en ‘gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot’. Het eerstgenoemde vindt gelijktijdig met het delict plaats, het laatstgenoemde gaat daaraan vooraf. Nu de handelingen van verdachte, bestaande uit het vervoeren van de in de tenlastelegging genoemde personen naar de plaats van het delict, voorafgaande aan de poging tot diefstal hebben plaatsgevonden, leveren die handelingen niet op het juridische ‘behulpzaam zijn bij’. Het bewezenverklaarde kan derhalve niet worden gekwalificeerd, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.’
6.
Art. 48 Sr luidt:
‘Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:
- 1o.
zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;
- 2o.
zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.’
7.
Volgens de steller van het middel stemmen de tenlastelegging en de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot diefstal, taalkundig gezien weliswaar overeen met de termen in art. 48 onder 1o Sr, die zien op het bieden van hulp gelijktijdig met — en niet voorafgaand aan — het misdrijf, maar betekent dit niet dat de gebezigde formulering slechts mag worden opgevat als verwijzend naar het eerste onderdeel van art. 48 Sr. Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde ‘behulpzaam is geweest bij’ kan ook, als onderdeel van een feitelijke omschrijving van verdachtes handelen, ruimer worden verstaan, overeenkomstig het normale spraakgebruik. Zo opgevat, kan behulpzaam zijn bij een misdrijf opzettelijke hulpverlening vooraf omvatten, bijvoorbeeld wanneer die eruit bestaat dat verdachte personen van wie hij weet dat zij een diefstal willen plegen naar de plaats van de voorgenomen diefstal brengt.
8.
De steller van het middel baseert dit standpunt hoofdzakelijk op HR 14 oktober 1975, LJN AB4802, NJ 1976/149. In die zaak was onder meer tenlastegelegd en bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij het plegen van een gewapende overval door de dader met een auto naar de plaats van het misdrijf te vervoeren. De Hoge Raad overwoog dat:
‘de enkele omstandigheid dat in een telastelegging bewoordingen zijn gebruikt die ook de inhoud vormen van een wettelijke bepaling niet steeds dwingt tot de gevolgtrekking dat die bewoordingen slechts als verwijzende naar die wettelijke bepaling en niet als onderdeel van een feitelijke omschrijving mogen worden verstaan;
dat zulks met name geldt voor het geval waarin een zodanig verstaan tot gevolg zou hebben dat de overige bewoordingen van de telastelegging met de eerstbedoelde onverenigbaar zijn;
dat aan het gedeelte van de subsidiaire telastelegging dat volgt op de woorden ‘opzettelijk bij het plegen van het misdrijft behulpzaam is geweest’ slechts dan redelijke zin toekomt indien de woorden ‘behulpzaam bij’ in een ruimere, met het normale spraakgebruik overeenkomende betekenis worden verstaan dan in de betekenis die aan die worden toekomt in art. 48, onder 1 Sr. (…)’
Naar het oordeel van de Hoge Raad mocht het Hof de term ‘behulpzaam zijn bij’ in feitelijke zin verstaan en mocht het ervan uitgaan dat naar normaal spraakgebruik daarvan kan worden gesproken wanneer men de dader van een misdrijf naar de plaats van het misdrijf rijdt.1. Derhalve had het Hof het bewezenverklaarde terecht strafbaar geoordeeld.
9.
Gelijk in de hierboven aangehaalde zaak, heeft het Hof ook in het thans bestreden arrest de tenlastegelegde en bewezenverklaarde ‘behulpzaamheid bij’ naar dagelijks taalgebruik uitgelegd. Vervolgens heeft het echter geoordeeld dat juist dit aan de kwalificatie in de weg staat. De hulp is immers vóór de poging tot diefstal geboden en valt daarom buiten het (engere) bereik van het bepaalde in art. 48 onder 1o Sr. Aldus heeft het Hof in zijn uitleg van art. 48 onder 1o Sr het oordeel van de Hoge Raad gegeven in LJN AB4802 miskend.
10.
Ik heb mij afgevraagd hoeveel gewicht moet worden toegekend aan het betreffende arrest uit 1975. Volgens de Hullu heeft de Hoge Raad in dit arrest namelijk ‘minder strikt’2. vastgehouden aan het onderscheid tussen de voorafgaande en de gelijktijdige medeplichtigheid dan hij doorgaans pleegt te doen.3.
11.
Zo blijkt uit HR 20 februari 1979, LJN AC6498, NJ 1979/313, dat de tenlastelegging van opzettelijk behulpzaam zijn bij een misdrijf, door het opzettelijk verstrekken van een inlichting tot het misdrijf innerlijk tegenstrijdig is.4. Het Hof had het in de tenlastelegging gebruikte ‘opzettelijk behulpzaam zijn bij’ en ‘opzettelijk inlichtingen verschaffen tot’ opgevat in de betekenis van de overeenkomstige termen ex art. 48 Sr. Nu in dat artikel aan de term ‘opzettelijk inlichtingen verstrekken tot’ de betekenis toekomt dat de aldus aangeduide gedraging voorafgaat aan het misdrijf en de term ‘opzettelijk behulpzaam zijn bij’ ziet op een gedraging die gepaard gaat met het misdrijf, had het Hof terecht de dagvaarding nietig verklaard vanwege een innerlijke tegenstrijdige tenlastelegging.
12.
In HR 13 november 2001, LJN AD4372, NJ 2002/245, ging het om een veroordeling voor medeplichtigheid aan het vernielen van een telefooncel. De verdachte had in de middag van oudejaarsdag samen met anderen een vuurwerkbom gemaakt, die een ander kort na de jaarwisseling in een telefooncel tot ontploffing heeft laten komen. Bewezenverklaard werd onder meer dat verdachte bij het plegen van de vernieling opzettelijk middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door te assisteren bij de vervaardiging van voormelde vuurwerkbom. De Hoge Raad vatte deze vermenging van de simultane medeplichtigheid ex art. 48 onder 1o Sr en de consecutieve medeplichtigheid ex art. 48 onder 2o Sr op als een misslag en las de bewezenverklaring met verbetering hiervan aldus, dat — voor zover hier relevant — de verdachte tot het plegen van het misdrijf opzettelijk middelen heeft verschaft door te assisteren bij de vervaardiging van de vuurwerkbom.
13.
Een vergelijkbare misslag, te weten het bewezenverklaren dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van een misdrijf en opzettelijk middelen heeft verschaft tot het plegen van dat misdrijf, terwijl de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen slechts als dat laatste konden worden aangemerkt, leidde ook in HR 13 maart 2007, LJN AZ5461, tot een verbeterde lezing van de bewezenverklaring door de Hoge Raad.5.
14.
In HR 24 maart 2009, LJN BG4831, tenslotte, verwierp de Hoge Raad de klacht dat het bewezenverklaarde opzettelijk informatie, aanwijzingen en adviezen geven wijst op voorafgaande medeplichtigheid en geen gelijktijdige medeplichtigheid kan opleveren. Behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf als bedoeld in art. 48 onder 1o Sr kan ook bestaan uit het geven van informatie, aanwijzingen of adviezen, waarbij wordt aangetekend dat in dit geval uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte de informatie en tips verschafte gedurende de periode waarin het misdrijf is gepleegd.
15.
Uit de jurisprudentie blijkt dus
- (a)
het belang van het tijdstip van de assistentie in relatie tot het tijdstip van het gronddelict en
- (b)
dat het kwalificatief van tweeën één is: een gedraging levert of behulpzaamheid bij of de verschaffing van gelegenheid, middelen of inlichtingen vooraf op.
16.
Het oordeel uit HR 14 oktober 1975, LJN AB4802, is niet achterhaald door de recentere jurisprudentie, waaruit ik hierboven enkele voorbeelden heb gegeven. De kern van dat arrest is dat soms de bewoordingen van de tenlastelegging er logischerwijs toe dwingen het tenlastegelegde behulpzaam zijn bij ruimer te lezen dan in de betekenis die in art. 48 onder 1o Sr daaraan toekomt, omdat anders de verdere feitelijke beschrijving van de verweten handeling(en) geen redelijke zin toekomt. Leest in dat geval de rechter de behulpzaamheid bij overeenkomstig het normale spraakgebruik, dan hoeft dat niet aan de kwalificatie van het bewezenverklaarde als medeplichtigheid in de weg te staan. In de onderhavige zaak heeft het Hof uitdrukkelijk overwogen dat de woorden ‘behulpzaam bij’ in de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn bedoeld in hun betekenis die aan het normale spraakgebruik wordt ontleend. Maar vervolgens overweegt het Hof dan dat deze betekenis niet overeenkomt met de kwalificatieve, wettelijke betekenis en dat zij daarom niet het juridische ‘behulpzaam zijn bij’ kunnen opleveren. En dat lijkt mij In het licht van bovenstaande onjuist.
17.
Het voorgaande brengt mee dat 's Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging niet zonder meer begrijpelijk is.
18.
Derhalve slaagt het middel.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
J. de Hullu, 2009, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer, p. 469. Overigens acht de auteur een scherpe, strikt afbakenende grens tussen de beide vormen van medeplichtigheid niet noodzakelijk.
Ten aanzien van medeplichtigheid als algemene deelnemingsvorm. Dit geldt niet onverkort voor de interpretatie van het begrip behulpzaam zijn in bijzondere delicten. Zie over hulp bij zelfdoding bijvoorbeeld HR 22 maart 2005, LJN AR8225. Maar zie ook voetnoot 4 in ‘Aantekening 1. Twee vormen van medeplichtigheid’ bij art. 48 Sr in Noyon-Langemeijer-Remmelink.
Zie ook M.M. van Toorenburg, 1998, Medeplegen, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, pp. 200–202.
In HR 7 september 2010, LJN BM6918 vond de HR evenwel in een zaak waarin was bewezen verklaard dat de verdachte een ander heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door stekende bewegingen te maken met een open kapmes, waarbij verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest omdat hij dat mes ter beschikking had gesteld, geen reden tot ingrijpen.
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Medeplichtigheid, art. 48 Sr. 1. Voorafgaande beschouwing HR. 2. Bewezenverklaarde te kwalificeren als strafbaar feit? Ad 1. In art. 48 Sr worden twee vormen van medeplichtigheid omschreven: de voorafgaande en de gelijktijdige medeplichtigheid. Bij toepassing van deze bepaling kan de vraag rijzen of beide vormen van medeplichtigheid strikt kunnen of moeten worden afgebakend ten opzichte van elkaar. Mede omdat uit eerdere rechtspraak uiteenlopende antwoorden op die vraag kunnen worden afgeleid, ziet de HR aanleiding die vraag thans expliciet aan de orde te stellen en - in ontkennende zin - te beantwoorden. Een andere uitleg van art. 48 Sr, waarbij een strikt onderscheid zou worden gemaakt tussen de voorafgaande en de gelijktijdige medeplichtigheid, strookt niet met de omstandigheid dat - zoals ook in art. 49.4 Sr tot uitdrukking is gebracht - art. 48 Sr bedoelt strafbaar te stellen het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. Daaraan kan weliswaar op verschillende manieren vorm worden gegeven maar het gaat uiteindelijk om dit kernverwijt. Daarbij moet ook worden bedacht dat - naar de ervaring leert - de tijdstippen van enerzijds het misdrijf en anderzijds de gedraging van de medeplichtige in rechte niet altijd nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. Ad 2. Blijkens de bewezenverklaring heeft verdachte de daarin genoemde personen vervoerd naar de plaats van de door hen gepleegde poging tot gekwalificeerde diefstal. Het Hof heeft geoordeeld dat dit naar normaal spraakgebruik betekent dat verdachte bij die poging behulpzaam is geweest. Nochtans heeft het Hof geoordeeld dat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd op de grond dat dat vervoer heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de poging tot diefstal en dat dat niet oplevert het juridische behulpzaam zijn bij vanwege het onderscheid tussen beide in art. 48 Sr omschreven vormen van medeplichtigheid. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is dat oordeel echter onjuist.
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/00908
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 7 januari 2009, nummer 24/002900-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwing
2.1. Art. 48 Sr luidt:
"Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:
1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;
2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf."
Art. 49, vierde lid, Sr luidt:
"Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen."
2.2. In art. 48 Sr worden twee vormen van medeplichtigheid omschreven: het "gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf" (ook wel voorafgaande medeplichtigheid genoemd) en het "behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf" (gelijktijdige medeplichtigheid). Bij toepassing van deze bepaling kan de vraag rijzen of beide vormen van medeplichtigheid strikt kunnen of moeten worden afgebakend ten opzichte van elkaar. Mede omdat uit eerdere rechtspraak uiteenlopende antwoorden op die vraag kunnen worden afgeleid, ziet de Hoge Raad aanleiding die vraag thans expliciet aan de orde te stellen en - in ontkennende zin - te beantwoorden.
Een andere uitleg van art. 48 Sr, waarbij een strikt onderscheid zou worden gemaakt tussen de voorafgaande en de gelijktijdige medeplichtigheid, strookt niet met de omstandigheid dat - zoals ook in art. 49, vierde lid, Sr tot uitdrukking is gebracht - art. 48 Sr bedoelt strafbaar te stellen het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. Daaraan kan weliswaar op verschillende manieren vorm worden gegeven maar het gaat uiteindelijk om dit kernverwijt. Daarbij moet ook worden bedacht dat - naar de ervaring leert - de tijdstippen van enerzijds het misdrijf en anderzijds de gedraging van de medeplichtige in rechte niet altijd nauwkeurig kunnen worden vastgesteld.
2.3. Opmerking verdient dat, ook al zijn arresten aan te wijzen die van een andere opvatting (lijken te) getuigen, deze interpretatie steun vindt in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Zo is bijvoorbeeld in HR 14 oktober 1975, LJN AB4802, NJ 1976/149 geoordeeld dat ingeval in de tenlastelegging de woorden "opzettelijk bij het plegen van dat misdrijf behulpzaam is geweest" voorkomen, die woorden - overeenkomstig het normale spraakgebruik - in ruime zin mogen worden uitgelegd en dat zij dan bijvoorbeeld ook omvatten opzettelijke hulpverlening voorafgaand aan het misdrijf. Voorts is in HR 15 december 1987, LJN AD0099, NJ 1988/835 beslist dat het overeenkomstig een tevoren met de pleger van een moord gemaakte afspraak met een auto in de nabijheid van de plaats des misdrijfs wachten ten einde deze te helpen vluchten, althans hem de vlucht mogelijk en/of gemakkelijk te maken, oplevert het opzettelijk behulpzaam zijn als bedoeld in art. 48 Sr bij het plegen van het misdrijf. En in HR 24 maart 2009, LJN BG4831 is geoordeeld dat de stelling dat het "behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf" als bedoeld in art. 48 Sr niet mede kan bestaan uit het geven van informatie, aanwijzingen en adviezen, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
In meer verwijderd verband kan worden gewezen op de rechtspraak inzake delictsomschrijvingen waarin vormen van medeplichtigheid aan een niet-strafbaar feit als zelfstandig misdrijf zijn strafbaar gesteld. Zo is in HR 2 oktober 1984, LJN AB8090, NJ 1985/271 omtrent de in art. 191 Sr strafbaar gestelde behulpzaamheid bij zelfbevrijding geoordeeld dat die bepaling ook het geval betreft dat iemand die op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid is beroofd, zich bevrijdt met behulp van een hem tevoren daartoe verschaft middel - zoals een sleutel - omdat dan kan worden gezegd dat de verschaffer van het middel bij die zelfbevrijding behulpzaam is geweest. Eerder was in onder meer HR 11 november 1952, NJ 1953/138 al beslist "dat in art. 191 Sr onder de ruime uitdrukking 'behulpzaam zijn' is te verstaan: alle mogelijke vormen van opzettelijk bij de zelfbevrijding verleende hulp, gene uitgezonderd". Met betrekking tot de in art. 294 Sr strafbaar gestelde behulpzaamheid bij zelfdoding is in HR 22 maart 2005, LJN AR8225, NJ 2007/438 beslist dat daaronder gedragingen kunnen vallen die aan de zelfdoding zijn voorafgegaan, zodat het tijdstip waarop de hulp is geboden niet doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van behulpzaamheid bij zelfdoding in de zin van genoemde wetsbepaling.
Bovendien kan erop worden gewezen dat in de rechtspraak betreffende het daderschap van en de deelneming aan strafbare feiten in de loop der tijd het fysieke aspect van de gedraging (en daarmee de tijdsbepaling ervan) minder prominent is geworden, en dat op basis van andere rechtspraak moet worden aangenomen dat de rechter in het geval dat de steller van de tenlastelegging een daarin omschreven feitelijke gedraging heeft aangemerkt als "gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot" en/of als "behulpzaam zijn bij" het plegen van het misdrijf, in de bewezenverklaring geen keuze behoeft te maken tussen beide alternatieven omdat die keuze niet van belang is voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde daar de kwalificatie en de strafbedreiging in beide gevallen dezelfde zijn.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over 's Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
3.2.1. Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat:
"[Betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] op of omstreeks 10 november 2006 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, ter uitvoering van het door hem/haar/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen, twee, in ieder geval één of meerdere pop(pen) (voorstellende Walibi(s)), geheel of ten dele toebehorende aan
Walibi World en/of [betrokkene 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of verdachte, en zich daarbij die weg te nemen pop(pen) (voorstellende Walibi(s)) onder zijn bereik en/of van zijn mededader(s) te brengen door middel van verbreking, door (met kracht) aan voornoemde pop(pen) te duwen en/of te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6], op genoemde datum met een (taxi)bus, (welke verdachte in zijn hoedanigheid als taxichauffeur tot zijn beschikking had) te vervoeren naar Biddinghuizen, terwijl de verdachte ten tijde van het vervoeren op de hoogte was van het voorgenomen misdrijf."
3.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] op 10 november 2006 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen, twee poppen (voorstellende Walibis), toebehorende aan Walibi World, en zich daarbij de weg te nemen poppen (voorstellende Walibis) onder hun bereik en van hun mededaders te brengen door middel van verbreking, met kracht aan voornoemde poppen hebben geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6], op genoemde datum met een taxibus, (welke verdachte in zijn hoedanigheid als taxichauffeur tot zijn beschikking had) te vervoeren naar Biddinghuizen, terwijl de verdachte ten tijde van het vervoeren op de hoogte was van het voorgenomen misdrijf."
3.2.3. Het Hof heeft de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof acht bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij de poging tot diefstal. Die bewezenverklaring is gebaseerd op de betekenis die in het normale spraakgebruik aan de woorden 'behulpzaam bij' wordt gegeven. Daarbij wordt gedacht aan de hulp die voorafgaande aan en gelijktijdig met een gebeurtenis wordt geboden. In artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht wordt echter een onderscheid gemaakt tussen 'behulpzaam zijn bij' en 'gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot'. Het eerstgenoemde vindt gelijktijdig met het delict plaats, het laatstgenoemde gaat daaraan vooraf. Nu de handelingen van verdachte, bestaande uit het vervoeren van de in de tenlastelegging genoemde personen naar de plaats van het delict, voorafgaande aan de poging tot diefstal hebben plaatsgevonden, leveren die handelingen niet op het juridische 'behulpzaam zijn bij'. Het bewezenverklaarde kan derhalve niet worden gekwalificeerd, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
3.3. Blijkens de bewezenverklaring heeft de verdachte de daarin genoemde personen vervoerd naar de plaats van de door hen gepleegde poging tot gekwalificeerde diefstal. Het Hof heeft geoordeeld dat dit naar normaal spraakgebruik betekent dat de verdachte bij die poging behulpzaam is geweest. Nochtans heeft het Hof geoordeeld dat het bewezenverklaarde "niet (kan) worden gekwalificeerd" op de grond dat dat vervoer heeft plaatsgevonden "voorafgaande aan de poging tot diefstal" en dat dat niet oplevert "het juridische behulpzaam zijn bij" vanwege het onderscheid tussen beide in art. 48 Sr omschreven vormen van medeplichtigheid. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen, is dat oordeel echter onjuist.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 maart 2011.