CRvB, 11-06-2014, nr. 12-3340 ZW
ECLI:NL:CRVB:2014:2046
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
11-06-2014
- Zaaknummer
12-3340 ZW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:2046, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 11‑06‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Weigering toekenning ZW-uitkering. Niet verzekerd voor de ZW. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat betrokkene moest worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW.
12/3340 ZW
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 april 2012, 12/2007 en 12/3233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Namens appellant is verschenen M.J.H. Maas. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene heeft op 15 november 2011 met [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) een arbeidsovereenkomst gesloten voor 26 uur per week met een looptijd van 1 december 2011 tot 1 december 2012 tegen een bruto salaris van € 1.036,50 per maand en 8% vakantietoeslag.
1.2. Betrokkene is door [naam bedrijf] geplaatst bij [naam bedrijf] Arbeidsintegratie in de functie van algemeen productiemedewerker. Betrokkene is op 1 december 2011 op de werkplek verschenen. Hij heeft een rondleiding door het bedrijf gehad, waarbij de verschillende afdelingen en werkzaamheden zijn getoond. Na afloop van de rondleiding heeft betrokkene zich ziek gemeld. De arbeidsovereenkomst is door [naam bedrijf] met ingang van 31 december 2011 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 27 februari 2012 heeft appellant geweigerd om betrokkene per 1 december 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat het recht van appellant op een ZW-uitkering niet kon worden vastgesteld. Bij besluit van 21 maart 2012 heeft appellant het besluit van 27 februari 2012 herroepen en betrokkene een ZW-uitkering ontzegd op de grond dat betrokkene bij [naam bedrijf] niet in dienstbetrekking werkzaam is geweest en daarom niet verzekerd was voor de ZW.
1.4. Bij besluit van 13 april 2012 (bestreden besluit) heeft appellant - voor zover hier van belang - het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 maart 2012 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat de arbeidsovereenkomst van betrokkene met [naam bedrijf] niet gezien kan worden als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat de overeenkomst niet gericht is geweest op arbeid maar uitsluitend op uitstroom uit de bijstand. Voorts heeft appellant erop gewezen dat betrokkene feitelijk geen arbeid heeft verricht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak - voor zover in hoger beroep van belang - heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voorts is een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat betrokkene binnen twee weken medisch moest worden onderzocht door een verzekeringsarts. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat betrokkene met [naam bedrijf] een dienstverband is aangegaan voor één jaar, dat betrokkene op de werkplek algemeen geaccepteerde arbeid diende uit te voeren en dat betrokkene ook loon uitbetaald kreeg voor die werkzaamheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zag de arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en betrokkene derhalve niet op, zoals in door appellant genoemde uitspraken aan de orde was, sollicitatietraining en wat dies meer zij, maar op het verrichten van economisch-productieve arbeid.
3.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft een verzekeringsarts van appellant betrokkene onderzocht en hem per 1 december 2011 ongeschikt geacht het eigen werk te verrichten.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep het in het bestreden besluit neergelegde standpunt gehandhaafd en ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de uitspraken van de Raad van 23 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8971 en ECLI:NL:CRVB:2010:BM9286 en van
17 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4881.
4.2.
Betrokkene heeft ter zitting bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil betreft de vraag of betrokkene kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW. Gelet op deze bepaling, voor zover hier van belang, is daarvoor vereist dat betrokkene tot [naam bedrijf] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan.
5.2.
Voor de vraag of betrokkene tot [naam bedrijf] in een zodanige privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan is maatgevend of tussen hem en [naam bedrijf] sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet een enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926 en HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887).
5.3.
In dit kader komt als eerste betekenis toe aan de tussen [naam bedrijf] en betrokkene onder de titel “Arbeidsovereenkomst WWB” gesloten overeenkomst. In die overeenkomst is [naam bedrijf] aangeduid als werkgever en betrokkene als werknemer. Partijen hebben in de considerans van de overeenkomst neergelegd dat zij de overeenkomst zijn aangegaan “in het kader van de Wet Werk en Bijstand” en dat betrokkene moet meewerken aan doorstroom naar een betaalde baan op de arbeidsmarkt. Zij zijn overeengekomen dat betrokkene voor de duur van een jaar in dienst treedt van [naam bedrijf]. De eerste maand van de overeenkomst geldt als proeftijd. De overeenkomst bevat bepalingen met betrekking tot de gezagsuitoefening door [naam bedrijf] en met betrekking tot de doorbetaling van loon bij ziekte. Uit artikel 3 van de overeenkomst blijkt dat betrokkene door [naam bedrijf] aan te wijzen werkzaamheden zal verrichten en zich beschikbaar moet houden om werkzaamheden te verrichten bij een inlener op basis van detachering. De overeenkomst bevat geen bepalingen over het volgen van sollicitatietrainingen of andere op doorstroom gerichte activiteiten. Op de overeenkomst is de Arbeidsvoorwaardenregeling WWB van toepassing verklaard. Uit de artikelen 8 en 9 van deze regeling blijkt dat bij plaatsing door [naam bedrijf] van een werknemer bij een inlener een traject wordt vastgesteld dat gericht is op doorstroom van de werknemer naar de reguliere arbeidsmarkt. De regeling bevat verder onder meer bepalingen over het recht op (bijzonder) verlof en over het recht op loondoorbetaling bij ziekte. In artikel 18 van de regeling is bepaald dat [naam bedrijf] aan de werknemer geen loon is verschuldigd voor de tijd dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Hetgeen [naam bedrijf] en appellant schriftelijk zijn overeengekomen met betrekking tot het verrichten van arbeid door betrokkene onder gezag van [naam bedrijf] en de betaling van loon wijst in de richting van een door partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
5.4.
Partijen hebben de overeenkomst op 15 november 2011 getekend. In het op diezelfde datum door [naam bedrijf] Arbeidsintegratie opgestelde plaatsingsbericht is vermeld dat de functie van betrokkene bij [naam bedrijf] algemeen productiemedewerker zal zijn. Aan betrokkene is op 15 november 2011 te kennen gegeven dat hij zich op 1 december 2011 moet melden bij [naam bedrijf] Productie. Hem is het “Huisreglement [naam bedrijf] Productiebedrijf” ter hand gesteld. Dit reglement bevat onder meer een bepaling met betrekking tot de werktijden, verplicht de werknemer op de werkvloer Nederlands te spreken en specificeert de regeling voor ziekmelding en het opnemen van verlof. Met betrekking tot verlof is in het reglement nog vermeld dat de werknemer ermee rekening moet houden dat het gevraagde verlof niet altijd kan worden toegekend in verband met de hoeveelheid werk. Aan de afspraken die [naam bedrijf] en betrokkene hebben gemaakt en schriftelijk hebben vastgelegd in samenhang met de instructies die betrokkene voor 1 december 2011 al had ontvangen, wordt de conclusie verbonden dat de bedoeling van partijen was gericht op het aangaan van een arbeidsovereenkomst.
5.5.
Ter zitting is door betrokkene onweersproken gesteld dat hij op 1 december 2011 is rondgeleid in een bedrijf met verschillende afdelingen, waar door groepjes mensen diverse soorten assemblagewerkzaamheden werden verricht. Niet in geschil is dat betrokkene aan het werk zou gaan op een van de afdelingen waarover hij werd rondgeleid. Over plaatsing van betrokkene bij een inlener en over een in verband daarmee op te stellen trajectplan is op
1 december niet door [naam bedrijf] met betrokkene gesproken. Hoewel aan betrokkene tijdens de rondleiding nog geen werkplek was aangewezen, kan worden aangenomen dat betrokkene op 1 december 2011 bij [naam bedrijf] Productiebedrijf productieve arbeid zou zijn gaan verrichten, waaraan een bepaalde economische waarde toekomt, als hij zich na afloop van de rondleiding niet zou hebben ziek gemeld. Door de ziekmelding van betrokkene hebben partijen aan hun overeenkomst geen uitvoering kunnen geven in die zin dat [naam bedrijf] betrokkene daadwerkelijk met het verrichten van enige soort assemblagewerkzaamheden heeft belast. [naam bedrijf] heeft echter wel uitvoering gegeven aan de overeenkomst door betrokkene loon tijdens ziekte te betalen, waarop hij volgens artikel 13, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling WWB, dat verwijst naar artikel 7:629 van het BW, recht had. Met gebruikmaking van het overeengekomen proeftijdbeding heeft [naam bedrijf] de overeenkomst met betrokkene bij brief van 23 december 2011 tegen 31 december 2011 opgezegd.
5.6.
Uit 5.3 tot en met 5.5 volgt dat, gelet op de bedoeling van partijen bij hun overeenkomst en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven, tussen betrokkene en [naam bedrijf] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. De door partijen in de considerans van hun overeenkomst opgenomen wens dat betrokkene uiteindelijk zou doorstromen naar arbeid buiten [naam bedrijf] maakt dat niet anders. Conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat betrokkene moest worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW.
6.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
7.
Er is aanleiding appellant te veroordelen in de door betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 487,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- -
veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 487,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H.J. Dekker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.
ij