CRvB, 17-05-2011, nr. 09/5866 WW
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4881
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
17-05-2011
- Magistraten
J.F. Bandringa, C. van Viegen, C.G. Kasdorp
- Zaaknummer
09/5866 WW
- LJN
BQ4881
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4881, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 17‑05‑2011
Uitspraak 17‑05‑2011
J.F. Bandringa, C. van Viegen, C.G. Kasdorp
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2009, 09/911 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.R. Hostmann, advocaat te Capelle aan den IJssel, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Anedda, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Namens betrokkene is mr. Hostmann verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend voor het inwinnen van nadere informatie bij appellant. Bij brieven van 3 augustus 2010 en 14 september 2010 — met bijlagen — heeft appellant informatie verstrekt.
Naar aanleiding van het verzoek van de Raad heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel bij brief van 30 november 2010 een aantal stukken ingezonden.
De nadere behandeling van de zaak ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Appellant heeft zich opnieuw laten vertegenwoordigen door mr. Anedda. Betrokkene, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. Hostmann.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving vanaf 28 oktober 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder, aanvankelijk van de gemeente Rotterdam en van 1 februari 2007 tot 1 oktober 2007 van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: de gemeente).
1.2.
Medio 2007 is betrokkene door haar werkconsulent opgeroepen voor een gesprek ten kantore van de gemeente om deel te nemen aan een re-integratietraject bij Vak & Werk Detachering B.V. (hierna: Vak & Werk). Bij een tweede gesprek, eveneens op kantoor van de gemeente, met de werkconsulent en een medewerker van Vak & Werk is dit traject verder besproken. Nadat betrokkene de opvang voor haar kinderen had geregeld, heeft zij op 1 oktober 2007 bij Vak & Werk een arbeidsovereenkomst getekend met een looptijd van een jaar. Overeengekomen is dat betrokkene tegen een salaris van € 1.185,30 bruto per maand gedurende 36 uur per week in dienst van Vak & Werk werkzaamheden als algemeen medewerker op detacheringsbasis zal verrichten bij de inlener waarmee Vak & Werk een contract afsluit. Voorts is overeengekomen dat betrokkene gedurende de eerste drie weken van de overeenkomst een intensieve activeringstraining gaat volgen, waarbij gewerkt wordt aan het arbeidsritme, de acceptatie van reguliere arbeid, de presentatie en motivatie en de sollicitatievaardigheden van betrokkene. Betrokkene heeft op de werkplek van Vak & Werk haar curriculum opgesteld en heeft zich, zoals zij ter zitting van de Raad heeft verklaard, vanaf 1 oktober 2007 elke werkdag van 9.00 tot 12.00 uur op die werkplek uitsluitend bezig gehouden met het zoeken naar werk en het schrijven van sollicitatiebrieven. Deze activiteiten zijn na circa zes maanden geëindigd nadat betrokkene via Rijnland Uitzendburo part-time werk als kamermeisje had gevonden. Hoewel betrokkene vanaf dat moment geen activiteiten bij Vak & Werk meer verrichtte, is de overeenkomst met Vak & Werk ongewijzigd tot 1 oktober 2008 voortgezet. Betrokkene stuurde de salarisspecificaties van Rijnland Uitzendburo naar Vak & Werk en die inkomsten werden door Vak & Werk in mindering gebracht op het overeengekomen salaris. Vak & Werk heeft de gemeente in het kader van de tewerkstelling van betrokkene in de periode van 1 oktober 2007 tot 1 oktober 2008 voor in totaal € 12.000,-- belast voor loonkostensubsidie op basis van de Beleidsregels loonkostensubsidie gemeente Capelle aan den IJssel.
1.3.
Betrokkene heeft met ingang van 1 oktober 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op deze aanvraag heeft appellant bij besluit van 10 november 2008 afwijzend beslist. Bij besluit van 9 februari 2009 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2008 ongegrond verklaard. Aan het besluit op bezwaar heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene in de periode van 1 oktober 2007 tot 1 oktober 2008 nimmer heeft gewerkt bij Vak & Werk, waardoor het hoofdelement van de arbeidsovereenkomst, het persoonlijk verrichten van arbeid, ontbreekt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank — met beslissingen inzake proceskosten en griffierecht — het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 9 februari 2009 vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak voor de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking drie criteria van belang zijn: de opdrachtnemer is verplicht de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever is verplicht tot betaling van loon en de opdrachtnemer staat in een gezagsverhouding tot de opdrachtgever. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de situatie van betrokkene aan deze drie criteria voldaan. De omstandigheid dat betrokkene voor Vak & Werk niet daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, maakt dit niet anders. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene niet persoonlijk de eventuele werkzaamheden zou hebben verricht.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Naar de mening van appellant zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de overeenkomst tussen betrokkene en Vak & Werk niet gericht was op het verrichten van arbeid. Appellant heeft erop gewezen dat Vak & Werk onderdeel is van de Stichting Vak & Werk Rijnmond, een sociale non-profitorganisatie die op regionaal niveau diensten levert aan diverse (semi)overheidsinstellingen. De kern van de activiteiten van deze organisatie ligt op het coachen/begeleiden van inactieve mensen in de samenleving. Betrokkene heeft zich weliswaar jegens Vak & Werk verplicht op detacheringsbasis bij inleners van Vak & Werk te werken, maar zij heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst in het geheel geen werkzaamheden voor Vak en Werk verricht. Mogelijk heeft betrokkene aan re-integratieactiviteiten deelgenomen, die uiteraard de bedoeling hebben gehad om haar aan een baan te helpen, maar dat wil volgens appellant niet zeggen dat de overeenkomst ertoe strekte om onder gezag en tegen beloning voor Vak & Werk arbeid te verrichten.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of betrokkene in haar relatie tot Vak & Werk kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW, die in geval van werkloosheid recht heeft op uitkering ingevolge deze wet. Gelet op artikel 3 van de WW is daarvoor vereist dat zij tot Vak & Werk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet naar vaste rechtspraak voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betalen van loon. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als de overeenkomst niet is gericht op het verrichten van arbeid.
4.2.
Voor de beoordeling of tussen partijen een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het BW tot stand is gekomen is niet de tekst van de schriftelijke overeenkomst bepalend. Van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
4.3.
Gelet op de taak van de gemeente om bijstandsgerechtigden voorzieningen aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling en haar initiërende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen betrokkene en Vak & Werk, de uit de WWB voortvloeiende verplichting voor betrokkene om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, de omstandigheid dat betrokkene uitsluitend de hiervoor in 1.2 genoemde activiteiten heeft verricht en het traject van betrokkene grotendeels door de gemeente is gefinancierd, strekt de onderhavige overeenkomst naar het oordeel van de Raad niet tot het verrichten van werk, maar is zij in wezen uitsluitend gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten met het oogmerk de uitstroom van betrokkene naar betaalde arbeid. Anders dan de gemachtigde van betrokkene meent, kunnen naar het oordeel van de Raad het zoeken naar geschikte vacatures en het schrijven van sollicitatiebrieven niet worden aangemerkt als het verrichten van arbeid. Dat de overeenkomst tussen betrokkene en Vak & Werk betrokkene verplichtte werkzaamheden als algemeen medewerker op detacheringsbasis te verrichten bij de inlener waarmee Vak & Werk een contract afsluit, doet daaraan niet af. In de context van de overeenkomst zijn dergelijke werkzaamheden — voor zover zij al zullen worden aangeboden — geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de re-integratie van betrokkene in het arbeidsproces te bevorderen.
4.4.
De Raad is derhalve met appellant van oordeel dat betrokkene tot Vak & Werk niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, zodat zij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW. Daaruit volgt dat appellant terecht tot de conclusie is gekomen dat betrokkene met ingang van 1 oktober 2008 aan de WW geen aanspraak op uitkering kon ontlenen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 9 februari 2009 ongegrond verklaren.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 februari 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en C. van Viegen en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) J. van Dam.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH 's‑Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip werknemer.