CRvB, 23-06-2010, nr. 09/1465WW
ECLI:NL:CRVB:2010:BM9286
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-06-2010
- Zaaknummer
09/1465WW
- LJN
BM9286
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BM9286, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑06‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 3 Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
USZ 2010/243
Uitspraak 23‑06‑2010
Inhoudsindicatie
De overeenkomst is gericht op re-integratie. Geen recht op WW-uitkering.
09/1465 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 januari 2009, 08/3612 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 23 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.C.M. Asselbergs, advocaat te Bergen op Zoom, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Anedda, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Asselbergs.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving vanaf 22 juni 2005 van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de gemeente) bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Ten behoeve van het realiseren van de uitstroom van 25 bijstandsgerechtigden uit de WWB naar betaald werk heeft de gemeente in 2006 een contract gesloten met Rentree/Randstad/P/flex. Deze organisatie heeft voor de gemeente een speciaal concept ontwikkeld dat mede is gebaseerd op de indienstneming van de betreffende personen bij een werkgever, die loonkostensubsidie ontvangt, voor een periode van 12 maanden. Betrokkene is voorgedragen voor dit re-integratietraject en heeft met P/flex B.V., onderdeel van de Randstad-Groep, onder verwijzing naar artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een arbeidsovereenkomst gesloten voor 20 uur per week met een looptijd van 15 december 2006 tot en met 31 december 2007. Deze overeenkomst houdt in dat betrokkene werkzaam zal zijn voor en onder leiding en toezicht van een opdrachtgever van P/flex of een door deze aan te wijzen derde. Gedurende de looptijd van deze overeenkomst heeft betrokkene zich op locatie van Randstad Rentree, aanvankelijk gedurende twee uren per week en na verloop van tijd gedurende een uur per week, uitsluitend bezig gehouden met sollicitatietraining, het zoeken naar vacatures in diverse bronnen en het schrijven van sollicitatiebrieven.
1.2. Betrokkene heeft per 1 januari 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 1 januari 2008 een WW-uitkering toegekend met een uitkeringsduur van drie maanden. Nadat van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) was vernomen dat betrokkene in de periode van 15 december 2006 tot en met 31 december 2007 geen werkzaamheden heeft verricht, heeft appellant bij besluit van 24 januari 2008 betrokkene alsnog het recht op WW-uitkering ontzegd. Bij besluit van 18 juni 2008 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2008 ongegrond verklaard. Aan het besluit op bezwaar heeft appellant primair ten grondslag gelegd dat betrokkene geen verzekeringsplichtige arbeid heeft verricht en derhalve niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 18 juni 2008 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft het standpunt van betrokkene dat hij door het volgen van een sollicitatietraining gedurende enkele uren per week productieve arbeid heeft verricht, niet onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben betrokkene en P/flex (hierna: de partijen) een overeenkomst gesloten die zag op het verrichten van arbeid, maar hebben zij aan deze overeenkomst feitelijk geen uitvoering gegeven. De omstandigheid dat betrokkene feitelijk geen arbeid heeft verricht achtte de rechtbank evenwel onvoldoende om aan te nemen dat de partijen niet beoogd hebben een arbeidsovereenkomst te sluiten. In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht dat in andere gemeenten de samenwerking met P/flex wel succesvol heeft geleid tot re-integratie van bijstandsgerechtigden in betaalde arbeid.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Naar de mening van appellant zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de overeenkomst tussen betrokkene en P/flex niet gericht was op het verrichten van arbeid. Betrokkene heeft in opdracht van de gemeente de overeenkomst met P/flex gesloten. Hij heeft zich verplicht mee te werken aan re-integratieactiviteiten van P/flex en hij heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst aan dergelijke activiteiten deelgenomen. De omstandigheid dat die activiteiten erop gericht waren betrokkene aan een baan te helpen wil volgens appellant niet zeggen dat de overeenkomst ertoe strekte om onder gezag van P/flex arbeid te verrichten. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat voor het karakter van de overeenkomst van belang is dat in andere gemeenten de samenwerking met P/flex wel succesvol is geweest. Uit die omstandigheid kan alleen worden afgeleid dat de overeenkomst gericht was op de re-integratie van betrokkene in arbeid, maar zegt volgens appellant niets over de intentie van de partijen om betrokkene onder gezag van P/flex of van opdrachtgevers van P/flex arbeid te laten verrichten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of betrokkene kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW, die in geval van werkloosheid recht heeft op uitkering ingevolge deze wet. Gelet op artikel 3 van de WW is daartoe – voor zover hier van belang – vereist dat hij tot P/flex in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betalen van loon. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als de overeenkomst niet is gericht op het verrichten van arbeid.
4.2. Voor de beoordeling of tussen partijen een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW of een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het BW tot stand is gekomen is niet de tekst van de schriftelijke overeenkomst bepalend. Van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Gelet de taak van de gemeente om bijstandsgerechtigden voorzieningen aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling, haar initiërende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen betrokkene en P/flex, de uit de WWB voortvloeiende verplichting voor betrokkene om gebruik te maken aan een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de omstandigheid dat betrokkene gedurende de looptijd van de overeenkomst uitsluitend de hiervoor in 1.1 genoemde activiteiten heeft verricht, strekt de onderhavige overeenkomst naar het oordeel van de Raad niet tot het verrichten van werk, maar is zij in wezen gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten met als oogmerk de uitstroom van betrokkene naar betaalde arbeid. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het deelnemen aan een sollicitatietraining niet kan worden aangemerkt als het verrichten van arbeid, hetgeen eveneens geldt voor het zoeken naar geschikte vacatures en het schrijven van sollicitatiebrieven. Dat de overeenkomst tussen betrokkene en P/flex betrokkene verplicht tot het uitvoeren van werkzaamheden voor en onder leiding en toezicht van een van de opdrachtgevers van P/flex of een door deze aan te wijzen derden, doet hieraan niet af. In de context van de overeenkomst zijn dergelijke werkzaamheden – voor zover zij al zullen worden aangeboden – geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de re-integratie van betrokkene in het arbeidsproces te bevorderen. De omstandigheid dat in andere gevallen de samenwerking met P/flex succesvol heeft geleid tot de uitstroom van bijstandsgerechtigden naar betaalde arbeid laat onverlet dat de overeenkomst niet op die arbeid – maar uitsluitend op die uitstroom – was gericht.
4.3. De Raad is derhalve met appellant van oordeel dat betrokkene tot P-flex niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, zodat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW. Daaruit volgt dat appellant terecht tot de conclusie is gekomen dat betrokkene niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt.
4.4. Betrokkene heeft aangevoerd dat appellant in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door bij het besluit van 24 januari 2008 terug te komen van het besluit van 18 januari 2008, waarbij aan hem met ingang van 1 januari 2008 een WW-uitkering is toegekend. De Raad is van oordeel dat dit beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet kan slagen. Daarbij is van belang dat appellant op basis van ontvangen informatie van het CWI reeds zes dagen na het besluit van 18 januari 2008 van dat besluit is teruggekomen en dat aan het besluit van 18 januari 2008 geen uitvoering, in de vorm van uitbetaling van WW-uitkering, is gegeven. Daarbij tekent de Raad aan dat betrokkene van de gemeente opnieuw bijstand heeft ontvangen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 18 juni 2008 ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juni 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper enJ.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) J.M. Tason Avila.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
AV