Vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4150, rov. 2.4. Zie ook de conclusie van A-G Aben (onder 8 en 9) voor HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1697 (HR: art. 81 RO); de conclusie van A-G Vegter (onder 42 en 43) oor HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3021 (HR: art. 81 RO); en de conclusie van A-G Bleichrodt (onder 21 en 22) voor HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:389 (HR: art. 81 RO).
HR, 06-06-2023, nr. 20/01279
ECLI:NL:HR:2023:820
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2023
- Zaaknummer
20/01279
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:820, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:1040
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:419
ECLI:NL:PHR:2023:419, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:820
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen voorbereidingshandelingen invoer van cocaïne vanuit Caribisch deel Koninkrijk der Nederlanden naar Nederland, meermalen gepleegd (art. 10a.1 jo. 10.4 Opiumwet), deelneming aan criminele organisatie die zich bezighoudt met invoer van cocaïne (art. 11b.1 Opiumwet) en voorhanden hebben van patronen (art. 26.1 WWM). 1. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan verzoek tot horen van getuige op de grond dat concrete gegevens omtrent deze persoon ontbreken waardoor het niet mogelijk is hem te traceren. 2. Voldoet procedure als geheel aan recht op eerlijk proces a.b.i. art. 6 EVRM, gelet op ontbreken van mogelijkheid om getuige te horen? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met HR:2022:192, HR:2022:193 en HR:2022:194.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01279
Datum 6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2020, nummer 23-000060-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak doet nadat meer dan 36 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met twee maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023.
Conclusie 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van invoer van cocaïne (art. 47 Sr jo. art. 10a Opiumwet), deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne (art. 11b jo. 10a Opiumwet), en verboden wapenbezit (art. 26 lid 1 WWM). De eerste twee middelen klagen over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om een ontlastende getuige te horen. Deze middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel klaagt terecht over de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De conclusie strekt tot stafvermindering en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01279
Zitting 11 april 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 31 maart 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 tot en met 5: "telkens: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", onder 6: “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet”, en onder 7 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Tevens zijn diverse voorwerpen door het hof verbeurdverklaard en heeft het hof de onttrekking aan het verkeer van een aantal voorwerpen bevolen.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 20/01289, 20/01300 en 20/01355. In deze zaken is reeds conclusie genomen en arrest gewezen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste en het tweede middel
2.1
De klachten vervat in het eerste en het tweede middel zijn beide gericht tegen ’s hofs afwijzing van het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] . Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en ’s hofs bewijsoverwegingen weer. Tevens geef ik hetgeen is aangevoerd inzake het verzoek tot het horen van de getuige en ’s hofs beslissing op dit verzoek weer. Nu de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest, 98 pagina’s beslaan, heb ik er omwille van de leesbaarheid van deze conclusie voor gekozen deze hier niet weer te geven.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“Feit 1: (Angwier zaaksdossier B1)
hij in de periode van 19 oktober 2013 tot en met 23 december 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- onderhoudsschema's van vliegtuigen van de KLM, aan welke vliegtuigen op de luchthaven Schiphol onderhoud zou worden gepleegd, gekopieerd en buiten de luchthaven gebracht en informatie uit die schema’s overgenomen,
- die onderhoudsschema's afgegeven en de informatie van die schema's gedeeld met medeverdachten, inclusief informatie over data en registratiekenmerken van (KLM-)vliegtuigen die de Antillen zouden aandoen alvorens op de luchthaven Schiphol in onderhoud te gaan,
- contact gehouden met derden die de in te voeren cocaïne in het geselecteerde vliegtuig zouden (laten) plaatsen over het plaatsen van die cocaïne,
- informatie met mededaders gedeeld over het wel of niet plaatsen van cocaïne op het desbetreffende vliegtuig, en
- zich beschikbaar gehouden om ingevoerde cocaïne uit verbergplekken in het geselecteerde vliegtuig te verwijderen;
Feit 2: (Angwier zaaksdossier B2)
hij in de periode van 23 december 2013 tot en met 18 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- onderhoudsschema's van vliegtuigen van de KLM, aan welke vliegtuigen op de luchthaven Schiphol onderhoud zou worden gepleegd, gekopieerd en buiten de luchthaven gebracht en informatie uit die schema’s overgenomen,
- die onderhoudsschema's afgegeven en de informatie van die schema's gedeeld met medeverdachten, inclusief informatie over data en registratiekenmerken van (KLM-)vliegtuigen die de Antillen zouden aandoen alvorens op de luchthaven Schiphol in onderhoud te gaan,
- instructies gegeven over de te gebruiken verbergplek van die cocaïne,
- contact gehouden met derden die de in te voeren cocaïne in het geselecteerde vliegtuig zouden (laten) plaatsen over het plaatsen van die cocaïne,
- informatie met mededaders gedeeld over de te gebruiken verbergplek en het plaatsen van cocaïne op het desbetreffende vliegtuig, en
- zich beschikbaar gehouden om ingevoerde cocaïne uit verbergplekken in het geselecteerde vliegtuig te verwijderen;
Feit 3: (Angwier zaaksdossier B3)
hij in de periode van 1 maart 2014 tot en met 26 maart 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- onderhoudsschema’s van vliegtuigen van de KLM, aan welke vliegtuigen op de luchthaven Schiphol onderhoud zou worden gepleegd, gekopieerd en buiten de luchthaven gebracht en informatie uit die schema’s overgenomen,
- die onderhoudsschema’s afgegeven en de informatie van die schema's gedeeld met medeverdachten, inclusief informatie over data en registratiekenmerken van (KLM-)vliegtuigen die de Antillen zouden aandoen alvorens op de luchthaven Schiphol in onderhoud te gaan,
- instructies gegeven over de te gebruiken verbergplekken van die cocaïne,
- contact gehouden met derden die de in te voeren cocaïne in het geselecteerde vliegtuig zouden (laten) plaatsen over het plaatsen van die cocaïne,
- informatie met mededaders gedeeld over de te gebruiken verbergplekken en het plaatsen van cocaïne op het desbetreffende vliegtuig, en
- zich beschikbaar gehouden om ingevoerde cocaïne uit verbergplekken in het geselecteerde vliegtuig te verwijderen;
Feit 4: (Angwier zaaksdossier B4)
hij in de periode van 29 maart 2014 tot en met 9 april 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- onderhoudsschema’s van vliegtuigen van de KLM, aan welke vliegtuigen op de luchthaven Schiphol onderhoud zou worden gepleegd, buiten de luchthaven gebracht en informatie uit die schema’s overgenomen,
- die onderhoudsschema’s afgegeven en de informatie van die schema's gedeeld met medeverdachten, inclusief informatie over data en registratiekenmerken van (KLM-)vliegtuigen die de Antillen zouden aandoen alvorens op de luchthaven Schiphol in onderhoud te gaan,
- instructies gegeven over de te gebruiken verbergplekken van die cocaïne,
- contact gehouden met derden die de in te voeren cocaïne in het geselecteerde vliegtuig zouden (laten) plaatsen over het plaatsen van die cocaïne,
- informatie met mededaders gedeeld over de te gebruiken verbergplekken en het plaatsen van cocaïne op het desbetreffende vliegtuig, en
- zich beschikbaar gehouden om ingevoerde cocaïne uit verbergplekken in het geselecteerde vliegtuig te verwijderen;
Feit 5: (Angwier zaaksdossier B5)
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 15 juni 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- onderhoudsschema's van vliegtuigen van de KLM, aan welke vliegtuigen op de luchthaven Schiphol onderhoud zou worden gepleegd, buiten de luchthaven gebracht en informatie uit die schema’s overgenomen,
- die onderhoudsschema's afgegeven en de informatie van die schema's gedeeld met een of meer medeverdachten, inclusief informatie over data en registratiekenmerken van (KLM-)vliegtuigen die de Antillen zouden aandoen alvorens op de luchthaven Schiphol in onderhoud te gaan,
- instructies gegeven over de te gebruiken verbergplekken van die cocaïne en/of afspraken heeft gemaakt over die verbergplekken,
- contact gehouden met derden die de in te voeren cocaïne in het geselecteerde vliegtuig zouden (laten) plaatsen over het plaatsen van die cocaïne,
- informatie met mededaders gedeeld over de te gebruiken verbergplekken en het plaatsen van cocaïne op het desbetreffende vliegtuig,
- zich beschikbaar gehouden om ingevoerde cocaïne uit verbergplekken in het geselecteerde vliegtuig te verwijderen, en
- in een geselecteerd vliegtuig gezocht naar de desbetreffende cocaïne;
Feit 6: (Angwier zaaksdossier B6)
hij in de periode van 19 oktober 2013 tot en met 17 juni 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit (onder meer) verdachte, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet;
Feit 7:
Angwier zaak B7
hij op 17 juni 2014 te Alphen aan den Rijn voorhanden heeft gehad 25 scherpe patronen (kaliber .22), drie scherpe patronen (kaliber 7.65) en een (scherpe) patroon (kaliber 9 mm).”
2.3
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Algemeen
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte samen met onder meer zijn zoon [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ), zijn broer. [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ), [betrokkene 5] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 7] een groep vormde die voorbereidingshandelingen trof om cocaïne vanuit de Antillen naar Nederland in te voeren. De cocaïne zou daarvoor op de Antillen verborgen moeten worden in (KLM-)vliegtuigen die kort nadien voor onderhoud in hangars op Schiphol Oost gepland stonden. In deze hangars zou de cocaïne door twee onderhoudsmonteurs van KLM, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , uit die vliegtuigen gehaald worden. Om dit plan te kunnen uitvoeren was cruciaal dat de groep beschikte over onderhoudsschema’s waarop vermeld stond welk specifiek vliegtuig dat vanuit de Antillen kwam op welk specifiek moment voor onderhoud in een hangar gepland stond. Deze onderhoudsschema’s werden geleverd door [betrokkene 2] . [betrokkene 4] verstrekte daarnaast informatie over ‘goede verbergplaatsen’ en stelde door hem gemaakte foto’s van die verbergplaatsen aan de groep ter beschikking. Hun primaire contactpersoon binnen de groep was de verdachte, eveneens werkzaam bij KLM op Schiphol-Oost. Als de verdachte niet beschikbaar was, namen [betrokkene 6] of (in mindere mate) [betrokkene 3] de honneurs waar.
De verdachte speelde een coördinerende rol binnen de groep: hij had op verzoek van [betrokkene 5] [betrokkene 2] benaderd voor de onderhoudsschema’s, verkreeg deze en informatie over de verbergplaatsen van [betrokkene 2] of [betrokkene 4] en voorzag hen van informatie over vluchtnummers van vliegtuigen waarin de cocaïne zou worden geplaatst, data van arriveren van die vliegtuigen en vindplaatsen van de cocaïne, een en ander opdat zij de cocaïne uit die vliegtuigen zouden kunnen halen.
De verdachte (die zich zoals gezegd geregeld liet waarnemen door [betrokkene 6] en – in mindere mate – [betrokkene 3] ) speelde op zijn beurt de informatie die hij had gekregen van [betrokkene 2] en [betrokkene 4] door aan [betrokkene 5] . Daarbij bediende hij zich, evenals alle andere deelnemers aan de groep, van versluierd taalgebruik. [betrokkene 5] had eveneens een coördinerende rol en was naar het oordeel van het hof de spilfiguur binnen de groep, in die zin dat hij de contactpersoon was tussen Nederland (de personen die ‘inside information’ hadden op Schiphol en de verdovende middelen uit de vliegtuigen konden halen) en de Antillen (de personen die beschikten over de cocaïne en die met de uit Nederland komende informatie deze cocaïne in de vliegtuigen konden verbergen). Informatie uit de Antillen werd door hem aan de verdachte (al dan niet via [betrokkene 6] of [betrokkene 3] ) doorgegeven en vice versa. Op enig moment verscheen ook [betrokkene 7] ten tonele. Hij werd door [betrokkene 5] op de hoogte gehouden van de gang van zaken, maar bovendien heeft hij zelf telefonisch een persoon op de Antillen instructies gegeven over hoe te handelen, toen de gemaakte afspraken ten aanzien van de verbergplaatsen op de Antillen kennelijk niet werden nagekomen.
“Flashen”
Namens de verdachte is betoogd dat hij nooit voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om drugs in te voeren, noch deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die dat tot doel had, omdat [betrokkene 5] de verdachte voor de gek heeft gehouden en nooit van plan is geweest daadwerkelijk cocaïne in te voeren.
Daartoe heeft de verdachte verwezen naar hetgeen [betrokkene 5] op de terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2018 heeft verklaard. Deze verklaring komt erop neer dat [betrokkene 5] nooit voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om drugs in te voeren, noch deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die dat tot doel had. Hij hield zijn medeverdachten en anderen voor de gek, door hem flashen genoemd. Zijn plan was om anderen geld afhandig te maken door zich voor te doen als iemand die personen kende die drugs op vliegtuigen wilden plaatsen, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. Die anderen zouden dan zijn plannen om cocaïne te transporteren moeten financieren. Om dit “flashverhaal” kracht bij te kunnen zetten, had hij de onderhoudsschema’s en (foto’s van) geschikte verbergplekken nodig om aan de te flashen personen te kunnen tonen. Aan de andere kant moest hij de verdachte en de zijnen doen geloven dat hij daadwerkelijk bezig was met de plannen voor invoer van drug, omdat hij anders de informatie die hij voor het flashen nodig had (schema’s en foto’s), niet meer zou krijgen. Hij had een kennis genaamd [betrokkene 1] ingeschakeld om zogenaamd aan te tonen dat hij bezig was een transport te realiseren. Deze [betrokkene 1] , die [betrokkene 5] op Curaçao had ontmoet via een goede vriendin van hem, was door hem geïnformeerd over zijn flashplan en door hem overgehaald om het spelletje mee te spelen. [betrokkene 5] heeft [betrokkene 1] in ruil daarvoor geen geld of iets anders beloofd. Het was gelukt om drie mensen te flashen: [betrokkene 7] (voor een bedrag van € 1.500,00), een kennis genaamd [betrokkene 8] (voor een bedrag van ongeveer € 5.000,00) en een derde (voor een bedrag van € 3.500,00). De zich in het dossier bevindende telefoongesprekken waaraan hij heeft deelgenomen, moeten in het licht van dit “flashverhaal” worden bezien. En dat zijn verklaring op waarheid berust, vindt bovendien steun in het feit dat door de groep nimmer enige cocaïne naar Nederland is ingevoerd, aldus steeds [betrokkene 5] .
Zoals het hof ook heeft overwogen in het arrest van heden in de zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 5] (parketnummer: 23-000045-16), komt de verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2018 is afgelegd door [betrokkene 5] – die zich tot dan toe in de kern telkens op het standpunt had gesteld dat hij over de beschuldigingen niets kon verklaren – zowel wat de onwaarschijnlijke inhoud betreft als wat betreft het moment waarop deze is afgelegd (namelijk: nadat hij de inhoud van het gehele dossier en het oordeel van de rechtbank tot zich had kunnen nemen en nadat in hoger beroep twee belastende getuigen waren gehoord), over als een uiterste poging om een alternatief scenario te verzinnen. Overtuigen doet die verklaring dan ook niet, mede gelet op het volgende.
Allereerst is de verklaring van [betrokkene 5] niet verifieerbaar gebleken. [betrokkene 5] is op 18 december 2018; ruim driejaar nadat hij voor het eerst door de Koninklijke Marechaussee is verhoord, met deze verklaring gekomen. Eén van de personen die hij zou hebben geflasht, [betrokkene 8] , zou volgens [betrokkene 5] inmiddels zijn vermoord. Een andere persoon die hij zou hebben geflasht, [betrokkene 7] , heeft zich – gehoord als getuige – op zijn verschoningsrecht beroepen en heeft zijn verhaal dus niet bevestigd. Over de derde persoon die [betrokkene 5] voor de gek heeft gehouden, wil [betrokkene 5] uit angst niets verklaren. Ook van ‘ [betrokkene 1] ’ heeft [betrokkene 5] geen contactgegevens kunnen overleggen. Ook overigens biedt het dossier op geen enkel punt steun voor het verhaal van [betrokkene 5] .
Ten tweede is ook inhoudelijk de verklaring uiterst onaannemelijk, mede gelet op de onderzoeksbevindingen van de opsporingsautoriteiten. Niet valt immers in te zien waarom [betrokkene 5] , wetende dat er in het geheel geen sprake was van enige verborgen cocaïne, (urgente) vragen van de personen die de cocaïne uit de vliegtuigen zouden halen, direct voorlegt aan [betrokkene 8] , nota bene de man die [betrokkene 5] volgens zijn eigen verklaring wilde flashen en niets met verdovende middelen te maken zou hebben. Daarbij valt op dat [betrokkene 8] vervolgens weet aan te geven waar de cocaïne zou zijn geplaatst, welke informatie dan terstond door [betrokkene 5] aan de verdachte respectievelijk [betrokkene 6] wordt doorgeleid.
Het hof acht het daarnaast niet aannemelijk dat [betrokkene 5] bij het om de tuin leiden van de personen aan de Nederlandse kant daarbij zover zou gaan dat hij die personen, wetende dat er geen cocaïne verborgen was, tot in het vliegtuig toe in stelling brengt, met alle risico’s van ontdekking van dien.
Uit het voorgaande volgt dat het betoog dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en deelname aan de criminele organisatie omdat [betrokkene 5] hem aan het flashen was, feitelijke grondslag ontbeert en reeds om die reden niet slaagt. Voor zover daarnaast het verweer is gevoerd dat de voorbereidingshandelingen (ook overigens) zo ondeugdelijk zijn geweest dat zij nimmer tot het door de verdachte beoogde doel hebben kunnen leiden, faalt het eveneens. Dat het – mogelijk – niet tot een daadwerkelijke invoer van cocaïne is gekomen, maakt niet dat de voorbereidingshandelingen absoluut ondeugdelijk waren. Ook indien intensief getracht is cocaïne naar Nederland te brengen, kan dit door welke omstandigheid dan ook herhaaldelijk mislukt zijn, nog afgezien van de mogelijkheid dat verborgen cocaïne niet door de Koninklijke Marechaussee is ontdekt.
Het hof acht derhalve, op grond van het dossier en in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om drugs in te voeren.
Criminele organisatie
Uit het voorgaande volgt tevens dat de verdachte en de genoemde mededaders deel hebben uitgemaakt van een groep die tot doel had cocaïne in Nederland in te voeren. Er was sprake van een duidelijke rolverdeling binnen die groep, die in totaal ongeveer tien maanden heeft gefunctioneerd. Aldus is sprake geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en derhalve van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.”
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting op 18 december 2018 houdt – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende in:
“Het hof onderbreekt het onderzoek voor korte duur. Hierna wordt het onderzoek hervat.
De verdachte [betrokkene 5] legt op vragen van het hof een verklaring af, inhoudende:
Ik ken [verdachte] . Ik denk dat ik hem ‘Tata’ noemde, wat ‘vader’ betekent. Ik heb hem via zijn zoon [betrokkene 9] leren kennen, die ik ‘Gordo’ noemde. Ik weet niet meer wanneer ik [verdachte] heb leren kennen. Het is al lang geleden.
Ik had contact met [verdachte] over de onderhoudslijsten voor vliegtuigen op Schiphol. Hoe dit onderwerp ter sprake is gekomen, weet ik niet meer precies, maar ik kwam [betrokkene 9] vaker tegen in de kapsalon in Den Haag. Ik kende [betrokkene 9] via [betrokkene 10] en zo raakten wij in gesprek. We gingen samen uit en spraken over muziek. Ik ben namelijk DJ.
Op den duur was ik erachter gekomen dat er interesse bestond in onderhoudslijsten. Omdat ik financiële problemen had, had ik het plan opgevat om mensen te ‘flashen’, dus voor de gek te houden. Mijn plan was om geld af te nemen door valse beloftes te maken. Ik zei dat ik misschien iemand kende die drugs op vliegtuigen wilde plaatsen. Wat niemand echter wist, is dat ik niemand kende.
Ik ging bij de mensen langs om mijn plan te financieren. Ik zei hen dat ik iets wilde beginnen en vroeg hen om € 2.000,- te investeren. Zij zouden dan € 5.000,- terug krijgen. Ik ben hierdoor in de problemen geraakt. Niet iedereen wilde mijn verhaal namelijk geloven. Ik heb twee mensen kunnen flashen maar daar heb ik alleen maar ellende van gehad. Er was geen plan en ik heb ook geen geld gekregen. Van beide kanten waren valse beloften gemaakt. Door mijn financiële problemen heb ik domme dingen gedaan. Ik heb de mensen gebruikt om geld te krijgen, zodat ik mijn kinderen eten kon geven en de huur kon betalen.
Ik heb vier maanden lang fopverhalen verteld. Ik deed alsof ik een plan had, ik kreeg de onderhoudslijsten met instructies en ik deed hen geloven dat ik misschien drugs kon laten invoeren, terwijl ik in werkelijkheid niemand kende. Zo heb ik hen aan het lijntje gehouden. Als de politie goed onderzoek had verricht, hadden ze geweten dat deze sukkel niks had.
Ik heb niet voor de onderhoudslijsten betaald. Ik geef toe dat ik gesprekken heb gevoerd over de onderhoudslijsten. De eerste lijst zat in een enveloppe met een briefje waarop uitleg stond over hoe wij over de vliegtuigregistraties moesten spreken, namelijk door middel van vrouwennamen. Voordat ik dit briefje zag, wist ik niet hoe wij over de vliegtuigregistraties moesten spreken. In de enveloppe bevond zich ook een geheugenkaart met daarop twee foto’s van verbergplaatsen. Met dit verhaal ging ik door met flashen; ik beloofde iets wat ik niet kon nakomen. Ik ken [betrokkene 11] niet. Voor zover ik weet, heb ik hem nooit gezien of gesproken. Ik had contact met [betrokkene 9] , die ik ‘Biga’ noemde, en af en toe met zijn vader [verdachte] , om hen aan het lijntje te houden.
Ik herinner mij niet dat ik mijn telefoon aan [verdachte] heb uitgeleend. Ik leen mijn telefoon namelijk niet uit. Ze mogen wel bellen met mijn telefoon, maar ze mogen hem niet meenemen. Ik noem mijzelf alleen ‘Jacho’. Ik weet niet of ik door anderen ‘Kabes’ werd genoemd; het zou kunnen.
Ik kan mij niet herinneren dat ik mijzelf ‘Rinconeiro’, ‘On A Mission’, ‘El Lobo Loco’, ‘Relampago’, ‘El Luchador’ of ‘Ghetto Fabulous’ heb genoemd. Het kan zijn dat ik mijzelf zo heb genoemd, maar ik weet het niet meer. Ik heb veel fopverhalen verteld.
Het is mogelijk dat de tapgesprekken en ping-gesprekken onder die namen terecht aan mij zijn toegeschreven. Op de vraag of er gesprekken ten onrechte aan mij zijn toegeschreven, antwoord ik dat ik wil weten wie ‘de man’ is, die gekoppeld wordt aan ‘Kabes’.
Ik weet niet wie ‘Hermano3 ’, ‘M@P’, ‘Lady Brenda’ en ‘Lady Linda’ zijn. Die namen zeggen mij niets. ‘Hermano3’ en ‘M@P’ waren in ieder geval geen cruciale personen in mijn flashplan. ‘M@P’ komt niet reeds vanaf het begin in het dossier voor. Ik had niet regelmatig contact met ‘M@P’, maar pas op het laatst. Ik weet niet hoe ik aan hun contactgegevens ben gekomen. Als in de tapgesprekken en ping-gesprekken over seksuele zaken werd gesproken, dan werd daarmee meestal het (zogenaamd) plaatsen van cocaïne op vliegtuigen bedoeld. Soms ging het daadwerkelijk over seks.
Ik heb ping-contact gehad met iemand die de drugs in de vliegtuigen zou plaatsen, maar tijdens dat contact wist ik niet dat diegene zich op Curaçao, althans in het buitenland, bevond. Ik ben zelf niet naar het buitenland gegaan.
Ik had meerdere telefoonnummers, omdat ik naast mijn eigen vrouw nog twee scharrels had en omdat ik bezig was met mijn flashplan.
Voordat ik op de [a-straat 1] kwam te wonen, heb ik op verschillende adressen in [plaats] gewoond: de [b-straat] , de [c-straat] en de [d-straat 1] bij mijn vrouw. Mijn vriendin is [betrokkene 12] . Zij wordt Helin genoemd.
De ‘man uit [plaats] ’ zegt mij niets. Ik ken niemand uit [plaats] .
Ik weet niet wie ‘Mandingo’ is. De voorzitter houdt mij voor dat Mandingo volgens de politie de verdachte [betrokkene 7] is. Daarop verklaar ik dat ik [betrokkene 7] van het uitgaan ken, Ik ken [betrokkene 7] als ‘Dilo’ en had met hem contact. ‘Dilo’ werd gekoppeld aan ‘Mandingo’, maar ‘Mandingo’ wist niets van de operatie.
Ik kan mij niet herinneren dat ik met [betrokkene 7] over de onderhoudslijsten heb gesproken. [betrokkene 7] heeft niets te maken met mijn flashverhaal, behalve dat ik hem ook heb geflasht. Ik heb bijna € 1,500,- van hem afgenomen onder de belofte dat ik hem terug zou betalen, maar dat heb ik niet gedaan. Ik heb het geld ook nog steeds niet. Onze vriendschap is daarna niet meer hetzelfde geweest.
De voorzitter houdt mij de inhoud voor van ping-berichten van 31 maart 2014 om 00:11 uur tussen mij en Mandingo, met de tekst: “Zeg tegen [betrokkene 1] om op zijn ding te letten. Dinsdag is de hoer bij hem. Woensdag eten we haar kut”. Daarop verklaar ik dat ik niet weet met wie ik deze ping-conversatie heb gevoerd.
De voorzitter houdt mij de inhoud voor van een tapgesprek van 3 april 2014 om 21:05 uur tussen mij, [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , waarin [betrokkene 7] zou hebben gezegd: “Ik sta hier met Dokter. Kijk, er mogen niet meer van deze fouten zijn broeder. Daar waar ze de kinderen naar de dokter sturen, daar moeten de kinderen naar de dokter gaan, en niet op een andere plaats. Dan gebeuren deze fouten niet meer. Anders verliezen we de zak met krabben en alles”. Daarop verklaar ik dat ik niet weet wie met ‘Dokter’ werd bedoeld. Het gesprek moest ervoor zorgen dat het erop zou lijken alsof ik bezig was het transport te realiseren.
[betrokkene 1] is een kennis van mij die ik had ingeschakeld om aan te tonen dat ik bezig was om het transport te realiseren. In werkelijkheid was er echter niemand die ik kende om dat te doen. Onze afspraak was om iedereen aan het lijntje te houden, opdat ik kon aantonen dat het transport nog niet mogelijk was maar dat wij wel bezig waren.
Naast [betrokkene 1] was er nog een kennis met wie ik in dit verband contact onderhield, maar deze derde persoon is twee of drie maanden geleden vermoord op Curaçao. Deze persoon was [betrokkene 8] . Ik heb [betrokkene 8] eveneens geflasht. Ik heb ongeveer € 5.000,- in delen van hem afgenomen en kon het niet terugbetalen.
De voornaam van [betrokkene 1] is [betrokkene 1] . Zijn achternaam ken ik niet. Hij woont tussen [plaats] en [plaats] op Curaçao. [betrokkene 1] is de enige persoon die mijn verhaal kan ondersteunen. Ik heb met hem over mijn flashplan gesproken en hij was de enige die mij hielp en ervan af wist.
De voorzitter houdt mij voor dat ik pas in hoger beroep met deze verklaring kom en dat mijn verklaring aan kracht zou winnen als ik de persoon van [betrokkene 1] in een eerder stadium had geïntroduceerd, zodat hij als getuige kon worden gehoord. Daarop verklaar ik dat ik dit in overleg met mijn raadsman heb gedaan. Ik zal zo snel mogelijk contact met [betrokkene 1] opnemen om helderheid te verschaffen.
Ik heb ook van een ander persoon geld afgenomen. Dat was een bedrag van € 3.500,-. Deze persoon bevindt zich in Nederland, maar komt niet in het dossier voor. Uit angst voor hem wil ik niet meer over hem verklaren. Ik ben nu nog steeds bang, maar ik moet open kaart spelen. De grootste angst die ik had, was voor [betrokkene 8] , maar die is nu vermoord. Ik ben verder gegaan.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor korte duur. Hierna wordt het onderzoek hervat.
De voorzitter deelt mee dat thans zal worden overgegaan tot het verhoor als getuige van [betrokkene 5] , die is opgeroepen als getuige in de strafzaken van de verdachten [betrokkene 7] , [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 6] . Als advocaat van de getuige is aanwezig mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.
De getuige doet vervolgens op vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboorteplaats, geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en, het adres van zijn feitelijke verblijfplaats, beroep, voor zover hieronder is vermeld, en verklaart geen bloed- of aanverwant van de verdachten te zijn. De getuige legt vervolgens de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
De voorzitter wijst de getuige op zijn recht zich te verschonen van het beantwoorden van hem gestelde vragen, indien hij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
De getuige [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] , van beroep medewerker in de funderingstechniek, verklaart:
Op vragen van de voorzitter:
De verklaring die ik eerder vandaag ter terechtzitting als verdachte heb afgelegd, handhaaf ik ook in mijn hoedanigheid van getuige in de zaken van de medeverdachten. Ik handhaaf dan ook de onderstaande verklaring:
(…)
Op vragen van mr. Veldman, raadsvrouw van de verdachte [verdachte]:
Ik ken [betrokkene 1] via een goede vriendin van mij, die op Curaçao woont. Zij woonde vlakbij [betrokkene 1] en zo kwamen wij met elkaar in contact. Ik zal mij inspannen om contact te krijgen met deze vriendin, teneinde [betrokkene 1] te traceren.
Ik heb nooit aan [verdachte] verteld dat ik iedereen aan het oplichten was. Dan had ik hem immers ook niet kunnen flashen.
Op vragen van mr. Kapinga, raadsman van de verdachte [betrokkene 6] :
Ik heb nooit aan [betrokkene 9] verteld dat ik iedereen aan het oplichten was. Dan had ik hem immers ook niet kunnen flashen.
Op vragen van mr. De Korte, raadsman van de verdachte [betrokkene 7] :
Ik heb nooit aan [betrokkene 7] verteld dat ik iedereen aan het oplichten was. Dan had ik hem immers ook niet kunnen flashen.
Op vragen van mr. Çimen, raadsvrouw van de verdachte [betrokkene 3] :
Voor zover ik weet heb ik [betrokkene 11] nooit gezien of gesproken. Het is mogelijk dat ik niet wist dat ik [betrokkene 11] aan de telefoon had. [verdachte] heeft mij nooit gezegd om in zijn afwezigheid met zijn broer [betrokkene 11] contact op te nemen. Wel heeft hij gezegd dat ik in dat geval contact op kon nemen met zijn zoon [betrokkene 9] . Ik begrijp niet dat ik volgens het dossier contact heb gehad met [betrokkene 11] . Dat is niet het geval geweest, althans niet voor zover ik dat wist.
Op de vraag hoe ik [betrokkene 11] noem, antwoord ik dat ik hem niet ken. Ik heb hem dus ook nooit ‘tio’ genoemd. ‘Tio’ betekent ‘oom’ in het Papiamento. Een oudere man wordt uit respect ook ‘tio' genoemd; daarvoor hoeft hij geen familie te zijn. [verdachte] heb ik ook niet ‘tio’ genoemd. Ik noemde hem soms wel opa. [betrokkene 9] noemde ik ‘Gordo’.
De persoon die op de hoogte was van mijn flashplan, is jonger dan ik. Ik zou hem geen ‘tio’ noemen.
Ik heb niemand verteld om welke hoeveelheid drugs het zou gaan. Er was immers geen sprake van drugs; er was niets.
Mr. Çimen houdt mij de inhoud voor van een ping-conversatie van 10 maart 2014 tussen 11:26 uur en 22:34 uur tussen ‘El Lobo Loco’ en ‘Mandingo’. Daarop verklaar ik dat dit gesprek mij niets zegt. Het is mogelijk dat ik dit gesprek heb gevoerd, maar ik was dan niet met [betrokkene 11] in gesprek.
Mr. Çimen houdt mij de inhoud voor van een tapgesprek van 25 november 2013 om 20:14 uur, waarin ik tegen [betrokkene 11] zou hebben gezegd: “Bovendien is de zee even vol”. Daarop verklaar ik dat het mogelijk is dat ik dit gesprek heb gevoerd, maar ik weet niet met wie ik dit gesprek heb gevoerd. Ik was aan het pingen. Mr. Çimen zegt mij dat het een telefoongesprek is. In dat geval moet ik met [verdachte] hebben gesproken.
Mr. Çimen houdt mij de inhoud voor van een tapgesprek van 20 december 2013 om 16:04 uur, waarin ik tegen [betrokkene 11] zou hebben gezegd: “De zee is nog ruw. Man, een heleboel kustwachters. De mannen kunnen zelfs niet bij de rots komen om een lijn te gooien”. Daarop verklaar ik dat dit een fopverhaal was. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik dit gesprek met [betrokkene 11] heb gevoerd, maar wel met [verdachte] .
Mr. Çimen houdt mij de inhoud voor van een ping-gesprek van 14 februari 2014 om 21:07 uur, tussen ‘Relampago’ en ‘Nowers’. Daarop verklaar ik dat ik mij dit ping-gesprek niet herinner. Ik weet ook niet wie ‘Nowers’ is. De in het gesprek genoemde ‘tio’ is gewoon een persoon die ‘oom’ wordt genoemd; dat betrof niet [betrokkene 11] . Ik ben die avond niet bij [betrokkene 11] geweest. Ik ben überhaupt nooit bij [betrokkene 11] geweest; wel bij [verdachte] . Het verhaal over het geldbedrag van € 5.650,- waarvan 13% werd afgetrokken, had betrekking op mijn flashplan. Ik probeerde immers geld van mensen af te pakken en om die reden had ik een regeling bedacht. Het kwam erop neer dat ik een geldbedrag noemde en dat ik degene die mij geld had gegeven, rustig moest houden door hem voor te spiegelen dat hij zijn geld binnenkort zou krijgen. Die 13% had ik verzonnen.
Ik heb [verdachte] nooit geld gegeven om de beschikking te krijgen over de onderhoudslijsten. Ik heb hem hooguit een keer benzinegeld betaald. Dat was ongeveer € 50,-; niet meer dan dat. Ik heb hem geen € 150,- gegeven; ik had immers juist geld nodig.
Op vragen van de jongste raadsheer:
Ik heb mijn telefoon wel eens aan [betrokkene 7] uitgeleend, als wij bij elkaar waren. Hij had niets bijzonders met [betrokkene 1] te maken. Ik was degene die met [betrokkene 1] , dus [betrokkene 1] , te maken had. De goede vriendin van mij, via wie ik [betrokkene 1] heb leren kennen, heet [betrokkene 13] . Ik ken haar achternaam niet. Bijna niemand kent elkaars achternaam op Curaçao. Zij woont op Curaçao nabij [plaats] , [plaats] en [plaats] . Ik heb haar acht of negen jaren geleden leren kennen en ik heb [betrokkene 1] ongeveer twee jaren daarna leren kennen, dus tussen 2011 en 2012. Ik heb [betrokkene 1] op een feest ontmoet, waar ik als DJ aan het werk was en waar hij als gast aanwezig was. Volgens mij was [betrokkene 1] toen nog schoolgaand, maar daarover hebben wij niet gesproken. Ik schatte hem destijds rond de 20 jaar oud. Inmiddels zou hij dus 27 of 28 jaar oud zijn. Ik beschikte indertijd over zijn telefoonnummer.
Ik heb [betrokkene 1] over mijn flashplan geïnformeerd en hem gevraagd om hierover met mij te praten. Via de ping heb ik hem verteld hoe mijn flashplan ongeveer moest worden gerealiseerd. Als ik in die tijd werd getapt, dan zou onze ping-conversatie moeten zijn geregistreerd. Ik heb [betrokkene 1] overgehaald om mijn financiële problemen te stabiliseren, maar ik heb hem in ruil daarvoor geen geld of iets anders beloofd. Toen ik gedetineerd raakte, ben ik het contact met hem verloren.
De verdachte [verdachte] reageert als volgt:
Ik vraag mij af waarom men nooit op bewijs heeft gewacht. Ik was weliswaar bezig met verkeerde zaken, maar er is nooit iets gevonden.
De voorzitter heeft, nadat hij de getuige heeft ondervraagd, aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige, en aan de verdachten en hun raadslieden de gelegenheid gegeven de getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen die verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
Met toestemming van de advocaat-generaal, de verdachten en hun raadslieden vergunt het hof de getuige zich te verwijderen uit de zittingszaal. In zijn hoedanigheid van verdachte blijft [betrokkene 5] in de zittingszaal aanwezig.
Mr. Veldman, raadsvrouw van de verdachte [verdachte] , vraagt daarop het woord. Zij deelt mee:
Ik verzoek [betrokkene 1] als getuige te horen. Ik begrijp dat [betrokkene 5] [betrokkene 1] kan traceren. Zijn verhoor als getuige is noodzakelijk ter verificatie van de verklaring van [betrokkene 5] . Zijn verklaring plaatst de zaak in een geheel ander daglicht; het heeft gevolgen voor de beoordeling en mogelijk ook voor de kwalificatie van de zaak. Mijn cliënt is door de verklaring van [betrokkene 5] overvallen.
Mr. Nuijten, raadsman van de verdachte [betrokkene 5] , mr. De Korte, raadsman van verdachte [betrokkene 7] en mr. Kapinga, raadsman van verdachte [betrokkene 6] , sluiten zich bij het verzoek aan.
De advocaat-generaal geeft aan dat hij zijn standpunt in een later stadium van de behandeling wenst mee te delen.
(…)
De getuige [betrokkene 7], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende aan de [e-straat 1] te [plaats], zonder beroep, verklaart:
Op vragen van mr. Nuijten, raadsman van de verdachte- [betrokkene 5] :
Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag of ik de verdachte [betrokkene 5] bedoel wanneer ik zeg dat ik ‘Jacho’ ken. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag of de verdachte [betrokkene 5] van mij een geldbedrag van ongeveer € 1.500,- heeft geleend. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag wie ‘ [betrokkene 1] ’ is.
Op vragen van mr. Veldman, raadsvrouw van de verdachte [betrokkene 5] :
Ik beroep mij op alle te stellen vragen op mijn verschoningsrecht.
Op vragen van mr. Çimen, raadsvrouw van de verdachte [betrokkene 3] :
Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag of ik pas in beeld was gekomen nadat ‘ [betrokkene 1] ’ en ‘ [betrokkene 8] ’ eerst contact hadden gehad en dit mis was gegaan. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag of [verdachte] de ‘eigenaar van de cocaïne’ was.
(…)
De voorzitter deelt mee dat thans zal worden overgegaan tot de behandeling van het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 1] .
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte [betrokkene 5]:
In overleg met mijn raadsman heb ik ervoor gekozen om nu toch over [betrokkene 1] te verklaren. Ik heb niet eerder over hem verklaard, omdat ik met twee personen problemen had en één van hen onlangs is vermoord. De andere persoon leeft nog en bevindt zich in Nederland. Ik onderga liever detentie, dan dat ik doodga.
Mr. Çimen, raadsvrouw van verdachte [betrokkene 3] , deelt mee dat zij zich niet aansluit bij het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 1] , nu het verzoek afhankelijk is van de informatie die de verdachte [betrokkene 5] kan verstrekken en het derhalve prematuur vindt.
De advocaat-generaal brengt in reactie naar voren:
Ik verzet mij tegen het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 1] , nu het verzoek naar mijn mening onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is onbekend op welk adres [betrokkene 1] zich bevindt.
Mr. Veldman, raadsvrouw van de verdachte [verdachte] , deelt mee:
Ik persisteer bij het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen. Het feit dat de verdachte [betrokkene 5] pas ter terechtzitting in hoger beroep over zijn flashplan en [betrokkene 1] heeft verklaard, kan niet ten nadele van mijn cliënt wegen. Het is voor mijn cliënt een emmer koud water.
Mr. Kapinga, raadsman van verdachte [betrokkene 6] , deelt mee:
Ik persisteer eveneens bij het verzoek en sluit mij aan bij hetgeen mr. Veldman ter onderbouwing naar voren heeft gebracht.
Mr. Nuijten, raadsman van de verdachte [betrokkene 5] , deelt mee:
Ik persisteer ook bij het verzoek. De verklaring van mijn cliënt zou aan kracht winnen wanneer [betrokkene 1] als getuige wordt gehoord.
(…)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Hierna wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissingen en overwegingen van het hof het volgende mee:
In zijn algemeenheid ziet het hof de belangen die gediend zouden kunnen zijn bij het verhoor als getuige van de door [betrokkene 5] genoemde [betrokkene 1] . De (contact)gegevens van deze [betrokkene 1] zijn echter vooralsnog onbekend. Het hof stelt mr. Nuijten en de verdachte [betrokkene 5] daarom in de gelegenheid uiterlijk op 7 januari 2019 contactgegevens van deze [betrokkene 1] te verstrekken en zal het onderzoek in alle zaken schorsen tot de terechtzitting van 11 januari 2019 te 13:45 uur, teneinde dan een beslissing te geven op het getuigenverzoek. De verdachten en de raadslieden worden aangezegd om alsdan te verschijnen. Desgevraagd door de voorzitter deelt mr. De Korte, raadsman van de verdachte [betrokkene 7] , mee dat de aanzegging van zijn cliënt via hem kan worden doorgegeven.
(…)
De voorzitter deelt vervolgens mee dat het onderzoek ter terechtzitting in alle zaken wordt onderbroken tot de terechtzitting van 11 januari 2019 te 13:45 uur, teneinde een beslissing te geven op het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 1] . De verdachten en hun raadslieden zijn aangezegd om alsdan te verschijnen.”
2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting op 11 januari 2019 houdt – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende in:
“Het onderzoek ter terechtzitting in alle zaken wordt op 11 januari 2019 te 13:45 uur hervat.
(…)
De voorzitter maakt melding van een e-mailbericht van mr. Nuijten aan het hof van 8 januari 2019 waarin hij meedeelt dat het niet mogelijk is gebleken nadere contactgegevens van [betrokkene 1] over te leggen.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het horen van [betrokkene 1] als getuige dient te worden afgewezen nu bij deze stand van zaken het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mee dat voor zover het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige nog voorligt, het verzoek wordt afgewezen bij gebrek aan concrete gegevens omtrent deze persoon waardoor het niet mogelijk is om hem te traceren.
Tenslotte deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd, met bevel tot oproeping van de verdachten tegen een nader te bepalen datum en tot kennisgeving van die datum aan de raadslieden van de verdachten.”
2.6
Het eerste middel bevat de klacht dat ’s hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] als getuige te horen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft slechts overwogen dat "bij gebrek aan concrete gegevens omtrent deze persoon (...) het niet mogelijk is om hem te traceren”, terwijl het ex art. 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv “had dienen te beoordelen of het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen”. Voor zover in deze overweging geacht moet worden besloten te liggen dat het hof van oordeel is dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, is dit oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, “nu het enkele feit dat de verdediging geen nadere contactgegevens van de getuige heeft kunnen verstrekken, niet maakt dat deze getuige niet (binnen een aanvaardbare termijn) te traceren valt en vervolgens (ter zitting of via een videoverbinding) gehoord kan worden”.
2.7
Het tweede middel bevat de klacht dat art. 6 EVRM en/of art. 359 Sv is geschonden “doordat de bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 6 (…) onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof het verzoek tot het horen van deze [betrokkene 1] immers heeft afgewezen, maar er in zijn arrest geen blijk van heeft gegeven te hebben beoordeeld of, gegeven het ontbreken van de mogelijkheid om die getuige te (doen) ondervragen, de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces”.
2.8
De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.9
In de toelichting op de middelen wordt aangevoerd dat de (rechterlijke) autoriteiten niets hebben gedaan om de getuige op Curaçao te traceren, terwijl de verklaring van medeverdachte [betrokkene 5] wel degelijk de nodige aanknopingspunten bood om dat te kunnen doen. Bij de lokale autoriteiten had kunnen worden nagegaan of bij hen iemand met de naam [betrokkene 1] bekend was en men had op zoek kunnen gaan naar de vriendin van medeverdachte [betrokkene 5] , door wie deze [betrokkene 1] had leren kennen. Uit de verklaring van de medeverdachte blijkt dat zowel [betrokkene 1] als de vriendin “nabij [plaats] , [plaats] en [plaats]” woont. Ook wijst de steller van het middel erop dat de beslissing tot het horen van de getuige [betrokkene 1] is genomen op de zitting van 11 januari 2019, terwijl toen al bekend was dat de inhoudelijke behandeling op een later moment zou worden voortgezet. Het is dus geenszins het geval dat het hof in zo een laat stadium met het getuigenverzoek is geconfronteerd dat het eindarrest had moeten worden uitgesteld wanneer op 11 januari 2019 de zitting zou zijn geschorst om de getuige te doen laten opsporen. Voorts wijst de steller erop dat [betrokkene 1] als een heel belangrijke getuige à décharge kan worden aangemerkt en dat het hof in zijn arrest er voorts geen blijk van heeft gegeven, te hebben onderzocht of – gegeven het ontbreken van de mogelijkheid om die getuige te (doen) ondervragen – de procedure als geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In zoverre is niet alleen de afwijzende beslissing op het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd, maar is tevens de bewezenverklaring van de drugsfeiten (feit 1 tot en met 6) onvoldoende met redenen omkleed.
2.10
In de onderhavige zaak is ten laste van de verdachte bewezenverklaard het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de invoer van cocaïne, deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne, en verboden wapenbezit. Ter terechtzitting in hoger beroep op 18 december 2018 heeft een van zijn medeverdachten – kort gezegd – verklaard dat van voorbereidingshandelingen om drugs in te voeren geen sprake is geweest. Hij zou zijn medeverdachten (waaronder de verdachte) en anderen voor de gek hebben gehouden door te doen alsof hij iemand kende die drugs op een vliegtuig zou willen plaatsen en hij voor de financiering van dit plan geld nodig had (door hem werd dit flashen genoemd). Om dit verhaal kracht bij te zetten, had hij onderhoudsschema’s en (foto’s van) geschikte verbergplekken nodig om aan de te flashen personen te kunnen tonen. In werkelijkheid kende hij niemand die drugs op het vliegtuig wilde plaatsen. De zich in het dossier bevindende telefoongesprekken waaraan hij heeft deelgenomen, moeten in het licht van dit “flashverhaal” worden bezien. Een getuige genaamd [betrokkene 1] zou dit verhaal kunnen bevestigen. Naar aanleiding van deze verklaring heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen.
2.11
Het hof heeft ten aanzien van het op 18 december 2018 ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] overwogen dat het in zijn algemeenheid de belangen ziet die gediend zouden kunnen zijn bij het verhoor van de door medeverdachte [betrokkene 5] genoemde [betrokkene 1] . Aangezien de (contact)gegevens van deze [betrokkene 1] vooralsnog echter onbekend zijn, heeft het hof medeverdachte [betrokkene 5] en haar raadsman in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 7 januari 2019 de contactgegevens van deze [betrokkene 1] te verstrekken en de zitting in alle zaken geschorst tot de terechtzitting van 11 januari 2019, teneinde dan een beslissing te geven op het getuigenverzoek. Op 11 januari 2019 is het onderzoek ter terechtzitting door het hof hervat. De verdachten en hun raadslieden zijn niet verschenen. De raadsman van medeverdachte [betrokkene 5] heeft per e-mail laten weten dat het niet mogelijk is gebleken nadere contactgegevens van [betrokkene 1] over te leggen. De advocaat-generaal heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het horen van [betrokkene 1] als getuige dient te worden afgewezen, nu het bij deze stand van zaken niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Het hof heeft nadien geoordeeld dat voor zover het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige nog voorligt, het wordt afgewezen bij gebrek aan concrete gegevens omtrent deze persoon waardoor het niet mogelijk is om hem te traceren.
2.12
De steller van het middel meent dat het hof – conform het door de advocaat-generaal ingenomen standpunt – het getuigenverzoek heeft afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv. Dit ligt mijns inziens niet in de rede. In de onderhavige zaak gaat het om een verzoek tot het oproepen van een getuige ter terechtzitting in hoger beroep als bedoeld in art. 328 jo. 315 jo. 415 Sv. In zo’n geval dient ingevolge art. 315 jo. 415 Sv door het hof te worden getoetst of het horen van de getuige noodzakelijk is. Als het hof oordeelt dat het horen van de getuige noodzakelijk is, dient het de schriftelijke oproeping te bevelen. Ingeval de advocaat-generaal deze oproeping eventueel verzuimt of weigert op grond van art. 264 lid 1 jo. 414 lid 2 Sv of indien de getuige aan een oproeping geen gehoor geeft, is sprake van een niet verschenen getuige (dit volgt uit art. 287 lid 3 Sv jo. art. 288 lid 1 Sv) en kan het hof van (hernieuwde) oproeping van deze niet verschenen getuige afzien als het onaannemelijk is dat deze binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen (art. 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv). Het feit dat nergens uit blijkt dat het hof het verzoek tot het horen van de getuige als noodzakelijk heeft aangemerkt (uit de overweging van het hof dat het in zijn algemeenheid de belangen ziet die gediend zouden kunnen zijn bij het verhoor van de door medeverdachte [betrokkene 5] genoemde [betrokkene 1] kan dit mijns inziens niet worden afgeleid) en het hof ook niet tot oproeping is overgegaan, brengt mee dat het hof de afwijzing niet kan hebben gestoeld op art. 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv. De in het eerste middel vervatte klacht berust dus op een verkeerde lezing van ’s hofs overwegingen.
2.13
Voor zover het eerste middel klaagt over de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel om het verzoek tot het horen van de getuige – bij gebrek aan concrete gegevens – af te wijzen, merk ik het volgende op. De door de medeverdachte en haar raadsman verstrekte informatie behelst slechts een voornaam en een tussennaam of roepnaam, althans in ieder geval geen achternaam; het gegeven dat hij op Curaçao woont “tussen [plaats] en [plaats] ”; en het gegeven dat ene [betrokkene 13] (van wie ook geen achternaam bekend is en van wie verder slechts bekend is dat zij nabij “ [plaats] , [plaats] en [plaats]” woont) hem kent. Bij deze stand van zaken kon en mocht het hof oordelen dat het verzoek “voor zover het […] nog voorligt” wordt afgewezen, omdat het bij gebrek aan concrete gegevens niet mogelijk is om de getuige te traceren. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik erop dat aan een getuigenverzoek de eis mag worden gesteld dat dit niet te vaag is geformuleerd.1.
2.14
Het middel faalt.
2.15
Inzake de in het tweede middel vervatte klacht dat het hof er geen “blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of – gegeven het ontbreken van de mogelijkheid om die getuige te (doen) ondervragen – de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces”, merk ik op dat de steller er terecht op wijst dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan de vraag of de procedure in zijn geheel voldoet aan de vereisten die art. 6 EVRM stelt aan een eerlijk proces. Anders dan de steller meen ik echter dat het hof daar niet toe was gehouden. Ten eerste volgt uit de rechtspraak van Uw Raad niet dat de rechter een dergelijke beoordeling in alle gevallen dient te expliciteren in zijn arrest.2.Daarbij merk ik op dat de vraag of de procedure in zijn geheel voldoet aan de vereisten van art. 6 EVRM het derde criteria betreft van het door het EHRM gehanteerde beoordelingskader voor het afzien van het horen van een “defence witness”. Dit beoordelingskader luidt als volgt:
“1. Whether the request to examine a witness was sufficiently reasoned and relevant to the subject matter of the accusation?
2. Whether the domestic courts considered the relevance of that testimony and provided sufficient reasons for their decision not to examine a witness at trial?
3. Whether the domestic courts’ decision not to examine a witness undermined the overall fairness of the proceedings?”3.
Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat de eerste twee stappen van het beoordelingskader over het algemeen zeer indicatief zijn voor de vraag of sprake is geweest van een eerlijk proces. Dit is slechts anders in uitzonderlijke gevallen.4.In de onderhavige zaak heeft het hof gemotiveerd waarom het, ondanks het feit dat het in zijn algemeenheid de belangen ziet die gediend zouden kunnen zijn bij het verhoor van de getuige, daar toch vanaf ziet. ’s Hofs oordeel is daarmee in overeenstemming met de eerste twee criteria van dit beoordelingskader. Een geval waarin desondanks geen sprake is van een eerlijk proces doet zich hier mijns inziens niet voor. Daarbij acht ik het van belang dat uit de jurisprudentie van het EHRM inzake art. 6 lid 3 sub d EVRM valt af te leiden dat van de verdediging mag worden verwacht dat zij duidelijk maakt welke getuige(n) zij opgeroepen wenst te zien.5.In dat verband wijs ik erop dat het hof de verdediging ruim de gelegenheid heeft geboden om nadere gegevens van de getuige te verstrekken.6.Daarenboven heeft het hof in zijn bewijsoverwegingen uitvoerig gemotiveerd waarom het hof het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario (het flashverhaal) niet aannemelijk acht, waarbij het ook andere feiten en omstandigheden heeft betrokken dan de (mogelijke) verklaring van de getuige [betrokkene 1] . Al met al meen ik dat het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder nadere motivering, voldoende met redenen is omkleed.
2.16
Het tweede middel faalt.
3. Het derde middel
3.1
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase, te weten de inzendtermijn, is geschonden. Daartoe is aangevoerd dat deze termijn met bijna twee jaar is overschreden. Ook zal de zaak in cassatie niet binnen twee jaar kunnen worden afgedaan. Gezien de zeer forse overschrijding verzoekt de steller van het middel Uw Raad de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden met tenminste zes maanden te verminderen, zodat deze alsdan nog twaalf maanden zal belopen.
3.2
Namens de verdachte is op 3 april 2020 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 29 november 2022 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim 23 maanden is overschreden. Voorts zal Uw Raad in deze zaak uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit dient te leiden tot strafvermindering volgens de door de Hoge Raad gehanteerde maatstaven.7.
4. Slotsom
4.1
Het eerste en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2023
Vgl. HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:86, NJ 2022/279, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 4.4 en HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:402, NJ 2022/209, m.nt. N. Jörg, rov. 2.5.
EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin/Nederland), rov. 43.
EHRM 18 december 2018, nr. 36658/05 (Murtazaliyeva/Rusland), rov. 148 en 168.
Zie bijvoorbeeld EHRM 14 februari 2008, nr. 36207/03 (Ivanova/Bulgarije), rov. 42.
Vgl. EHRM 21 december 2006, nr. 56891/00 (Borisova/Bulgarije), rov. 47. In deze zaak ging het om een verdachte die had verzuimd de namen van ontlastende getuigen op te geven. Het EHRM achtte onder andere het ondervragingsrecht geschonden, omdat de verdachte op de dag van haar arrestatie meteen werd berecht en daarom onvoldoende tijd en gelegenheid had gehad om het getuigenverzoek goed in te kleden. Zie ook B. de Wilde, Stille getuigen. Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen (artikel 6 lid 3 sub d EVRM), Deventer: Wolters Kluwer 2015, p.154.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.6.4.