Het gedeelte van de namens de verdachte ingediende schriftuur waarin de vordering van de benadeelde partij wordt besproken, is eerst op 28 oktober 2020 aan de benadeelde partij toegestuurd. Aan de benadeelde partij is daarbij een termijn van 30 dagen gegund waarbinnen door een advocaat een verweerschrift met betrekking tot dit gedeelte van de schriftuur kan worden ingediend. Indien namens deze benadeelde partij binnen de gegeven termijn nog een verweerschrift binnenkomt, zal ik aanvullend concluderen.
HR, 19-01-2021, nr. 19/04713
ECLI:NL:HR:2021:75
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-01-2021
- Zaaknummer
19/04713
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:75, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑01‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1229
ECLI:NL:PHR:2020:1229, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:75
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging, art. 285b Sr. Middelen over wetenschap verdachte dat zijn contact ongewenst en daarmee wederrechtelijk was en over de vordering van de b.p. HR: art. 81.1 RO en omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04713
Datum 19 januari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 september 2019, nummer 22-003392-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021.
Conclusie 17‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Belaging, art. 285b Sr. Middelen over wetenschap verdachte dat zijn contact ongewenst en daarmee wederrechtelijk was en over de vordering van de b.p. HR: art. 81.1 RO en omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04713
Zitting 17 november 2020
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 30 september 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “belaging” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof een maatregel als bedoeld in art. 38v Sr opgelegd in de vorm van een contactverbod, subsidiair voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan twee weken hechtenis, en bepaald dat deze dadelijk uitvoerbaar is, beslist over een inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, alsmede over de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.1.
3. Het eerste middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte wederrechtelijk (stelselmatig) opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Het oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk zijn of onvoldoende gemotiveerd, in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent onder meer de aard en de wederkerigheid van het contact tussen de verdachte en aangeefster.
4. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 17 januari 2015 tot en met 19 juli 2015 te [plaats] , gemeente [plaats] en/of te [plaats] en/of elders in Nederland en/of Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] , met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte :
- een groot aantal e-mailberichten gestuurd naar die [benadeelde] en familieleden en bekenden van die [benadeelde] , waaronder e-mailberichten met beledigende en/of dreigende teksten en
- foto's naar die [benadeelde] gestuurd van haar huidige woonplaats en
- foto's van die [benadeelde] op internet geplaatst en
- profielen op internet aangemaakt alsof die door die [benadeelde] zijn aangemaakt.”
5. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] d.d. 1 augustus 2015 met nr. PL1500-2015216150-1 (dossierpagina’s 3-5).
“1. Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer als verklaring van [benadeelde] het volgende in:
Ik wens aangifte te doen van stalking door een man genaamd [verdachte] uit [plaats] , gepleegd tot 19 juli 2015. Ik kreeg en had vanaf juni 2011 via internet contact met [verdachte] . [verdachte] was twee dagen in Duitsland in de plaats waar ik destijds woonde, namelijk [plaats] . Ik had regelmatig in die dagen contact met [verdachte] . Na deze twee dagen hadden ik en [verdachte] niet alleen contact via internet maar ook via telefoon. Echter na een paar dagen was [verdachte] weer in [plaats] (het hof begrijpt: in Duitsland). [verdachte] gaf aan als surprise langs te komen. Ik heb aan [verdachte] aangegeven geen relatie met [verdachte] te willen. Ik wilde ook het contact tussen [verdachte] en mij stoppen. Toen begon [verdachte] met het sturen van vele e-mails.
In een van de mails gaf [verdachte] aan dat hij mij wilde verkrachten en vermoorden, want als [verdachte] mij niet zou krijgen dan zou niemand mij krijgen. Het werd steeds vervelender.
[verdachte] had foto's van mij op verschillende profielen op het internet gezet. Ik ben bij veel instanties langs geweest om te bewijzen dat ik zelf die profielen niet had aangemaakt en dat de profielen van het internet verwijderd moesten worden. Tevens moest ik veel van mijn vrienden, familie en kennissen overtuigen dat die profielen niet van mijzelf waren.
In mei of juni 2015 belde [verdachte] naar mijn werk. Ik vond dit heel vervelend en gaf mijn privénummer aan [verdachte] , zodat ik niet meer op mijn werk door hem lastiggevallen zou worden. Ik gaf aan [verdachte] aan dat ik liever geen vijandige relatie met [verdachte] wilde. Dit ging twee of drie weken goed. Toen gaf [verdachte] aan dat hij geen vrienden met mij kon blijven. Alles begon weer opnieuw. [verdachte] stuurde mijn baas en mijn collega's allerlei mailtjes waarin [verdachte] mij zwartmaakte. [verdachte] stuurde ook een mail waarin hij aangaf dat ik aan hem geld moest geven omdat ik de veroorzaker was van zijn leed.
Ik kan u wel 600 mails, welke [verdachte] inmiddels naar mij heeft verstuurd, geven. Ik heb inmiddels een advocaat in de arm genomen. Mijn advocaat heeft [verdachte] gesommeerd te stoppen met het sturen van mails en mij lastig te vallen. [verdachte] ging gewoon door. Onlangs stuurde [verdachte] foto's naar mij. Dit waren foto's van de plaats waar ik nu woon.
De advocaat heeft nogmaals contact gehad met [verdachte] . Hij heeft gezegd dat [verdachte] nu echt moest stoppen omdat ik en mijn advocaat anders aangifte gaan doen bij de politie.
[verdachte] gaf aan/dat het hem niet uitmaakte.
Ik heb door dit alles wat [verdachte] doet veel stress. Tevens ben ik vanwege [verdachte] verhuisd. Ik hoopte dat hij geen contact meer met mij kon zoeken.
2. Het proces-verbaal van een verhoor d.d. 12 april 2017 bij de raadsheer-commissaris.
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer als de op die datum afgelegde verklaring van [benadeelde] in:
Begin 2015, april of mei, belde hij naar mijn werk en begon mij lastig te vallen. Hij bleef mij bellen.
Iedereen in mijn omgeving kent [verdachte] , want hij heeft aan iedereen geschreven. Hij opende continu nieuwe profielen met mijn naam. Hij maakte ook misbruik van mijn foto's.
Hij schreef dan: ‘Dit is mijn adres en mijn telefoonnummer. Als jullie de waarheid willen weten over [benadeelde] dan kun je contact met mij opnemen’. Dat stuurde hij naar iedereen, mijn zus, mijn familie, neven en nichten, en vrienden. Ik krijg veel klachten van mensen uit mijn omgeving.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2016 met nr. PL1500-2015216150-29 met bijlagen (dossierpagina's 103-120).
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven – onder meer als relaas van de opsporingsambtenaar het volgende in:
Op 3 april 2016 heb ik telefonisch gesproken met [betrokkene 1] uit [plaats] . [betrokkene 1] is de broer van [benadeelde] . [betrokkene 1] vertelde mij dat hij sinds 2012 tot eind 2015 lastig werd gevallen door [verdachte] . [betrokkene 1] vertelde dat hij [verdachte] een keer een mail heeft gestuurd en hem heeft gevraagd om te stoppen met zijn mails, maar dat [verdachte] daarop weer heel lelijk, met heel veel scheldwoorden en bedreigingen had gereageerd.
[betrokkene 1] vertelde verder dat het veel impact op zijn leven en op zijn gezin heeft gehad en dat zijn vrouw in diverse e-mails van [verdachte] werd bedreigd met verkrachting en dat [verdachte] haar zou komen opzoeken.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2016 met nr. PL1500-2015216150-30 met bijlagen (dossierpagina’s 348-405).
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer als relaas van de opsporingsambtenaar het volgende in:
Bij dit proces-verbaal zijn in totaal 54 e-mails als bijlage gevoegd. De e-mails zijn aangeleverd door aangeefster [benadeelde] . De e-mails zijn afkomstig van [verdachte] ([…] @hotmail.com) en zijn verstuurd naar diverse e-mailadressen van aangeefster [benadeelde] , haar zus [betrokkene 2] en haar zwager [betrokkene 3] .
De e-mails zijn verstuurd in de maanden januari t/m mei 2015. Vanwege de hoeveelheid heb ik 7 e-mails uitgekozen, die zijn vertaald. Ik, verbalisant, ben de Turkse taal machtig, en heb de overige, niet-vertaalde e-mails gelezen en zag dat ook deze een dreigende strekking hadden.[…]
Bijlage (dossierpagina’s 349-351)
Vertaling e-mails van januari t/m mei 2015
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: dinsdag 19 mei 2015 05:20Aan: […] @[...]; […] […]; […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Je kan niet vluchten we gaan praten
Niet tegen je vader zeggen je kan niet voor mij vluchten. Zodra je vader ons belt stuur ik alles van je naar je bedrijf door. Het spel is afgelopen [benadeelde] het hoertje van getrouwde mannen
[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: zondag 17 mei 2015 07:23Aan: […] @[…]; […] […]; […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Het gaat mij niks aan?
Dus het gaat mij niks aan met wie jij uit/-omgaat? Johhhh. Je verneukt mijn leven en likt de lullen van andere mannen en vervolgens zeg je [verdachte] het gaat jou niks aan. Zo makkelijk gaat dat niet. Ik weet dat je mijn mails leest. Je bent bang als een hond. Je denkt wanneer kan hij komen. Je moet altijd zo bang zijn. Als een hond. Want ik kan ieder moment komen. Owee als je samen met iemand bent wanneer ik je tegenkom. Ik neuk jullie allebei ter plekke en op straat. [plaats] is niet ver voor mij. [benadeelde] , waarom heb je me bedrogen, tegen me gelogen. Leg mij de logica ervan uit, de reden, dat je je helemaal niet hebt geschaamd, waarom je later begon over verdovende middelen, waarom je ontkende en mij voor leugenaar uitmaakte terwijl je dagenlang met mij vree en mijn lul niet uit je mond wilde halen? Je gaat alles zelf, in persoon vertellen. [benadeelde] . Je hebt mijn leven verwoest ik ga je niet met rust laten. Die hoer van een [betrokkene 1] zou zogenaamd je benen breken. Maar die heeft niks gedaan. Is er niet eens één persoon in je familie met karakter of eergevoel? En ik heb als een sukkel [betrokkene 2] aangesproken met zus. Haar opgaaf was blijkbaar mij en jou uit elkaar zien te krijgen en jou aan iemand anders die gestudeerd heeft koppelen. Hoerrrrrr. Of je gaat nu contact met mij opnemen of je collega’s gaan maandag de film waarin te zien is dat je me pijpt en de foto’s zien.
[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: woensdag 1 april 2015 05:20Aan: […] @[…]; […] […]; […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Ik mis die flikker [betrokkene 1] . Laat ik ‘m eens vragen hoe het gaat.
Kijken wat die van de nieuwe schoonzoon vind. Ik heb diens mail niet dus ik zal naar diens werk moeten schrijven/mailen. Maar goed, hoe zit het met je vakantieplannen met [betrokkene 4] ? De flikker heeft tegen mij gelogen. Die kent mij nog niet. Maar binnenkort zal die mij leren kennen.[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: 15 maart 2015 19:20Aan: […] @[…]; […] […]; […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Ik kan ieder moment voor je verschijnen
Je huis schijnt niet ver weg te zijn. Ik mis het verrassen. Laat ik maar eens langskomen dan kan je mij uitleggen hoe ik jou valselijk zou hebben beschuldigd? Of moet ik na de komst van de architect komen?
[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: 14 maart 2015 04:38Aan: […] […]; […] @[…]; […] […]; […] […]
Onderwerp: [benadeelde] waar ben je
Heb je kunnen slapen? Ik heb niet kunnen slapen ik wacht op je. Als je niet komt dan ga ik weer naar het werk van je broer [betrokkene 3] bellen. Ik zou schrijven als ik jou was. Anders krijg je spijt.
[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: 24 februari 2015 22:20Aan: […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Zit je in de problemen? Ik zie je in mijn dromen verschijnen
Ik zweer het je ik heb weer over je gedroomd, je zei ‘Ik zit in de problemen waarom help je mij niet’ ... ik word gek
[…]
Van: [verdachte] <[…] @hotmail.com>
Verzonden: zaterdag 17 januari 2015 08:59Aan: […] @[…]; […] […]; […] […]; […] […]
Onderwerp: Goedemorgen
Weer eenzaam en weer een dag zonder jou
[…]
5. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 januari 2016 met nr. PL1500-2015216150-7 (dossierpagina's 80-89).
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer als verklaring van verdachte het volgende in:
We praten over [benadeelde] . Als ik boos ben dan zeg ik allerlei dingen. Ik vermoord dit en dat. ik bel haar dan op en vraag wie die man is. Ik wil weten wie dit is. Zij zegt niet wie het is. Dan ga je toch doordraaien. Dan zeg ik dat ik haar vermoord ja.
Mijn e-mailadres is […] @hotmail.com. Dat heb ik al 10 jaar.
Ik ben via een contactsite met [benadeelde] in contact gekomen. We hebben een relatie gehad tot december 2011. Op 7 december was zij jarig en het was voor die tijd voorbij.
Toen het uitging was ik natuurlijk boos. Ik heb boze mails geschreven. Ik heb geschreven dat ik haar niet met rust zou laten. Ik heb diverse mailaccounts aangemaakt onder de naam [benadeelde] . Dat is ook dom. Ik wil niet dat ze problemen krijgt, maar toch zorg ik voor problemen voor haar. Als ik erover denk wat zij mij aangedaan heeft, dan wordt ik boos. Ik stuur dan mails en dan ben ik mijn agressie kwijt.
De e-mail van 7 december 2011 waarin zij duidelijk maakt dat zij geen contact meer met mij wil kan ik mij herinneren. Die dag was zij jarig. Ik heb die mail helaas gelezen. Het kan dat ik diezelfde dag heb gereageerd en heb gezegd dat ik een nieuw e-mailadres heb aangemaakt omdat zij mij geblokkeerd had.
Ik ben naar haar op zoek gegaan op internet. Dat was in 2011 voor haar verjaardag. Ik mocht haar niet meer bellen, niet meer schrijven, niks.
Ik heb foto's van haar op facebook geplaatst. Ik heb twee keer een fake account gemaakt, beide onder de naam [benadeelde] .
Ik heb haar baas een paar maanden geleden mailtjes gestuurd.
Ik heb een facebookaccount aangemaakt met een profielfoto van ons samen en heb diverse mensen via Facebook benaderd dat ze mij moesten bellen als ze de waarheid wilden weten over [benadeelde] .
Ik denk weleens, misschien is ze wel aan het huilen door wat ik gedaan heb.
Al moet ik zitten een paar maanden, daarna ga ik door.
6. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 27 juni 2016.
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven - onder meer als verklaring van verdachte het volgende in:
Ik heb op 10 juli 2015 foto’s naar het werk van [benadeelde] gestuurd. Op 10 juli 2015 heb ik een bericht gestuurd (pagina 14), inhoudende: ‘Ik heb het gehad met die onbeantwoorde oproepen. Ik ga het jou en je geliefden betaald zetten.’ Ik heb op 6 juli 2015 (pagina 7) gezegd dat ze moet toegeven en dat ik anders naar haar werk zou komen en haar de hele dag ten schande zou zetten. Dat kwam omdat ze niet reageerde. U vraagt mij waarom [benadeelde] op 6 juli 2015 nog moest toegeven dat ze mij heeft bedrogen. Ik was boos.”
6. De nadere bewijsoverweging in het bestreden arrest houdt het volgende in:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat er in de gehele periode ook sprake was van normaal contact tussen de verdachte en aangeefster. Voor de verdachte was niet duidelijk dat de contacten ongewenst waren. Er is daarom geen sprake van opzet en/of wederrechtelijkheid, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat er tussen de verdachte en aangeefster een kortdurende relatie heeft bestaan in de tweede helft van het jaar 2011. Tegen het eind van dat jaar is de relatie verbroken. Uit het eerste verhoor van de verdachte blijkt dat de verdachte reeds vanaf 7 december 2011 wist dat aangeefster geen verder contact meer met hem wenste.
Desondanks heeft de verdachte in januari 2015 (wederom) veelvuldig contact gezocht, niet alleen met aangeefster maar ook met familieleden en bekenden van aangeefster. Dat aangeefster ook wel eens reageerde op het veelvuldig zoeken van contact door de verdachte, maakt naar oordeel van het hof niet dat de verdachte er daarom vanuit mocht gaan dat zijn contact niet ongewenst was. Zo wijst het hof op de omstandigheid dat aangeefster het blijkens haar aangifte heel vervelend vond dat de verdachte haar ook telefonisch op haar werk benaderde. Om te voorkomen dat de verdachte haar nogmaals op haar werk zou benaderen heeft zij haar privételefoonnummer aan de verdachte gegeven. Het is alleszins voorstelbaar dat aangeefster in een aantal gevallen niet resoluut het contact direct verbrak, maar hoopte door een beetje mee te bewegen dat het indringende en soms ronduit bedreigende contact met de verdachte zou normaliseren en uiteindelijk zou stoppen. Het verweer wordt daarom verworpen.”
7. In cassatie wordt aangevoerd dat gelet op wat de bewijsmiddelen inhouden “omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verzoeker, en in het bijzonder de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, niet kan worden gezegd dat sprake is van ‘opzettelijke wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr.” De toelichting op deze klacht, die zich naar de letter richt tegen de uitleg van art. 285b Sr en de bewijsvoering, is vervolgens volledig gericht op de begrijpelijkheid van de nadere bewijsoverweging en gaat voorbij aan de inhoud van de bewijsmiddelen. In het licht van de inhoud van het middel, vat ik de klacht daarom op als een klacht tegen de nadere bewijsoverweging en het bewijs dat de verdachte wist dat zijn contact ongewenst en daarmee wederrechtelijk was.
8. In de kern komt deze klacht erop neer dat de verdachte niet wist dat zijn contact met de aangeefster voor haar ongewenst was en dat hij dus ook geen “opzettelijke wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” van de aangeefster heeft gemaakt, omdat (a) de verdachte ook “normaal” contact heeft gehad met de aangeefster, in het bijzonder zelfs nadat de aangeefster hem op 7 december 2011 onmiskenbaar duidelijk had gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde, (b) de aangeefster ook contact met de verdachte heeft gezocht, in het bijzonder door hem zijn privételefoonnummer te geven, en (c) het contact tussen beiden grotendeels te maken had met het feit dat ‘verzoeker’ (ik begrijp: de verdachte, AG) werd lastiggevallen door een onbekend gebleven persoon in de omgeving van de aangeefster.
9. Om met het laatste onderdeel van de klacht te beginnen: uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen heb ik niet kunnen opmaken welk contact tussen beiden grotendeels te maken zou hebben met het feit dat de verdachte werd lastiggevallen door een onbekend gebleven persoon in de omgeving van de aangeefster. Dit wordt ook niet verder toegelicht in de schriftuur, zodat dit punt niet voor nadere bespreking in aanmerking komt.
10. Bij de verdere beoordeling van het middel stel ik voorop dat de bewezenverklaarde “belaging” geen betrekking heeft op alle contacten die tussen de verdachte en de aangeefster hebben plaatsgevonden in de periode na 7 december 2011. De verdachte is niet veroordeeld omdat hij met de aangeefster contact heeft gehad, maar omdat hij met uiteenlopende berichten aan haar en haar omgeving, en door gedragingen zoals het maken van nepprofielen van de aangeefster op sociale media, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De bewezenverklaarde periode heeft betrekking op zes maanden waarin de verdachte aan de aangeefster en haar omgeving een grote hoeveelheid door de aangeefster ongewenste berichten heeft verstuurd die veelal dreigend en intimiderend van aard waren. De inhoud van de zeven e-mailberichten die voor het bewijs zijn gebruikt, maken dat duidelijk.
11. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte zich heel goed realiseerde dat het contact dat hij met de aangeefster zocht, ongewenst was. Ik wijs in het bijzonder op de omstandigheid dat ook nadat een advocaat namens het slachtoffer tot twee maal toe uitdrukkelijk had aangegeven dat het contact moest stoppen, hij gewoon doorging. Ook uit de inhoud van de e-mailberichten die de verdachte aan de aangeefster stuurde, blijkt dat de verdachte zich realiseerde dat de aangeefster geen contact met hem wilde. Ik wijs op het onderwerp “Je kan niet vluchten we gaan praten” van het e-mailbericht van 19 mei 2015 en het e-mailbericht van 17 mei 2015 waarin de verdachte schrijft: “Ik weet dat je mijn mails leest. Je bent bang als een hond.” Los van de verklaring van de verdachte, heeft het hof uit de inhoud van de berichten kunnen afleiden dat de verdachte daarmee “wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer” van de aangeefster. Als voorbeeld wijs ik op het e-mailbericht van 17 mei 2015 waarin de verdachte de aangeefster uitmaakt voor “hoerrrrrr”, schrijft dat hij wil dat zij bang voor hem is en het bericht van 15 maart 2015 waarin de verdachte haar laat weten dat hij weet waar ze woont. Hierbij komt dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte niet alleen “contact” heeft gehad met de aangeefster, maar ook met mensen in haar omgeving waaronder van haar werk. Ik wijs op de dreiging van de verdachte, opgenomen in zijn e-mailbericht van 17 mei 2015 aan de aangeefster en vier anderen, om een film waarin de aangeefster seks met de verdachte zou hebben, aan het werk van de aangeefster te sturen. Niet in de laatste plaats wijs ik op het e-mailbericht van de verdachte aan de aangeefster waarin hij aangaf dat hij haar wilde verkrachten en vermoorden omdat als de verdachte haar niet zou krijgen, niemand haar zou krijgen.2.Mij is het kortom niet duidelijk waarom het de verdachte niet duidelijk kan zijn geweest dat dergelijke “berichten en contacten” ongewenst waren.
12. Uit het “meebewegen” door de aangeefster heeft de verdachte niet mogen afleiden dat de “berichten en contacten” waarop de bewijsvoering betrekking heeft, door de aangeefster gewenst waren en niet wederrechtelijk. De overweging van het hof dat de aangeefster “door een beetje mee te bewegen”, hoopte “dat het indringende en soms ronduit bedreigende contact met de verdachte zou normaliseren en uiteindelijk zou stoppen”, is een feitelijk oordeel dat niet onbegrijpelijk is.
13. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof kortom kunnen afleiden dat de verdachte wist dat de contacten dat hij met de aangeefster en haar omgeving had en waarop de bewezenverklaring en bewijsvoering betrekking hebben, voor de aangeefster ongewenst waren en dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
14. Het middel faalt in alle onderdelen.
15. Het tweede middel bevat twee klachten over de hoogte van de door het hof toegewezen vordering van de benadeelde partij. De eerste klacht houdt in dat het hof een hoger bedrag aan reiskosten heeft toegewezen dan is gevorderd. De tweede klacht houdt in dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is in het licht van het bewezenverklaarde en hetgeen daaromtrent door de benadeelde partij is aangevoerd.
16. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2019, is hetgeen de raadsman van de verdachte met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft aangevoerd, als volgt weergegeven:
“Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij wil ik opmerken dat de kosten voor reizen naar de advocaat en de rechtbank geen rechtstreekse schade zijn, maar proceskosten gemaakt bij de indiening, zie artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Daarover moet afzonderlijk worden beslist. Ik verwijs in dat kader ook naar twee arresten van de Hoge Raad, te weten van 11 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:653) en van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2233).
Daarnaast kunnen de kosten van de advocaat, indien hij gevraagd is om aanwezig te zijn bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris, niet worden toegewezen gelet op het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Tot slot merk ik op dat de gevorderde immateriële schade fors is en verzoek ik u die te matigen.”
17. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 11.176,10.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 226,10 materiële schade is geleden. Deze schade bestaat uit reiskosten voor het doen van aangifte en is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er tevens immateriële schade is geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke, kosten het hof op grond van de bij de vordering opgenomen schriftelijke declaratie van de advocaat van [het slachtoffer] vooralsnog begroot op € 900,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
18. De eerste klacht gaat ervan uit dat de benadeelde partij een bedrag van € 176,10 als materiële schade in het kader van reiskosten heeft gevorderd, terwijl hof heeft een bedrag van € 226,10 wegens reiskosten heeft toegewezen.
19. Bij de stukken van het geding die aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een “Schadeopgaveformulier Misdrijven”. Het formulier vermeldt onder “2.8 Totaalschadebedrag” naast een handgeschreven bedrag van € 10.000 ook een handgeschreven bedrag van € 1.176,10. Met de hand is bij het eerste bedrag geschreven “immat.” en bij het tweede bedrag “materieel”. Uit het formulier maak ik op dat het tweede bedrag is samengesteld uit advocaatkosten en reiskosten. Het formulier bevat een met de hand geschreven bedrag van € 950 onder “2.7 Overig” met daarbij handgeschreven onder meer “advocaatkosten” en onder “2.4 Reiskosten” met daarbij handgeschreven “Duitsland ( [plaats] ) – [plaats] [onleesbaar] € 226,10”. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat “alleen de reis naar de politie is opgenomen”. Hieruit leid ik af dat het slachtoffer € 1.176,10 aan materiele schadevergoeding heeft verzocht die bestaat uit advocaatkosten en € 226,10 aan reiskosten tussen [plaats] en [plaats] om daar aangifte te kunnen doen.
20. Voor zover de eerste klacht ervan uitgaat dat een bedrag van € 176,10 aan materiële schadevergoeding is gevorderd, berust het op een verkeerde lezing van het schadeopgaveformulier en mist het feitelijke grondslag.
21. De eerste klacht faalt.
22. De tweede klacht houdt in dat het oordeel dat immateriële schade is geleden en de hoogte van de toegewezen immateriële schadevergoeding van € 2.000 onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is in het licht van het bewezenverklaarde en hetgeen daaromtrent door de benadeelde partij is aangevoerd. In cassatie wordt gewezen op “de relatief korte periode” van de bewezenverklaarde belaging. Verder wordt in cassatie aangevoerd dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijk is voor zover “de benadeelde heeft bedoeld schade te vorderen wegens geestelijk letsel”. Voor zover de “benadeelde heeft bedoeld schade te vorderen wegens geestelijk letsel” zou de toewijzing van de vordering “onvoldoende onderbouwd” zijn omdat voor het aannemen van een persoonsaantasting niet voldoende is “dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen”, waarbij wordt verwezen naar HR 15 maart 2019.3.Op dit arrest kom ik nog terug.
23. In het schadeformulier is het verzoek om immateriële schadevergoeding als volgt toegelicht:
“Jarenlang, stelselmatig en ernstig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer door onder meer e-mail, telefoontjes, foto’s, het benaderen van familie, collega’s, kennissen en aanmaken van valse profielen op internet/sociale media. De belaging leverde veel stress op. En cliënte moest lang [onleesbaar], aan de personen in haar omgeving uitleggen wat er gaande was. Zij is nog steeds bang, durft geen relatie meer aan te gaan en zal het gedrag van verdachte niet snel vergeten. De ervaring leert dat slachtoffers van stalking nog lang last hebben van de gevolgen daarvan. Hoogte schadevergoeding is gebaseerd op jurisprudentie vgl.ECLI:NL:GHSHE:2009:BI5701ECLI:NL:RBROT:2010:BO2526in welke zaken respectievelijk € 2.150 en € 1.000 schadevergoeding [werd] toegewezen wegens belaging, meermalen gepleegd.De schadevergoeding is tevens geïndiceerd naar 2016 en, voor elk jaar, 5 jaar in totaal is € 2.000 per jaar gerekend als billijke en redelijke compensatie voor het aangedane leed.”
24. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van een bedrag van in totaal € 10.000 wegens immateriële schade, heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 16 september 2019, het volgende aangevoerd:
“Tot slot merk ik op dat de gevorderde immateriële schade fors is en verzoek ik u die te matigen.”
25. Uit het bestreden arrest blijkt dat het hof aan dit verzoek in zoverre is tegemoet gekomen dat het de toegewezen immateriële schade heeft beperkt tot een bedrag van € 2.000.
26. Tegen de onderbouwde berekening van de vergoeding van immateriële schade zijn geen andere bezwaren ingebracht dan dat de gevorderde immateriële schade fors is. Om deze reden is de hoogte van de immateriële schadevergoeding “in het licht van […] hetgeen daaromtrent door/namens de benadeelde partij is aangevoerd” niet onbegrijpelijk. De hoogte van de immateriële schadevergoeding is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd “in het licht van het bewezenverklaarde” waaronder “de relatief korte periode van de bewezenverklaarde belaging”. Daarbij wijs ik erop dat het hof een bedrag van € 2.000 heeft toegewezen terwijl door de benadeelde partij € 10.000 immateriële schadevergoeding was gevorderd, wat een forse matiging is.
27. Met een beroep op HR (Eerste Kamer) 15 maart 2019 wordt opgekomen tegen het toekennen van een vergoeding wegens immateriële schade wegens “aantasting in zijn persoon op andere wijze” als bedoeld in art. 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Aangevoerd wordt dat voor aantasting in zijn persoon op andere wijze, “niet voldoende [is] dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.”
28. De kamer van de Hoge Raad in civiele zaken overwoog in zijn arrest van 15 maart 2019 het volgende:
“Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, rov. 3.4).
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 379 en p. 380).
HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog) moet ook aldus worden verstaan.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde
zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Oudejaarsrellen) was die aantasting gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef.”4.
29. In de onderhavige zaak heeft de benadeelde partij de door de Hoge Raad vereiste “aantasting in zijn persoon” met concrete gegevens onderbouwd terwijl daaraan kan worden toegevoegd dat de nadelige gevolgen voor haar gelet op de aard van het strafbare feit belaging voor de hand liggen.
30. Ook de tweede klacht faalt.
31. Het middel faalt in alle onderdelen.
32. Het derde middel klaagt dat het hof in de onderhavige zaak vervangende hechtenis heeft verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, waardoor het bestreden arrest in zoverre niet in stand kan blijven.
33. Het middel is gegrond, zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, waarop een beroep wordt gedaan. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
34. Het eerst en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel is gegrond.
35. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
36. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑11‑2020
Zie de onder 1 voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangeefster.
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 m.nt. S.D. Lindenbergh,
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 4.2.1.