Einde inhoudsopgave
Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 28-07-2010
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het Protocol van 14-10-2005, Trb. 2006, 223.
- Bronpublicatie:
14-10-2005, Trb. 2006, 223 (uitgifte: 30-10-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-08-2011, Trb. 2011, 128 (uitgifte: 17-08-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De kapitein van een schip van een Staat-Partij (de ,,vlaggenstaat’’) kan aan de autoriteiten van een andere Staat-Partij (de ,,ontvangende Staat’’) elke persoon overdragen ten aanzien van wie de kapitein redelijke gronden heeft om aan te nemen dat deze een van de in de artikelen 3, 3bis, 3ter of 3quater omschreven strafbare feiten heeft gepleegd.
2.
De vlaggestaat ziet erop toe dat de kapitein van zijn schip wordt verplicht, wanneer zulks uitvoerbaar is, en indien mogelijk voordat het schip de territoriale zee van de ontvangende Staat invaart met aan boord een persoon die de kapitein voornemens is over te dragen in overeenstemming met het eerste lid, de autoriteiten van de ontvangende Staat in kennis te stellen van zijn voornemen de betrokken persoon over te dragen, alsook van de redenen daarvoor.
3.
De ontvangende Staat aanvaardt de overdracht, tenzij hij gronden heeft om te menen dat het Verdrag niet van toepassing is op de gedragingen die tot de overdracht aanleiding geven, en handelt overeenkomstig de bepalingen van artikel 7. Een weigering een overdracht te aanvaarden gaat vergezeld van een opgave van de redenen voor de weigering.
4.
De vlaggestaat ziet erop toe dat de kapitein van zijn schip wordt verplicht de autoriteiten van de ontvangende Staat het bewijsmateriaal te verstrekken waarover de kapitein beschikt met betrekking tot het beweerde strafbare feit.
5.
Een ontvangende Staat die de overdracht van een persoon overeenkomstig het derde lid heeft aanvaard, kan op zijn beurt de vlaggestaat verzoeken de overdracht van de betrokken persoon te aanvaarden. De vlaggestaat neemt een dergelijk verzoek in overweging en indien hij het verzoek inwilligt, handelt hij overeenkomstig artikel 7. Indien de vlaggestaat een verzoek afwijst, geeft hij de ontvangende Staat een opgave van de redenen daarvoor.