HR, 19-12-2014, nr. 13/06296
ECLI:NL:HR:2014:3610, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2014
- Zaaknummer
13/06296
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑12‑2014
ECLI:NL:HR:2014:3610, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑12‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:4807, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2015/2.7 met annotatie van Redactie
FED 2015/13 met annotatie van P. VAN DER WAL
AB 2015/63 met annotatie van A.T. Marseille, B.W.N. de Waard
BNB 2015/78 met annotatie van P.J. van Amersfoort
NTFR 2015/215
NTFR 2015/323 met annotatie van Mr. R. den Ouden
Beroepschrift 19‑12‑2014
Gericht tegen de procedurele gang van zaken in/ alsmede:
De uitspraak dd 18 dec. 2013, Hof Den Haag BK-112/00873, kopie bijgaand, nav. het ingestelde Hoger Beroep, van rechtzoekende burger, alsmede: blijkens het verzoek gedaan aan wederpartij/overheid/ belastingdienst door andere overheid De Rechtspraak causaal aangestuurd ingezette Incidentele Beroep, waardoor de (procedurele) mogelijkheid geschapen is/werd door De Rechtspraak om te kunnen komen tot de, voor de burger-rechtzoekende (alhier) punitatieve uitspraak als reactie,… van De Rechtspraak (uitgevoerd door het Hof) als kennelijk bewuste/ klaarblijkelijke sanctie op een/het hier in casu door burger/ rechtzoekende ingezet Hoger Beroep, waarbij overheid/ in de zin van wederpartij belastingdienst blijkens de casusstukken alsook blijkens de uitspraak uit zich zelve: niet in Hoger Beroep was gegaan, waarop deze door De Rechtspraak, blijkt daartoe op deze wijze te zijn gemaand,…:cq causaal hiertoe te zijn aangespoord, waarmee door De Rechtspraak in de Rechtsstrijd in partij is getreden, waar deze buiten had dienen te blijven.
Alsmede dat door De Rechtspraak in navolging bij uitblijven van reactie overheid belastingdienst naast extra gelegenheid heeft gegeven, waardoor eiser in haar procesbelang is geschaad , temeer nog doordat belastingdienst ten tweede male niet heeft verzocht voor uitstel tot indiening op dit verzoek cq Haar eerdere uitnodiging van (andere overheid) Hof daartoe, nu belastingdienst daaraan niet tijdig gehoor had gegeven, Hof aan wederpartij (overheid belastingdienst) ongevraagd uitstel (AWB 8:42 lid 2) heeft (althans in uitspraak alhier stelt te hebben) toegekend.
- —
En Hof dit ook niet aan eisende partij kenbaar heeft gemaakt. Waardoor eiser/rechtzoekende eveneens werd geschaad.
Cassatiegrond 1 : Constatering-inmenging in / beïnvloeding van…(weder)-partij overheid, door De Rechtspraak, — Hof: door deze illegale, edoch aldus gelegaliseerde proceswijze.
De aanwezig te achten onpartijdigheid Rechtspraak blijkt hiermee ernstig te zijn geschonden. 2:4 AWB is, en Art 13 Algemene Bepalingen 15 mei 1829, De Internationale Verdragen, etc. zijn hiermee dusdanig geschonden, dat de uitspraak niet in stand kan blijven, waarop Cassatie wordt verzocht alsmede algehele proceskostenvergoeding (PKV), art 14 lid 6 IVBPR zonder verdere (boycot) discriminatie, (PKV) burger procespartij (vrijheid onderneming art 11 EVRM) grondwet 1, art 26 EVRM, art 14 IVBPR art 2 IVBPR en schending protocol 12 art 1 EVRM., etc.
- —
Hier zelfs gebleken aangestuurd, door De Rechtspraak.
Blijkend uit deze uitspraak, waartegen Cassatie zich dan ook richt.
Zie aangaande ook verder blz 4: aanvullend/ hoofdstuk wederpartij is buiten wettelijke termijn.
Gezien het punitatieve karakter van de uitspraak, €1000 lager uitvallend daar deze eerdere veroordeling €1500 door uitspraak ingewisseld tegen €500 Immateriële schadevergoeding, valt deze structurele discriminatie, middels deze flagrante wetsschending door De Rechtspraak onder het EVRM, waarmee protocol 12 art 1 is geschonden, dmv. deze ongevraagde en verboden inmenging in partij in procedure participatie, uitsluitend op initiatief van De Rechtspraak, zoals dat ook onomstotelijk, onweerlegbaar uit de uitspraak blijkt.
Mede als kennelijk klaarblijkelijke drempel opwerpend, gericht tegen ‘de burger rechtzoekende’, maar met name in hierin alom ook stelselmatig geboycot procespartij (aanhef,) (mede met name in het vervolg) om (Hoger) Beroep in te stellen vanwege het legitiem verzoek, wettelijk juiste PKV, alsmede correcte Immateriële Schadevergoeding, waarop blijkens de jurisprudentie recht bestaat, en meer objectieve uitvoering Wet Dwangsom , volgens de wet, zoals is verzocht, met het kennelijk doel, de schade door het onrechtmatig handelen overheid, niet te behoeven te (doen laten) vergoeden, door aldus te beogen tot niet ter beoordeling voor te leggen aan de daartoe onafhankelijk rechter, daarmee EVRM 13, IVBPR 6, etc. schendend.
De Raad wordt verzocht de uitspraak te vernietigen en de eisen toe te wijzen, waaronder het (bestaand recht op) PKV inclusief 8:74 AWB restitutie in alle instantiën (incl. bezwaarfase, zoals is verzocht) naar ons inzicht 8:73 (+ overgangsrecht) / 8:75 AWB dient te worden toegekend, naar minimaal art la BPB, als niet discriminerend, daar dit als forfait geldend en in de praktijk toegepast een ieder daar immers recht op heeft, dan wel naar BPB art 2 lid 3, BPB, nu er sprake blijkt van deze bijzondere omstandigheid van ongeoorloofde inmenging door Hof, in Haar uitgeoefende macht in Haar verzoek, door Haar medeoverheid wederpartij op deze instructie onmiskenbaar op te vatten en ook opgevat als een gebod ter bepaling wie, in casu zij, in beroep gaat/ cq naar de mening/ gedaan verzoek van Hof, moest gaan.
Extrapolatie te lange duur (volledig) proces. Naar voorbeeld Eur. Hof. (Italiaan) Ferrazzini. Niet alleen gevolgd door Hoge Raad 10 juni 2011, maar ook geanalyseerd * door A.G. mr IJzerman in 11/3462 door H.R. gevolgd in dito arrest 30-11-2012, en ook H.R. 12/1076 (zelfde datum), dient de periode vanaf 1e aanleg, tot aan de definitieve/ finale uitspraak te worden bepaald, zonder daarbij de inhoudelijke schuldvraag te mogen stellen, cq in aanmerking te mogen nemen.
Gezien de opgeroepen frustratie, welke bovendien voortduurt, door het niet erkennen van de feitelijke feiten, zoals deze wél zijn vastgesteld, hetgeen in uitspraak valt te lezeno, maar feitelijk te respecteren in uitspraak, vindt dit standpunt eiser tevens feitelijke grondslag, naast voornoemde reeds omschreven juridische fundatie.
Dit standpunt is ook gevolgd door eiser in de in casus eveneens reeds aangehaalde arresten Hof den Bosch 4/1848 in 2012 en 11/490 11-9-2012 Hof Arnhem.
(anders dan rechtbank vertolkt wordt door Hof uitspraak blz 6, onderaan 22)
Dit zal (moeten) volstaan.
De huidige €500 wegens te lange duur, evenwel geeft daarmee, anders dan uitspraak stelt wel juridische basis en grondslag voor het daarmee bestaand/ontsproten recht op proceskostenvergoeding ( PKV) voor inschakeling van derde — rechtshulp verlenend kantoor, opterend voor art la BPB 8:73 AWB overgangs regelgeving,/8:75, alsmede ook restitutie 8:74 AWB in beide instantiën welke Hof met uitspraak had dienen toe te passen. Los gezien van de bezwaarfasekosten, waarin echter de telefonische hoorzitting(en) wél ook gewaardeerd dienen te worden. Nu de frustratie ook door deze uitspraak is verlengd, wordt de te lange duur van deze procedure ook niet bekort, edoch integendeel, hierdoor feitelijk verlengd, zodat wordt geopteerd voor de overschrijding te lange termijn, de 2 jaar overschrijdend, van datum 1e aanleg tot finale uitspraak dus nu door arrest Hoge Raad alhier verzocht.
Het kan ook niet zo zijn dat er verschillende uitspraken tov. bovengenoemde nummers tov uitspraak alhier in stand blijven, voor een inhoudelijk hetzelfde item, zoals alhier bestreden uitspraak dit als rechtsongelijkheid creëert in contradictie met bovenstaande jurisprudentie hetgeen niet in het belang is van de rechtsontwikkeling en al helemaal niet in het belang van de rechtszekerheid voor de burger. Daarmee eveneens een cassatiegrond vormend.
Hof had dus Immateriële Schade, wegens veronderstelde frustratie, dienen toe te wijzen naar de ontstane ratio van €500 vanaf 1e aanleg 2 okt 2008 per datum uitspraak Hof 18 dec. 2013 minus 2 jaar maximale totaalduur van het proces, geeft, naar boven afgerond, (conform arrest 10 juni 2011) 7 halfjaarsperioden a €500 = €3500, …onafhankelijk van de, …iedere* …schuldvraag (zie ook de *Conclusie A.G. mr IJzerman)
Hoe verder verdeeld naar te betalen partij, Rechtspraak of inspecteur, is daarbij verder voor eiser niet relevant. Wel behoeven deze partijen, de vereiste nadere wederhoor, (blijkens ook Uw arresten).
De Hoge Raad wordt alleen al hierom verzocht de uitspraak te vernietigen en gevraagde toe te wijzen, met eventuele terugverwijzing ter nadere bepaling differentiatie toerekening te lange duur aan deze beide wederpartijen, inspecteur en rechtspraak, echter dan te herrekenen naar einddatum van Uw, nu daardoor in de plaats tredend later finaal arrest.
Vaststaand feit is, dat belastingplichtige; hierbij geen enkele toestemming heeft gegeven voor de vertraging, welke uitsluitend is veroorzaakt door de overheid.
Korte inhoudelijke nadere motivaties voorzover nog noodzakelijk, naar bestreden uitspraak/Overige Cassatiegronden:
Nadere motivatie/uitleg , eerder (8:69 AWB) gesteld geschilpunt Wet(ten) Dwangsom.
Het staat vast dat op correcte wijze volgens § 4.1.3.2 , gevolgd op de inwerkingtreding 1-10-2009 met terugwerkende kracht tot 1-1-2009 genoemde artikelen (4.17) door eiser de inspecteur 6:12 AWB legitiem tot reactie gemaand, (het staat vast, hier in feite 6:12 AWB in gebreke gesteld)
Het staat vast dat De Wet Dwangsom (de 1e) eerst in werking is getreden
1-1-2009 en daarna is herroepen door De Minister, ( hier gemakshalve even uitgaande van diens bevoegdheid tot het herzien met terugwerkende kracht, daargelaten) met die (2e) Wet Dwangsom.
Er is daarnaast/ daarmee een overgangsregeling van kracht.
Het staat vast dat 1e aanleg met bezwaardatum 2 okt 2008, strekt van voor de inwerkingtreding …van beide. Alle eerdere bezwaarschriften zijn met terugwerkende kracht dan ook uitgesloten…waarvan…?
Rechtsvraag: …rechten als ingediend bezwaarschrift? Nou neen, dacht het niet.
Rechten op niet eerder daartoe gemaande niet gereageerd hebbende inspecteur? Ja …daar gaat 't dus om. Daartoe strekt die overgangswetgeving. Zodat alle bezwaarschriften van voor die periode niet automatisch meedingen.
Logisch ook.
Dwz. Dus: Alle eerdere ingebreke stellingen/ aanmaningen aan fiscus De 8:69 AWB gestelde rechtsvraag aan het Hof is vallen dan ook NIET: valt dit eerdere ingediende bezwaarschrift, hieronder,?,,, maar wat is daarmee bedoeld/ beoogd? Vervalt daarmee dan het recht op aanmaning? Fiscus te antwoorden/ te beslissen? …Dacht t niet. Het kan daarmee ook niet zo zijn/ noch bestaan, dat alle bezwaarschriften van voor 1-1-2009 ingediend, daar dan maar nooit op zal behoeven te worden beslist. Dat zou een mooi vrij kaartje gaan geven voor de overheid voorlopig ook dan meer niet, of zélfs nooit meer ( )
te beslissen. Dat zal niet de bedoeling van de wetgever zijn. Natuurlijk moet dan óók éérst de inspecteur worden aangemaand tot beslissen, en wel volgens, ook de nieuwe wet én dan is dan dus § 4.1.3.2, als overgangsregel, éérst toe te passen.
Redelijkerwijze toepassing van de wet. Lijkt het ons. (Beoogt) Te zijn voorgelegd.
Hof geeft in zoverre, in uitspraak ook geen antwoord op dit voorgelegd rechtsvraagstuk, door alle bezwaarschriften voor 1-1-2009geheel uit te sluiten, in plaats van bovenbedoeld, door wetgever.
Dat zal daarmee immers tevens feitelijke en ook wettelijk verboden discriminatie van de (indieners van de) bezwaarschriften voor die datum 1-1-2009 zijn, waarop, zoals is bedoeld, door § 4.1.3.2 AWB na intreding hiervan, ook nog niet is geantwoord.
Logisch is daarbij natuurlijk wel, dat opnieuw/ éérst 6:12 AWB /in gebreke en/of aangemaand moet worden. (Het staat daarbij bovendien vast, dat de onderhavige ingebrekestelling ná intreding 1-10-2009 dateert, welke immers nav het ontstaan van AWB§ 4.1.3.2 is ingediend.)
Onzes inziens, dient de overgangswetgeving Wet Dwangsom aldus, in alle redelijkheid te worden uitgelegd.
Anders kan ook die overgangs wetgeving, wegens strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel immers niet in stand blijven (IVBPR 14/ 93 en 94 grondwet, etc.) Er is ook geen goede grondslag voor deze, dan stelselmatige discriminatie, cq uitsluiting door de wetgever aangegeven. Die moet dan nogal gemotiveerd, worden indien al geaccepteerd (blijkens ook de uitbrander Eur Hof 980/87, aan Nederland indien niet)
Conclusie: Hof heeft deze specifieke 8:69 AWB vraag(stelling) niet (voldoende) onderkend.
(7.5.1, uitspr. blz 9, Hof hanteert een ander uitgangspunt) En dus niet op gevraagde beslist, hetgeen als Cassatiegrond wordt aangereikt.
Blz 6 uitspraak Hof.
Punt 25 Schuldvraag. Lange duur. Wie diens schuld het (inhoudelijk) is, is irrelevant in de Immateriële periode tot schadevergoeding bepaling (Conclusie 11/3462 mr IJzerman, stelt dit mét zoveel woorden) conform het Ferrazzini arrest Eur Hof.
Mbt.: het (onderhavig) Loongeschil:
Rechtbank (punt 25 blz 6 Hof) (Hof) geeft vooraleerst niet feitelijk juist weer. Uit de stukken blijk nl. dat de causale schuld volledig bij de inspecteur ligt. De belastingdienst wijkt immers af van aangifte, ingegeven door naderhand gebleken onjuistheid bij de boekhouding bij werkgever […]. Die schuld ligt daarmee bepaald niet bij aangever werknemer, b.pl…, eiser hier. Het is daarentegen zelfs…naar aanleiding van die correctie inspecteur, dat naar werkgever door aangever (kantoor) b.pl. wordt gereageerd, waarop weigering […] tot civiele kantonrechtzaak leidt.
Aangifte blijkt aangaande overigens dus ook geheel juist. De schuld ligt daarmee hoe dan ook niet bij belastingplichtige, omdat deze bij de kantonrechter de door fiscus feitelijk eerst gecreëerde onjuistheid aanvecht (en wint).
Die procedure kantonrechter duurt …(lang) maar ook dat is niet de schuld van b.pl./ eiser hier.
Voorzover al relevant, want de schuldvraag is sowieso in de rechtsbeoordeling overschrijding lange duur helemaal niet aan de orde, uitgaande van het tot voorbeeld dienende Ferrazini-arrest en de navogede H.R arresten etc.
Aanvullend/ hoofdstuk: Wederpartij is buiten wettelijke termijn.
Nadere Erkenning van buiten termijn zijn van verweerder…én van daarmee indiening Incidenteel Hoger Beroep in 7.1.1 uitspraak Hof. Ontvankelijkheid verweerschrift…/ als Incidenteel hoger Beroep
Is 8:42 lid 1 AWB laatste zin , de termijn van 4 weken, daarmee een bestaande termijn? Volgens ons wel. Volgens uitspraak Hof namelijk niet.
Is die termijn wettelijk? … ja de wet heet AWB… Is die termijn fataal? (blz 7 onderaan) Maw.: gebeurt er iets als de termijn afloopt? Ja natuurlijk, anders is het geen (wettelijke) termijn!
8: 42 lid 2 AWB stelt De Rechtspraak in staat op verzoek/ naar inzicht daarvan uitstel te verlenen.
De met dit taalkundig gejongleer neemt Hof niet de overschrijding van de wettelijke termijn door belastingdienst weg zoals Hof dit wel, aldus gemotiveerd stelt in diens vervolg op blz 8 (1e tekstblok).
Laatste zin 1e tekstblok blz 8 is al even onzinnig en daarmee onbegrijpelijk. Het manen tot Incidenteel Hoger Beroep / in de vorm van een Verweerschrift, door rechtbank, heeft tot gevolg dat op dit dáárop ingediend stuk van belastingdienst, immers door kantoor eiser inhoudelijk gefundeerd etc. heeft gaan moeten worden gereageerd gaan worden, waar anders veel eenvoudiger gerepliceerd had gaan kunnen worden.
De (financiële) verantwoording zoals Hof bedoeld heeft/ beoogt te ontbreken ontbreekt niet en is hier in die zin ook niet eens een wettelijk vereiste, omdat dit normaliter ook niet kan worden gedeclareerd g maar gedefinieerd is vervat in een puntenstelsel, waarop dus wel degelijk is gewezen door eiser, met het verzoek om conform ook de kosten van dit (repliek op) dito Incidenteel H. Beroep als wel gezamelijke Verweerschrift te doen claimen, waarmee die financiële stelling/ verantwoording door eiser immers anders dan hof stelt wel degelijk een feit is. (Indien dit als bijzondere omstandigheid, art 2 lid 3 BPB kan worden vervat, worden de uren ad €78/ volgens BPB aan tijdsderving geclaimd, te weten research Inc. Beroep, termijnen en ontwikkeling, alsmede extra uren adm.. Door opstelling geïntegreerd in repliek, op subtotaal 11 uur extra. (Exclusief secundair gedelegeerde raadpleging hoogleraar op universiteit.)
Gelijkheidsbeginsel, Hof's beoordeling blz 9 7.3.1 t/m blz 10, punt 7.4
In 7.4 wordt in feite simpel aan het oordeel onttrokken ( de verdragen schendend) door de feitelijk onjuiste motivatie 7.3.3 Hof, dat niet aan de stelplicht zal zijn voldaan.
Hier replicerend voorafgegaan door de rechtsvraag: Welke stelplicht? Die van de Civiele Rechtspraak? Die is immers niet van toepassing voor de bestuursrechter. Die heeft de plicht tot waarheidsvinding.
Dat mag dan ook worden verwacht, enigszins voortvarend te worden toegepast, door een bestuurshof, waaraan het hier ontbreekt. Zo moeilijk is het nu ook weer niet voor een hof van toch een dergelijk niet gering te schatten kaliber, om te begrijpen dat is beoogd door eiser te stellen (en feitelijk ook gesteld is) dat bij (beide levende) alleenstaande-co-ouders, waarvan de een van de twee noodgedwongen, geen alleenstaande-ouder toeslag kan claimen, volgens de regels, ten opzichte van de (bij overlijden) overblijvende alleenstaande-ouder, de niet kunnende claimen alleenstaande ouder zich daarin gediscrimineerd ziet. (Als een hof dat niet begrijpt, is ie niet geschikt en moet ie die functie neerleggen.) (of met alle respect, de vraag waarheidsvindend door heropening nogmaals stellen)
Constatering typefout blz 11, regel 4, punt 7.10.1 Hof- uitspraak: EVRM protocol 12 art 1 is omgedraaid niet zoals is bedoeld genoteerd als art 12 eerste lid EVRM (die bestaat niet).
Markering: ° Constatering dat Hof in uitspraak vaststel dat de getuige / belastingdienst ter zitting overigens op herhaalde vraagstelling van de voorzitter expliciet erkend heeft dat er deze ermee bekend is dat diens collega met name ook inhoudelijk met eiser per telefoon heeft gedebatteerd, zoals dit ook is gesteld door eiser, welke constatering cq antwoorden op herhaalde vragen expliciet en ook onder deze onder ede vallende verklaring voor een rechtbank expliciet zeker gestelde antwoorden door deze getuige getuigd, zonder daartoe overigens te zijn opgeroepen door eiser, door Hof in punt 7.10.2 niet alleen wordt verloochend en deze toch daarnaast ook ambtsedige verklaring van de collega inspecteur wordt afgedaan als een misslag van deze, of van andere behandelend ambtenaar ([…]) (dat maakt Hof niet duidelijk) ([…] is overigens wel als getuige naar voren gebracht, door eiser, maar niet gehoord, en gezien de getuigenis van diens ambtsedig én onder rechtbank extra ede verkerend verklarende eisers stelling bevestigende collega insp. leek procesvoerder dat ook niet nader nodig). Wederpartij verklarend dat er wél inhoudelijk per telefoon is gehoord staat daarmee als feitelijk-feit vast. Rechtzoekende niet kan doen laten inzien wat in godsnaam Hof heeft doen bewegen anders, door gebruik te maken van haar ‘status- feitelijk te respecteren’, anders te stellen in uitspraak dan dit ‘feitelijke-feit’ te verklaren, welk recht, geleverd bewijs te passeren een rechter weliswaar heeft, maar dit is dus vooral in de civiele rechtspraak en dus niet in de bestuursrechtspraak, waar rechtspraak/ i.c. Hof de wettelijk verplichte waarheidsvinding immers formeel primair dient na te streven. Hetgeen uitspraak met die elkaar tegengestelde beide formele feiten vaststellingsverplichting daarmee ook als net zo formeel dientengevolge Innerlijk Tegenstrijdig en dus onbegrijpelijk maakt en hier voor Cassatie doet opteren. Uitspraak/ rechter stelt daarbij bovendien, citaat: ‘neemt aan’, (in plaats van feitelijk vastgesteld.)
Ad het 7.10.4 Uitspraak, acht eiser/kantoor met die dus onvoorziene ambtsedig stellingname van eiser bevestigende getuigenverklaring door wederpartij, ter zitting dan ook, in opperste tegenstelling tot Hof, dat daarmee wel voldoende door eiser aan die bewijslast zal zijn voldaan.
- —
Maar zonodig kan ook insp. […] dat nog nader verklaren. (Noot: Overigens insp.[…], welke door kantoor in de decennia weliswaar als bijzonder lastig ervaren, maar daarnaast toch ook als integer, is leren kennen, hierin ook nog nader te benaderen).
De verder ongemotiveerde stelling in uitspraak dat dit een misslag van (integere) inspecteur moet zijn geweest, behoudens het verwijs naar de stukken, gaat er bovendien geheel aan voorbij, aan het feit dat er meerdere telefonische gesprekken zijn geweest, welke niet alle in de stukken zijn genoemd. Misslag rechter dus.
Aldus verzoek tot Cassatie instellend,
NB
(afzonderlijk KvK ingeschreven) fa. v NOP (Niet Ontvangen PKV) heeft zich verspreiding van kennis/ Free Knowledge to everyone ten doel gesteld en zal dit als discriminatie ervaren, ter Algemene Verspreiding publiekelijk ook aanbieden. (Voorzover de vakliteratuur redactie dit zelf al niet selecteert.)
Uitspraak 19‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht; art. 8:104 jo. 8:110 Awb. Omvang (incidenteel) hoger beroep. Partij die ten op zichte van de uitspraak van de rechtbank er op vooruit wil gaan moet tijdig (incidenteel) hoger beroep instellen.
Partij(en)
19 december 2014
nr. 13/06296
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 december 2013, nr. BK‑12/00873, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s‑Gravenhage (nr. AWB 12/3842) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aan de Inspecteur toe te rekenen overschrijding van voormelde redelijke termijn één jaar en vier maanden bedraagt en de Inspecteur daarom aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1500 moet betalen.
2.2.1.
In zijn hoger beroep heeft belanghebbende de hoogte van deze schadevergoeding bestreden. Daartegen heeft de Inspecteur verweer gevoerd buiten de door het Hof op de voet van artikel 8:42, lid 2, Awb verlengde termijn voor het indienen van een verweerschrift. Bij dat verweer heeft de Inspecteur tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin hij de hoogte van de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor immateriële schade eveneens heeft bestreden. Daarbij heeft de Inspecteur betoogd dat de aan hem toerekenbare overschrijding van de redelijke termijn minder dan zes maanden bedraagt en dat daardoor de aan belanghebbende te betalen vergoeding van immateriële schade € 500 bedraagt.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het verweer en het incidentele hoger beroep, hoewel te laat ingediend, toch als zodanig kunnen worden geaccepteerd aangezien de beginselen van een goede procesorde zich in het onderhavige geval daar niet tegen verzetten en belanghebbende evenmin in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het incidentele hoger beroep slaagt en dat de Inspecteur - in afwijking van de uitspraak van de Rechtbank - aan belanghebbende slechts een vergoeding van immateriële schade van € 500 moet betalen. Tegen onder meer deze oordelen richten zich de klachten.
2.3.1.
Bij de beoordeling van deze klachten moet het volgende worden vooropgesteld.
2.3.2.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de totstandkoming van artikel 27m AWR is het volgende vermeld:
“De rechtsstrijd in hoger beroep wordt (…) beperkt tot de door de appellerende partij geformuleerde gronden van het hoger beroep. De andere partij kan zich daartegen uiteraard verweren, maar niet zelf alsnog haar eigen bezwaren tegen de uitspraak van de eerste rechter naar voren brengen. Anders gezegd: de berustende partij kan er door het hoger beroep nog wel op achteruit gaan, maar niet meer op vooruit gaan, tenzij zij zelf alsnog hoger beroep instelt.” (Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 10).
2.3.3.
In overeenstemming hiermee moet worden aangenomen dat de partij die niet tijdig hoger beroep instelt en evenmin binnen de daarvoor geldende termijn incidenteel hoger beroep instelt, door de uitspraak van de hogerberoepsrechter niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank. Dat is slechts anders in het – zich hier niet voordoende – geval waarin de beslissing van de hogerberoepsrechter een kwestie betreft waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen, zoals de vraag of het beroep was gericht tegen een voor beroep vatbaar handelen of nalaten van het bestuursorgaan (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 12/02259, ECLI:NL:HR:2013:21, BNB 2013/237).
2.4.
De klachten treffen in zoverre doel. Gelet op ’s Hofs in cassatie niet bestreden vaststelling dat het incidentele hoger beroep niet tijdig is ingesteld en in aanmerking genomen dat de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat die termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn, getuigt ’s Hofs oordeel dat het incidentele hoger beroep als zodanig kan worden geaccepteerd van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft daarom de door de Inspecteur aan belanghebbende te betalen vergoeding van immateriële schade ten onrechte op een lager bedrag bepaald dan door de Rechtbank was vastgesteld.
2.5.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.6. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1948 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.