Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte 4] (11/00025), [medeverdachte 1] (11/00026) en [medeverdachte 3] (11/03941), in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 11-09-2012, nr. 11/00264
ECLI:NL:PHR:2012:BX4150
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-09-2012
- Zaaknummer
11/00264
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX4150
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BX4150, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4150
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4150
ECLI:NL:PHR:2012:BX4150, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4150
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑10‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/323
Uitspraak 11‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoeken. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BW9036 m.b.t. vereisten voor opgave van getuigen of deskundigen a.b.i. art. 410.3 Sv en de beperkte toetsing door de HR van het oordeel of sprake is van een dergelijke opgave. Het Hof heeft kennelijk de bij appelschriftuur gedane (in algemene bewoordingen gestelde) opgave niet aangemerkt als een verzoek tot oproeping van getuigen a.b.i. art. 410.3 Sv, zodat ingevolge art. 418.3 Sv de noodzaak tot het horen van de getuigen de voor de beslissing toepasselijke maatstaf is. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof geoordeeld dat de aanvullende brief waarin wordt verzocht om twee met name genoemde personen als getuigen op te roepen dit niet anders maakt. Dat het Hof de aanvullende brief kennelijk voorts niet heeft aangemerkt als een overeenkomstig art. 414.2 jo art. 263.2 en 3 Sv gedaan verzoek tot oproeping is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat dit verzoek niet binnen de wettelijke termijn en bij de juiste instantie is ingediend.
Partij(en)
11 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/00264
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 20 december 2010, nummer 21/003168-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof het verzoek tot het horen van [getuige 4] en "[betrokkene 9]" als getuigen ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft afgewezen.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "Appelschriftuur ex artikel 410 Sv" van de raadsvrouwe van 6 augustus 2008. Deze appelschriftuur houdt, voor zover hier van belang, in:
"Hierbij wenst de verdediging, conform het bepaalde in art. 410 Sv, de volgende personen als getuigen op te geven:
Alle personen, onder meer doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt. Na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting en de aanvulling van het verkorte vonnis zullen namens appellant de wensen omtrent de te horen getuigen nader worden gepreciseerd."
2.2.2.
Tot de stukken van het geding behoort een op 17 maart 2009 bij het Hof ingekomen brief van de raadsvrouwe van de verdachte aan de Voorzitter van het Hof inzake een verzoek tot het oproepen van getuigen. Deze brief houdt onder meer in:
"[Getuige 4]
Deze persoon kan verklaren over [betrokkene 10]. Zij heeft in dezelfde periode in Vinkeveen gewoond en in Utrecht gewerkt.
[Betrokkene 9]
Deze persoon kan verklaren over [betrokkene 10]. Zij heeft in dezelfde periode in Vinkeveen gewoond en in Utrecht gewerkt. [Betrokkene 10] verklaart over haar bij de politie op 14 augustus 2007 bladzijde 016864."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2009 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Voor wat betreft het horen van getuigen verwijs ik naar mijn brief van 16 maart jongstleden. (...)
[Getuige 4] is nog niet eerder gehoord.
De getuige "[betrokkene 9]". Deze vrouw wordt genoemd in de verklaring van [betrokkene 10]. Over de identiteit van deze [betrokkene 9] heb ik geen verdere gegevens. Mogelijk is dit via de politie Utrecht te achterhalen omdat de vrouwen die werkten aan het Zandpad geregistreerd stonden bij de politie."
2.2.4.
Het Hof heeft het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de gevraagde getuige [getuige 4] is het hof van oordeel dat de motivering van het verzoek haar nader te horen onvoldoende concreet is, in het bijzonder wat betreft de vraagstelling. Het enkele feit dat deze getuige heeft verklaard dat [betrokkene 10] in Vinkeveen heeft gewoond en in Utrecht heeft gewerkt is onvoldoende om haar nader te horen. Hetzelfde geldt voor "[betrokkene 9]", van wie bovendien geen nadere personalia bekend zijn. De verzoeken worden afgewezen, nu het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing."
2.3.
In art. 410, derde lid, Sv in verbinding met art. 263, tweede lid, Sv ligt als vereiste besloten dat de daar bedoelde opgave van getuigen of deskundigen voldoende stellig en duidelijk als zodanig in de appelschriftuur moet zijn vermeld. De beoordeling van de vraag of een appelschriftuur zo'n opgave van getuigen of deskundigen in de zin van art. 410, derde lid, Sv bevat, is aan het Hof. Zijn oordeel dienaangaande kan als steunend op een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg der gedingstukken, in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 26 juni 2012, LJN BW9036).
2.4.
Het Hof heeft kennelijk de bij appelschriftuur gedane opgave van "alle personen, onder meer doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt" niet aangemerkt als een verzoek tot oproeping van getuigen als bedoeld in art. 410, derde lid, Sv, zodat in gevolge art. 418, derde lid, Sv de noodzaak tot het horen van de getuigen de voor de beslissing toepasselijke maatstaf is. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof geoordeeld dat de aanvullende brief waarin wordt verzocht om [getuige 4] en '[betrokkene 9]' als getuigen op te roepen dit niet anders maakt. Voorts heeft het Hof de aanvullende brief kennelijk niet aangemerkt als een overeenkomstig art. 414, tweede lid, in verbinding met art. 263, tweede en derde lid, Sv gedaan verzoek tot oproeping. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat dit verzoek niet binnen de wettelijke termijn en bij de juiste instantie is ingediend. 's Hofs afwijzing van het gedane verzoek getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde, gelet op hetgeen door de verdediging daaraan ten grondslag is gelegd, geen nadere motivering.
2.5.
De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 september 2012.
Conclusie 11‑09‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/00264
Mr. Knigge
Zitting: 29 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 20 december 2010 verdachte wegens 1A. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd en een persoon aanwerven met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich door geweld of een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, meermalen gepleegd en een ander door geweld of een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd", 1B. "mensenhandel, meermalen gepleegd", 5. "in het bezit van een reisdocument, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is, en 6A en 6B "voortgezette handeling van: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en negen maanden en een geldboete van € 100.000,-, subsidiair één jaar hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel
- 4.1.
Het middel behelst ten eerste de klacht dat het Hof een verzoek tot het horen van [getuige 4] en "[betrokkene 9]" heeft afgewezen en daarbij een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
- 4.2.
De raadsvrouwe heeft bij appelschriftuur van 6 augustus 2008 verzocht als getuigen te horen "alle personen, onder meer doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt". De raadsvrouwe heeft het verzoek nader gespecificeerd in een tot de voorzitter van het Hof gerichte brief van 16 maart 2009, die bij de griffie van het Hof is binnengekomen op 17 maart 2009. Voorts heeft de raadsvrouwe het verzoek toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2009.
- 4.3.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen bij tussenarrest van 6 april 2009. Dit arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Met betrekking tot de gevraagde getuige [getuige 4] is het hof van oordeel dat de motivering van het verzoek haar nader te horen onvoldoende concreet is, in het bijzonder wat betreft de vraagstelling. Het enkele feit dat deze getuige heeft verklaard dat [betrokkene 10] in Vinkeveen heeft gewoond en in Utrecht heeft gewerkt is onvoldoende om haar nader te horen. Hetzelfde geldt voor "[betrokkene 9]", van wie bovendien geen nadere personalia bekend zijn. De verzoeken worden afgewezen, nu het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing."
- 4.4.
De klacht berust op de opvatting dat de beide getuige op voet van art. 410 lid 3 Sv bij (in de brief van 17 maart 2009 aangevulde) appelschriftuur zijn opgegeven. Die opvatting is mijns inziens onjuist. De raadsvrouwe heeft in de appelschriftuur aangegeven "alle personen, onder meer doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt" als getuigen te willen horen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 juni 2007 (LJN AZ1702, NJ 2007/626 m. nt. P.A.M. Mevis) weliswaar geoordeeld dat aan de appelschriftuur geen hoge eisen worden gesteld, maar dat betreft de formulering van de grieven, zodat dat niet wegneemt dat een niet gespecificeerd en op geen enkele wijze beperkt getuigenverzoek bezwaarlijk als een opgave van getuigen in de zin van art. 410 lid 3 Sv kan worden aangemerkt. Het onderhavige verzoek komt erop neer dat "alle personen" (dat is iedereen) als getuigen worden opgegeven. In dit verband merk ik op dat de Rechtbank de verklaringen van [getuige 4] en "[betrokkene 9]" niet voor het bewijs heeft gebruikt. Zou een verzoek om iedereen te horen als opgave in de zin van art. 410 lid 3 Sv worden geaccepteerd, dan wordt het in dit artikellid bepaalde niet alleen van elke betekenis beroofd, maar verkeert het zelfs in het tegendeel van hetgeen de wetgever daarmee beoogde te bereiken. De wetgever wenste dat de onderzoekswensen van de verdediging in een vroeg stadium - veel eerder dan het tijdstip waarin de tien dagen-termijn van art. 263 Sv voorzag - bekend zouden worden. Als een niet gespecificeerde opgave als waarvan in casu sprake is, zou volstaan, hoeft de verdediging immers in feite pas ter terechtzitting - alwaar het bij appelschriftuur gedane verzoek moet worden herhaald - op te geven welke personen zij werkelijk wenst te horen. Dat in dit geval de appelschriftuur door de verdediging is aangevuld, doet aan het voorgaande niet af, nu die aanvulling (ver) na de in art. 410 lid 3 Sv gestelde termijn werd gegeven.
- 4.5.
Ik zie er niet aan voorbij dat onder bepaalde omstandigheden bezwaarlijk van de verdachte kan worden gevergd dat hij een of meer getuigen reeds bij appelschriftuur opgeeft. Voor dat probleem heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest van 19 juni 2007 echter een andere oplossing gecreëerd dan het versoepelen van de eisen die aan een opgave van getuigen in de zin van art. 410 lid 3 Sv moeten worden gesteld. Die oplossing is dat de concrete toepassing van het noodzaakcriterium van art. 418 lid 3 Sv onder omstandigheden niet wezenlijk verschilt van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt. Die soepele toepassing geldt daarbij enkel voor het criterium van art. 418 lid 3 Sv, dat alleen betrekking heeft op getuigen of deskundige van wie opgave is gedaan overeenkomstig art. 414 in verbinding met art. 263 Sv (HR 22 december 2009, LJN BJ3295, NJ 2010/192). De verdediging dient dan bovendien uiterlijk op de eerste terechtzitting van het Hof een beroep te doen op omstandigheden die een door de Hoge Raad beoogde strengere toepassing van het noodzaakcriterium kunnen meebrengen (HR 7 december 2010, LJN BN2370, NJ 2010/682).
- 4.6.
In het onderhavige geval kan de brief die de verdediging op16 maart 2009 aan de voorzitter van het Hof schreef niet gelden als een op voet van art. 414 jo. 263 Sv gedane opgave van getuige. Niet alleen is die brief niet gericht tot de advocaat-generaal (die voor oproeping moet zorg dragen), maar die brief is ook niet tien dagen voor de eerste zitting van 5 januari 2009 binnengekomen (en zelfs niet tien dagen voor de regiezitting van 23 maart 2009). De conclusie moet daarom zijn dat in casu het noodzaakcriterium van toepassing is, niet op grond van art. 418 lid 3 Sv, maar op grond van art. 415 jo. 315 Sv. Het verzoek moet namelijk worden aangemerkt als een verzoek dat eerst ter terechtzitting is gedaan.
- 4.7.
Overigens faalt de klacht ook nog om een andere reden. Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen en daartoe overwogen dat het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing. Daarin ligt niet alleen besloten dat het Hof het horen van de getuigen niet noodzakelijk acht, maar ook dat de verdediging in redelijkheid niet wordt geschaad door het niet oproepen van de getuigen. Aldus verstaan heeft het Hof hoe dan ook de juiste maatstaf gehanteerd.
- 4.8.
Het middel behelst voorts de klacht dat het Hof een verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige 9] ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
- 4.9.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2009 overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar ten aanzien van de getuige [getuige 9] het volgende aangevoerd:
"[Getuige 9] (werkzaam als verhuurder van het kamerverhuurbedrijf [B] BV te Utrecht)
[Getuige 9] is werkzaam als verhuurder en chauffeur bij [B] BV te Utrecht. Het bedrijf is eigenaar van de meeste woonboten op het Zandpad. Volgens cliënt heeft [betrokkene 10] veelvuldig gebruik gemaakt van de diensten van [getuige 9] als chauffeur. De verdediging wenst deze getuige te vragen of aangeefster [betrokkene 10] gebruik heeft gemaakt van zijn diensten. In het bevestigende geval is het van belang voor de verdediging om de getuige te vragen op wiens initiatief hij werd ingehuurd en door wie hij werd betaald. Kon [betrokkene 10] gaan en staan waar zij wilde."
De raadsvrouwe van de verdachte heeft voorts nog ter terechtzitting van 6 oktober 2009 gezegd zich met betrekking tot het horen van [getuige 9] te refereren aan het oordeel van het Hof.
- 4.10.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 9] afgewezen bij tussenarrest van 20 oktober 2009. Dit arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Het verzoek om "[getuige 9]", werkzaam als verhuurder van het kamerverhuurbedrijf [B] B.V. te Utrecht, als getuige te (doen) horen wordt afgewezen, omdat het hof dit niet noodzakelijk vindt. Het hof acht het verzoek om deze persoon als getuige te horen onvoldoende onderbouwd."
- 4.11.
- 4.12.
- 4.13.
Anders dan de steller van het middel kennelijk van mening is, is aan het noodzaakcriterium niet reeds voldaan als het horen van de getuige van belang kan zijn voor beantwoording van één van de vragen van art. 348 en 350 Sv. Voor het overige geldt dat het oordeel van het Hof dat het horen van de getuige niet noodzakelijk is, in het licht van hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte ter motivering van het verzoek heeft aangevoerd, geenszins onbegrijpelijk is, zodat ook deze klacht faalt.
- 4.14.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
5.
Het tweede middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek om prof. dr. Bullens dan wel prof. dr. Wagenaar als deskundige te benoemen ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft afgewezen.
- 5.2.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij appelschriftuur verzocht prof. dr. Bullens tot deskundige te benoemen. De appelschriftuur houdt dienaangaande het volgende in2.:
"De heer prof. dr. Bullens dan een getuige/deskundige door het Hof te benoemen.
Toelichting
Aangeefster [betrokkene 10] lijdt aan het borderlinesyndroom. Prof. dr. Bullens, die onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 7] (slachtoffer in de zaak [medeverdachte 4]), die ook lijdt aan het borderline-syndroom, heeft in die zaak ter zitting als getuige/deskundige gehoord, verklaard dat juist bij mensen die lijden aan een borderlinestoornis, behoedzaamheid op zijn plaats is. De vraagstelling dient kritisch en neutraal te zijn. De verhoren moeten uiterst zakelijk worden gehouden, met distantie. Mensen met borderline zijn kwetsbaar en makkelijk te manipuleren c.q. te beïnvloeden. Ze hebben vaak geen eigen identiteit waardoor ze de schutkleur van de omgeving aannemen. Ze klampen zich vast aan mensen die aardig zijn. Bij deze mensen is de wijze van verhoren van belang voor de betrouwbaarheid van de verklaringen aldus prof. dr. Bullens.
De verdediging merkt op dat de [betrokkene 10] zeer simpel overkomt en de indruk bestaat dat ze de verbalisanten vertelt wat die willen horen. Zij heeft in het opvanghuis voor slachtoffers van loverboys gezeten waar zij met elkaar ervaringen hebben uitgewisseld. (dit zegt zij tijdens haar verhoor in 2005). Het is dus zeer wel mogelijk dat zij de verhalen van anderen (bijvoorbeeld aangifte [getuige 1]) op zich zelf betrekt. Het is ook mogelijk dat zij door haar borderlinesyndroom welwillend is en zich schuldig maakt aan compliance. De verdediging vindt het van belang dat een deskundige onderzoek doet naar de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen."
- 5.3.
De raadsvrouwe heeft het verzoek bij brief van 16 maart 2009 nader gemotiveerd waarbij zij tevens heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het benoemen van prof. dr. Wagenaar als deskundige. De raadsvrouwe heeft het verzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2009 herhaald.
- 5.4.
Het Hof heeft het verzoek bij tussenarrest van 6 april 2009 afgewezen. Het arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Met betrekking tot de benoeming van een getuige-deskundige die zou kunnen rapporteren inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [betrokkene 10] overweegt het hof dat de banden van de verhoren van aangeefster deel uit maken van het dossier. Het hof kan zo nodig de banden bekijken om tot een oordeel te komen over de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het oordeel daarover is immers aan het hof. Mede gelet op de beslissing om [betrokkene 10] door één van de leden van het hof als raadsheer-commissaris te laten horen in combinatie met een audiovisuele registratie daarvan, ziet het hof geen aanleiding om door een te benoemen getuige-deskundige, zoals door de verdediging verzocht, nader te laten rapporteren omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 10]."
- 5.5.
Het door de raadsvrouwe gedane verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 330 Sv om gebruik te maken van de in art. 316 lid1 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken.3.
- 5.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat benoeming van de deskundige niet noodzakelijk is. Het Hof acht zich voldoende in staat om zich een oordeel te kunnen vormen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 10], in aanmerking genomen dat [betrokkene 10] door één van de leden van het Hof als raadsheer-commissaris is gehoord en de banden van de verhoren van [betrokkene 10] deel uitmaken van het dossier. Het Hof heeft aldus de juiste maatstaf gehanteerd. In het licht van hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd, is het oordeel niet onbegrijpelijk.
- 5.7.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010 het Hof opnieuw verzocht om prof. dr. Bullens dan wel prof. dr. Wagenaar als deskundige te benoemen en onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 10], mocht het Hof deze verklaringen voor het bewijs gebruiken. Hetgeen de raadsvrouwe ter motivering van het verzoek heeft aangevoerd komt grotendeels overeen met hetgeen de raadsvrouwe ter motivering van het eerste verzoek heeft aangevoerd.
- 5.8.
Het Hof heeft het verzoek afgewezen. Het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Het hof wijst het bij pleidooi gedane subsidiaire verzoek om een deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 10] af, omdat dit niet noodzakelijk is. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 10] te kunnen beoordelen. Door de verdediging is ook eerder om een dergelijk verzoek verzocht, welk verzoek door het hof gemotiveerd was afgewezen. Door de verdediging zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die tot een dergelijk onderzoek noodzaken."
- 5.9.
Maatstaf voor een verzoek als het onderhavige is wederom of de noodzaak daartoe is gebleken. Het Hof heeft aldus de juiste maatstaf gehanteerd. In aanmerking genomen hetgeen de raadsvrouwe, blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota, ter motivering van het verzoek heeft aangevoerd, is het oordeel van het Hof geenszins onbegrijpelijk
- 5.10.
Het middel faalt.
6.
Het derde middel
- 6.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verklaringen van [betrokkene 10] niet betrouwbaar zijn en dat de verklaringen derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
- 6.2.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010 overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 10] niet betrouwbaar zijn. De raadsvrouwe wijst in haar pleidooi op inconsistenties in de door [betrokkene 10] afgelegde verklaringen en met name op omstandigheden die door [betrokkene 10] voor het eerst bij verhoren in 2007 naar voren zijn gebracht. De raadsvrouwe brengt daarbij naar voren dat [betrokkene 10] lijdt aan een zogenaamd borderlinesyndroom, hetgeen de tegenstrijdigheden zou kunnen verklaren en mogelijk tot gevolg heeft gehad dat [betrokkene 10] bij haar verhoren "welwillend" is geweest "en zich schuldig heeft gemaakt aan compliance".
- 6.3.
Het Hof heeft uitvoerig uiteengezet dat en waarom het de verklaringen van [betrokkene 10] betrouwbaar acht. Het bestreden arrest houdt te dien aanzien het volgende in:
"Het hof hecht - anders dan de verdediging - geloof aan de verklaringen van [betrokkene 10].
- -
Voor zover zich gebreken in de wijze van verhoren door de politie hebben voorgedaan en in de weergave in een proces-verbaal, acht het hof die - met het openbaar ministerie - niet van zodanige aard of van zodanig gewicht dat daardoor de verklaringen van [betrokkene 10] in hun geheel onbetrouwbaar zouden zijn. De getuige is bovendien daarna nog zowel door de rechter-commissaris als de raadsheer-commissaris als getuige gehoord, zodat bij die gelegenheden eventuele onjuistheden in haar eerdere verklaringen aan de orde gesteld zijn kunnen worden. Voorts heeft het hof opmerkingen van de raadsvrouwe in aanmerking genomen bij de waardering van de processen-verbaal.
- -
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 10] op essentiële punten consistent zijn en authentiek en betrouwbaar overkomen. Het hof is het eens met de volgende motivering van de rechtbank en maakt die tot de zijne:
"De omstandigheid dat [betrokkene 10] in de opeenvolgende verklaringen haar levensverhaal met nieuwe gegevens heeft aangevuld maakt haar verklaring niet ongeloofwaardig.
Daarnaast is er sprake van (schijnbare) inconsistenties op ondergeschikte punten, die de verklaring in zijn geheel niet zonder meer ongeloofwaardig maken.
De rechtbank merkt nog op dat de meest in het oog springende tegenstrijdigheid inmiddels is opgehelderd. Daar waar [betrokkene 10] in haar oorspronkelijke aangifte gedetailleerd verklaart over het in de haast ophalen van haar spullen in Vinkeveen (waarbij zij zegt bijna van de trap te zijn gevallen) leek deze verklaring lijnrecht in strijd met het proces-verbaal van de politie van 18 september 2007. Daarin wordt gerelateerd dat [betrokkene 11] zou hebben verklaard dat niet [betrokkene 10] maar [betrokkene 11] de spullen uit Vinkeveen heeft opgehaald. Uit de onder ede afgelegde verklaring van [betrokkene 11] bij de rechter-commissaris moet worden afgeleid dat de politie dit kennelijk verkeerd heeft begrepen en dit in dit proces-verbaal (dat niet door [betrokkene 11] is ondertekend) onjuist heeft opgetekend. [Betrokkene 11] heeft onder ede verklaard dat [betrokkene 10] is meegereden naar Vinkeveen en de spullen zelf uit het huisje heeft opgehaald. Daarbij heeft zij een verklaring gegeven waaruit volgt dat het relaas van de verbalisanten niet kan kloppen, namelijk omdat zij immers zelf niet wist hoe ze bij het huisje moest komen.
De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in haar bewering dat, daar waar [betrokkene 10] in haar oorspronkelijke aangifte spreekt over het verscheuren van documenten, deze verklaring onjuist moet zijn. De enkele omstandigheid dat een advocaat uit Duitsland in zijn algemeenheid verklaart dat een verblijfsvergunning wordt verstrekt in de vorm van een stempel in een paspoort kan die conclusie niet dragen. In de verklaring spreekt [betrokkene 10] slechts over documenten die kennelijk verband hielden met haar verblijfsvergunning. De verklaring is op dit punt niet erg duidelijk maar dit wekt bij de rechtbank geen twijfel op omtrent het waarheidsgehalte. (...) In het oog springen enige tegenstrijdigheden in de verklaringen van 2005 en 2007. [Betrokkene 10] verklaart in haar oorspronkelijke aangifte na de eerste keer dat zij gevlucht is in december 2004 niet te zijn geslagen door verdachte, terwijl zij in haar latere verhoor op 14 augustus 2007 verklaart dat dit wel is gebeurd. Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 10] hierover onder ede verklaard dat zij in het tweede verhoor op dit punt gelogen heeft omdat zij boos was, maar dat dit niet wil zeggen dat zij op andere punten waar zij ook spreekt over op haar uitgeoefend geweld ook heeft gelogen.
Daarnaast verklaart zij in 2005, na haar (tweede) vlucht, samen met [betrokkene 12] weer terug te zijn gekeerd naar Nederland, terwijl zij in 2007 zegt dat [betrokkene 12] toen in Duitsland is gebleven. Daarnaar gevraagd bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 10] gezegd dat [betrokkene 12] op dat moment inderdaad nog in Duitsland is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat de oorzaak voor deze tegenstrijdigheid is gelegen in de te algemene bewoordingen waarin de eerste aangifte op dit punt is opgesteld. Voorts is een tegenstrijdigheid gelegen in de omstandigheid dat [betrokkene 10] in de oorspronkelijke aangifte heeft verklaard dat zij, toen zij naar Nederland is gekomen rechtstreeks door [betrokkene 13] naar het Zandpad is gebracht. Bij de rechter-commissaris heeft zij onder ede verklaard dat zij op dit punt gelogen heeft, omdat zij aanvankelijk dacht dat de politie niet zou geloven dat zij uiteindelijk gedwongen werd te werken, indien zij zou hebben verklaard dat zij aanvankelijk vrijwillig naar Nederland was gekomen om in de prostitutie te werken.
De rechtbank is van oordeel dat vorenbedoelde afwijkingen in de verklaringen als tegenstrijdigheden geduid moeten worden, maar dat, gelet op de uitleg die daaraan gegeven is, geen sprake is van zodanige inconsistenties dat de verklaring van de getuige in haar geheel als ongeloofwaardig terzijde gesteld moet worden."
- -
[Betrokkene 10] is op 29 maart 2010 door de raadsheer-commissaris gehoord. Van dat verhoor zijn, zoals met de verdediging ook was afgesproken, beeld- en geluidsopnamen gemaakt. Daarbij heeft zij haar eerdere verklaringen op essentiële onderdelen herhaald en bevestigd.
Kennisname van de dvd van het verhoor van 29 maart 2010 geeft het hof voorts voldoende aanleiding voor het oordeel dat de getuige haar verklaring naar waarheid heeft afgelegd.
De verklaringen van [betrokkene 10] vinden voorts voldoende steun in bewijsmiddelen die (mede) uit andere bron afkomstig zijn. Het hof wijst - naast op de verklaringen van verdachte over contacten met [betrokkene 10] - in het bijzonder op het volgende:
- -
De verklaringen van [betrokkene 14], die erop neerkomen dat zij [betrokkene 10] van een foto herkende als [betrokkene 10], een Italiaans meisje dat wel eens bij haar was geweest voor een kamer, dat ze een erg ongelukkige indruk op haar maakte, dat [betrokkene 14] haar vaak zag huilen en dat ze bijna alle dagen per week werkte, dat ze erg onrustig was en veel en lang werkte, dat ze wel eens zei dat ze niet genoegd verdiende en dat ze heel af en toe iets liet vallen van "Hij heeft net het geld opgehaald".
- -
De verklaring van [getuige 2], die erop neerkomt dat [betrokkene 10] haar bekend is als [betrokkene 10], dat [betrokkene 10] een vrouw is van [betrokkene 15], dat zij per dag voor hem 1000 euro moest verdienen met werken als prostituee, dat ze haar verdiende 1000 euro per dag moest afgeven aan verdachte, wat [betrokkene 10] haar zelf had verteld, dat ze haar kende van het Zandpad, dat ze ook in Vinkenveen heeft gewoond, dat ze haar kende omdat ze een werkkamer gedeeld hebben. Hieraan doet niet af dat [betrokkene 10] in haar verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard "[getuige 2]" niet te kennen.
- -
Het hof heeft verder acht geslagen op de verklaringen van de getuige [betrokkene 11], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris (op 7 januari 2008 en 27 januari 2010). De verklaringen zijn op essentiële punten eensluidend en naar het oordeel van het hof betrouwbaar. De getuige, die schoonmaakster was op "Het Zandpad" in Utrecht, het prostitutiegebied aldaar, kende [betrokkene 10] van het werk. Ze heeft verklaard over de manier waarop [betrokkene 10] is gevlucht en hoe zij haar op haar verzoek daarbij geholpen heeft. [Betrokkene 10] had tegen haar gezegd dat ze bang was voor haar vriend en daarom weg wilde."
- 6.4.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof geheel voorbij is gegaan aan het argument dat [betrokkene 10] lijdt aan een borderlinestoornis, terwijl dit "het belangrijkste argument" was waarmee de onbetrouwbaarheid van haar verklaringen door de verdediging was onderbouwd. Ik begin met dat laatste. Het Hof heeft het door de raadsvrouwe aangevoerde kennelijk en niet onbegrijpelijk niet zo opgevat dat het beroep op de borderlinestoornis daarin het belangrijkste argument vormde. Die uitleg zou hebben betekend dat het verweer neerkwam op de mijns inziens onhoudbare stelling dat de borderlinestoornis zonder meer meebrengt dat geen enkele verklaring van [betrokkene 10] betrouwbaar kan worden geacht. De uitleg die kennelijk door het Hof is gevolgd, namelijk dat vanwege de borderlinestoornis extra behoedzaamheid is vereist bij de waardering van de tegenstrijdige verklaringen van [betrokkene 10], lijkt mij dan ook niet meer dan redelijk.
- 6.5.
Dat het Hof aan het aldus verstane verweer geheel is voorbijgegaan, mist dan ook feitelijke grondslag. Het Hof stelt voorop dat het de opmerkingen van de raadsvrouwe in aanmerking heeft genomen bij de waardering van de processen-verbaal. Bij die opmerkingen moet ook - zo niet in de eerste plaats - gedacht worden aan hetgeen met betrekking tot de psychische gesteldheid van aangeefster is aangevoerd. Het Hof heeft vervolgens uiteengezet waarom het - ondanks de mogelijke borderlinestoornis - de verklaringen van [betrokkene 10] betrouwbaar acht. Daarbij gaat het Hof in op de gesignaleerde tegenstrijdigheden en wijst het op het aanwezige steunbewijs. Dat het Hof bij die werkwijze niet afzonderlijk is ingegaan op het argument van de stoornis, is niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient in dit verband dat het Hof niet gehouden is om bij niet aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie in te gaan.
- 6.6.
Voor het overige geldt dat de overwegingen van het Hof niet onbegrijpelijk zijn. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
- 6.7.
Voor zover het middel voorts nog de klacht behelst dat de verklaringen die het Hof aanhaalt ter ondersteuning van de verklaringen van [betrokkene 10], niet in de aanvulling op het arrest zijn opgenomen, mist het eveneens feitelijke grondslag.
- 6.8.
Het middel faalt.
7.
Het vierde middel
- 7.1.
Het middel keert zich met meerdere klachten tegen de motivering van de bewezenverklaring onder 1B met betrekking tot [betrokkene 16].
- 7.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 1B, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of Vinkeveen en/of Assendelft en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije,
(...)
- -
[Betrokkene 10] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht [betrokkene 10] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
en
- -
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [betrokkene 10] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17];
en
- -
die [betrokkene 10] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht die [betrokkene 10] [betrokkene 16] en [betrokkene 17] heeft gedwongen dan wel bewogen hem, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [betrokkene 10] [betrokkene 16] en [betrokkene 17], met of voor een derde;
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(...)
(met betrekking tot [betrokkene 16]) (in voornoemde periode)
- -
[betrokkene 16] als prostituee laten werken en
- -
[betrokkene 16] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
- -
[betrokkene 16] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en/of
- -
[betrokkene 16] (voortdurend) gecontroleerd en
- -
[betrokkene 16] meermalen geslagen; en
- -
[betrokkene 16] één of meermalen bedreigd [betrokkene 16] iets aan te doen; en
- -
[betrokkene 16] verboden, (althans bewogen, geen, althans weinig,) contact te hebben met haar vriendin(nen) en/of familie."
- 7.3.
Het Hof heeft, voor zover hier van belang, voorts nog het volgende overwogen4.:
"Feit 1B: mensenhandel ten opzichte van [betrokkene 16] (werknaam: [C])
Aan verdachte wordt - kort gezegd - ten laste gelegd mensenhandel met betrekking tot [betrokkene 16] en wel in de periode 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of Vinkeveen en/of Assendelft en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije.
De rechtbank heeft verdachte van het ten laste gelegde feit vrijgesproken. Het OM heeft in hoger beroep gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak; verdachte ontkent de beschuldiging.
[Betrokkene 16] is in hoger beroep opnieuw als getuige gehoord. Bij die gelegenheid heeft zij - anders dan eerder tegenover de rechter-commissaris - een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Op 10 september 2007 heeft zij tegenover de rechter-commissaris - kort samengevat - verklaard dat alles wat zij deed vrijwillig was, dat zij één keer door verdachte geslagen was en dat zij niet het door haar verdiende geld behoefde af te dragen aan verdachte. In haar op 3 september 2010 in München afgelegde verklaring heeft zij evenwel verklaard - kort gezegd - dat haar bijnaam "[C]" was, dat het meestal verdachte was die bepaalde hoe het door haar verdiende geld werd verdeeld, dat hij over het meeste geld beschikte, dat het verdachte was die bepaalde dat zij geld aan zijn familieleden moest schenken en dat verdachte haar vaker had geslagen en bedreigd als zij weg wilde gaan. Van dit verhoor is een dvd-opname gemaakt waarvan door het hof kennis is genomen.
Anders dan de verdediging acht het hof de op 3 september 2010 afgelegde verklaring geloofwaardig en niet haar verklaring van 10 september 2007. Het hof acht die verklaring van 3 september 2010 onder meer authentiek vanwege de volgende omstandigheden:
- -
De door [betrokkene 16] gegeven verklaring voor de reden waarom zij eerder als getuige onder ede anders had verklaard, namelijk dat zij toen nog in het "systeem" van verdachte zat. Dat hield - kort gezegd - in dat hij haar isoleerde van anderen en haar van hem afhankelijk maakte.
- -
[Betrokkene 16] verklaarde in de zomer van 2009 naar Turkije gegaan te zijn, kennelijk omdat zij bepaalde gevoelens had ten opzichte van verdachte. Er heeft toen een informeel huwelijk plaats gevonden. De getuige heeft verklaard dat aanvankelijk alles koek en ei was, maar dat verdachte daarna weer agressief werd.
- -
[Betrokkene 16] verklaarde dat het haar niet zwaar viel om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen, omdat het tijd was dat de waarheid uitkwam en dat verdachte zich ten onrechte altijd als slachtoffer beschouwde, terwijl hij dat volgens haar niet was.
- -
Toen haar telefoongesprekken werden voorgehouden waaruit naar voren kwam dat zij niet naar "huis" wilde gaan maar verder wilde werken, verklaarde [betrokkene 16] dat zulks klopte en dat zij dat deed om zoveel mogelijk uit de nabijheid van verdachte te blijven.
- -
[Betrokkene 18] heeft ter terechtzitting als getuige gehoord onder meer verklaard dat zij indertijd - dat was in de periode na aanhouding van verdachte - van [betrokkene 16] gehoord had dat het geld bij de ouders van verdachte thuis was, dat zij dagelijks gesmeekt werd om niet meer te gaan werken, hetgeen zij hoorde omdat zij aanwezig was bij die telefoontjes en dat zij probeerde om haar geld terug te krijgen. Het hof ziet hierin mede een bevestiging van de verklaring van [betrokkene 16] over de tenlastegelegde periode in verband met de opmerking van [betrokkene 16] dat zij in september 2007 opgesloten zat in het "systeem" van verdachte.
Kennisname van de DVD van het verhoor van 3 september 2010 geeft het hof voorts voldoende aanleiding voor het oordeel dat de getuige haar verklaring naar waarheid heeft afgelegd.
De verklaring van [betrokkene 16] die zij op 3 september 2010 heeft afgelegd vindt in voldoende mate steun in bewijsmiddelen uit andere bron. Het hof wijst - naast op de verklaringen van verdachte over contacten met [betrokkene 16] - in het bijzonder op het volgende:
Uit opgenomen telefoongesprekken tussen [betrokkene 16] en verdachte leidt het hof onder meer af dat [betrokkene 16] in de prostitutie werkte, dat verdachte haar regelmatig belde in verband met haar werkzaamheden en er over geld werd gesproken.
In een opgenomen telefoongesprek op 28 oktober 2006 tussen verdachte en [medeverdachte 4] wordt - kort gezegd - het volgende gezegd: [medeverdachte 4] vraagt welk meisje nu voor [verdachte] in Amsterdam werkt. [Verdachte] antwoordt [C], [C]. [Verdachte] vraagt of zij het geld heeft gestuurd aan [betrokkene 19].
Voor zijn overtuiging acht het hof in dit verband voorts onder meer een opgenomen telefoongesprek van 28 november 2006 tussen verdachte en "[betrokkene 20]" van belang. Kort gezegd houdt dat in: [verdachte] wil dat [betrokkene 20] hier iets aan doet. [Verdachte] vindt dat [betrokkene 20] te goed is voor zijn meisje. Het meisje is telkens vrij. [Verdachte] vindt dat het meisje moet werken. [Betrokkene 20] gaat zorgen dat het meisje de voeten kust van [verdachte].
Aan het voorgaande doet niet af de omstandigheid dat er telefoongesprekken zijn geweest waarin [betrokkene 16] en verdachte op vriendelijke en gezellige toon met elkaar hebben gesproken, zoals door de raadsvrouwe aangevoerd.
Het hof acht bewezen dat verdachte de volgende in de tenlastelegging feitelijk omschreven gedragingen bewezen heeft begaan:
- -
[betrokkene 16] als prostituee laten werken en
- -
[betrokkene 16] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
- -
[betrokkene 16] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en
- -
[betrokkene 16] (voortdurend) gecontroleerd en
- -
[betrokkene 16] één of meermalen geslagen en
- -
[betrokkene 16] één of meermalen bedreigd [betrokkene 16] iets aan te doen en
- -
[betrokkene 16] verboden, (althans bewogen, geen, althans weinig,) contact te hebben met haar vriendin(nen) en/of familie.
Het hof acht bewezen dat er met betrekking tot [betrokkene 16] sprake is van door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten; het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting; door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid dwingen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen."
- 7.4.
Het middel behelst ten eerste de klacht dat de bewezenverklaring voor zover behelzende dat de verdachte [betrokkene 16] tot de bewezenverklaarde gedragingen heeft gedwongen.
- 7.5.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. [betrokkene 16] heeft voor verdachte in de prostitutie gewerkt. Verdachte regelde de kamers van waaruit [betrokkene 16] werkte. [Betrokkene 16] werkte zes tot zeven dagen per week als prostituee. Het was verdachte die bepaalde wanneer zij werkte. [Betrokkene 16] deed wat verdachte van haar verwachtte. Zij was bang voor verdachte, omdat hij had gedreigd haar of haar familie iets aan te doen. Verdachte isoleerde [betrokkene 16] van haar familie en vrienden. Zij mocht buiten verdachte met niemand haar gedachten delen. Verdachte was een controlfreak. Hij wilde alles weten; wanneer [betrokkene 16] opstond, sliep, at, douchte. Verdachte bepaalde hoe het geld dat [betrokkene 16] verdiende, werd verdeeld. Zij kon niet vrijelijk over het door haar verdiende geld beschikken. [Betrokkene 16] bevond zich in het systeem van verdachte wat zoveel betekende dat verdachte haar volledig isoleerde en hij haar als het ware voor zichzelf had, als een marionet.
- 7.6.
Uit de bewijsmiddelen kan onmiskenbaar worden afgeleid dat [betrokkene 16] door verdachte werd gedwongen dan wel bewogen om het door haar verdiende geld (grotendeels) aan hem af te staan. In het middel wordt aangevoerd dat [betrokkene 16] heeft verklaard dat zij het geld vrijwillig aan verdachte afstond en dat er derhalve geen sprake was van dwang. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 16] volgt echter wat zij met vrijwillig bedoelde. Deze verklaring houdt te dien aanzien het volgende in:
"Raadsheer-commissaris: Die vraag over vrijwilligheid. U heeft net verklaard, bijvoorbeeld, dat hij meestal bepaalde hoe het geld werd verdeeld en toen heeft u herhaald dat het toch vrijwillig was dat u hem geld gaf. Dat begrijp ik niet goed, kunt u dat ...
Getuige: Ja, dat is een beetje tegenstrijdig. Het was natuurlijk vrijwillig. Maar hij kon alles zo ..., zeg maar, hoe moet ik het uitleggen, ja, hij bracht de manier waarop hij het zag over op de andere persoon en je kreeg dan als het ware zijn gedachten en hij heeft het werkelijk voor elkaar gekregen om je te isoleren, volledig. Ik weet niet...
Raadsheer-commissaris: En toch spreekt u zelf nog over vrijwilligheid?
Getuige: Ja.
Duitse rechter: Misschien gaat het nu om de definitie van het woord vrijwillig. Ik begrijp u zo dat hij het geld niet van u heeft gekregen door u een pak slaag te geven. Dat niet, nee.
Getuige: Dat niet nee.
Duitse rechter: Hij heeft besloten dat u dat geld aan hem moest betalen en toen heeft u het hem vrijwillig gegeven, maar u onderwierp zich daarbij aan zijn beslissing.
Getuige: Ja.
Duitse rechter: Het was niet zo dat u op het idee was gekomen: ik heb vandaag 1.500 euro verdiend en dat geef ik allemaal aan mijn geliefde [verdachte]. Maar hij had besloten dat hij dat geld kreeg en u was het daar tegen wil en dank mee eens.
Getuige: Juist."
Uit deze verklaring volgt dat [betrokkene 16] het geld niet eigener beweging aan verdachte afstond, maar dat de verdachte haar hiertoe aanzette. De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte [betrokkene 16] ertoe heeft bewogen om het door haar verdiende geld aan hem af te staan nu [betrokkene 16] heeft verklaard dat zij dit vrijwillig deed, faalt derhalve.
- 7.7.
Voor zover de klacht over het ontbreken van dwang betrekking heeft op het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid, geldt het volgende. [Betrokkene 16] verklaarde blijkens de bewijsmiddelen dat zij "dit werk" (prostitutie) deed voordat zij verdachte leerde kennen, dat zij dit werk deed in de tijd dat zij hem kende en dat zij dit werk nog steeds doet. Ook verklaarde zij dat zij niet met tegenzin in de prostitutie zat, dat zij nooit gedwongen is geweest haar werk te doen en dat zij haar werk altijd vrijwillig had gedaan. Ook verklaarde zij dat verdachte op een gegeven moment wilde dat zij stopte met werken maar dat dat "gewoon puur egoïsme" was van zijn kant. Van enige dwang lijkt aldus geen sprake te zijn geweest. Toch meen ik dat het Hof de bewezenverklaarde dwang uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. De bewijsmiddelen houden namelijk ook in dat [betrokkene 16] zes tot zeven dagen per week van verdachte moest werken, dat het verdachte was die haar werktijden bepaalde en dat zij niet vrij kon nemen om bijvoorbeeld een dagje te gaan winkelen. Dat betekende dat [betrokkene 16] zich ook op dagen dat zij dat niet wilde beschikbaar moest stellen voor het bedrijven van prostitutie. Daar werd zij dus toe gedwongen.
- 7.8.
Voorts klaagt het middel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte [betrokkene 16] heeft gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar te werken. Inderdaad vermelden de bewijsmiddelen niet expliciet dat [betrokkene 16] vele uren achtereen moest werken. Zulks kan mijns inziens echter wel uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Die houden immers in dat het verdachte was die bepaalde wanneer [betrokkene 16] werkte en dat [betrokkene 16] zes tot zeven dagen per week moest werken. Het Hof kon daaruit opmaken dat het daarbij om hele dagen ging, dagen die bestonden uit een groot aantal aaneengesloten werkuren. Dat [betrokkene 16] heeft verklaard dat verdachte soms wilde dat zij naar huis zou komen, maar dat zij liever wilde blijven werken, omdat ze niet bij hem in de buurt wilde zijn, doet daaraan niet af. Hier geldt iets soortgelijks als in het vorige punt werd opgemerkt. Beslissend is dat [betrokkene 16] niet de vrijheid had om minder uren te werken dan verdachte wilde. Dat zij soms meer uren wilde werken, maakt dat niet anders.5.
- 7.9.
Het middel behelst tevens de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals het Hof heeft bewezenverklaard, verdachte [betrokkene 16] één of meermalen heeft geslagen. Uit de door het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest weergegeven bewijsmiddelen kan dit inderdaad niet worden afgeleid. Uit 's Hofs nadere bewijsoverweging volgt echter dat het Hof dit heeft afgeleid uit de op 3 september 2010 door [betrokkene 16] in München afgelegde verklaring. Aldus heeft het Hof met voldoende mate van nauwkeurigheid aangegeven waaraan het dit heeft ontleend. De klacht faalt daarom.
- 7.10.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
8.
Alle middelen falen en kunnen, behoudens de eerste klacht van het eerste middel, worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑09‑2012
Omwille van de leesbaarheid laat ik de voetnoten hier achterwege.
Vgl. HR 14 december 2010, LJN BO2966, NJ 2011/313 m. nt. J.M. Reijntjes.
Omwille van de leesbaarheid laat ik de voetnoten hier achterwege.
Indien de Hoge Raad daarover anders mocht denken, kan hij ermee volstaan de bestreden uitspraak in zoverre vernietigen en de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde voor wat betreft het dwingen, althans bewegen, van [betrokkene 16] om vele uren achter elkaar te werken. De aard en ernst van hetgeen overigens is bewezenverklaard wordt hierdoor niet aangetast (HR 6 maart 2012, LJN BQ8596, NJ 2012/176).
Beroepschrift 31‑10‑2011
De Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1973 en wonende te [woonplaats] ([land]), [adres], rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 20 december 2010 alsmede van alle tussenbeslissingen
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM, 14 IVBPR, 288, 322, 348, 350, 358, 359, 410, 414, 415 en 418 Sv, nu het gerechtshof een aantal door rekwirant gedane verzoeken tot het (doen) oproepen van de getuigen [getuige 4], ‘[betrokkene 9]’ en ‘[getuige 9]’ bij beslissingen van 6 april 2009 en 20 oktober 2009 ten onrechte heeft afgewezen althans is die afwijzing geschied op gronden die deze niet kunnen dragen en/of is deze afwijzing onbegrijpelijk. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Bij appèlschriftuur en de aanvulling daarop is namens rekwirant verzocht om een aantal getuigen op te (doen) roepen. Bij deze verzoeken is ter zitting van 23 maart 2009 bij het gerechtshof gepersisteerd en is een aantal verzoeken nader toegelicht. Ook is op de verzoeken in de loop van het proces een aanvulling gekomen, hetzij door aan te sluiten bij verzoeken die advocaten van medeverdachte deden hetzij door zelfstandige verzoeken.
2.
Een aantal van de verzoeken om getuigen op te roepen is toegewezen, waarna de getuigen al dan niet met succes zijn opgeroepen. Een aantal verzoeken tot het oproepen van getuigen is afgewezen. Het middel klaagt over het feit dat de verzoeken betreffende de volgende getuigen zijn afgewezen:
- —
[getuige 4]
- —
‘[betrokkene 9]’
- —
‘[getuige 9]’
3.
De respectieve verzoeken tot het (doen) oproepen van de getuigen zijn door de verdediging als volgt gemotiveerd en door het hof afgewezen:
- —
[getuige 4]: in de appèlschriftuur en de daarop gegeven aanvulling bij brief van 16 maart 2009 wordt het verzoek om de oproeping van deze getuige als volgt gemotiveerd:
‘Deze persoon kan verklaren over [betrokkene 10]. Zij heeft in dezelfde periode in Vinkeveen gewoond en in Utrecht gewerkt.’
Ter zitting van 23 maart 2009 wordt dit verzoek blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal nader toegelicht doordat wordt gesteld dat [getuige 4] nog niet eerder is gehoord. Het hof wijst het verzoek in zijn tussenarrest van 6 april 2009 af en overweegt daartoe, p. 5:
‘Met betrekking tot de gevraagde getuige [getuige 4] is het hof van oordeel dat de motivering van het verzoek haar nader te horen onvoldoende concreet is, in het bijzonder wat betreft de vraagstelling. Het enkele feit dat deze getuige heeft verklaard dat [betrokkene 10] in Vinkeveen heeft gewoond en in Utrecht heeft gewerkt is onvoldoende om haar nader te horen’. Het verzoek wordt afgewezen omdat het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing.
- —
‘[betrokkene 9]’: in de appèlschriftuur en de daarop gegeven aanvulling bij brief van 16 maart 2009 wordt het verzoek om de oproeping van deze getuige als volgt gemotiveerd:
‘Deze persoon каn verklaren over [betrokkene 10]. Zij heeft in dezelfde periode in Vinkeveen gewoond en in Utrecht gewerkt. [betrokkene 10] verklaart over haar bij de politie op 14 augustus 2007 bladzijde 016864.’
Ter zitting van 23 maart 2009 wordt dit verzoek blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal nader toegelicht doordat wordt gesteld dat zij wordt genoemd in de verklaring van [betrokkene 10]. Verder heeft de raadsvrouwe van de identiteit van deze [betrokkene 9] geen verdere gegevens, mogelijk dat dit via de politie Utrecht is te achterhalen omdat, aldus de raadsvrouwe, de vrouwen die werkten aan het Zandpad geregistreerd stonden bij de politie.
Het hof wijst het verzoek in zijn tussenarrest van 6 april 2009 af en overweegt daartoe, p. 5, net als bij de getuige [getuige 4], dat het van oordeel is dat ‘de motivering van het verzoek haar nader te horen onvoldoende concreet is, in het bijzonder wat betreft de vraagstelling. Het enkele feit dat deze getuige heeft verklaard dat [betrokkene 10] in Vinkeveen heeft gewoond en in Utrecht heeft gewerkt is onvoldoende om haar nader te horen’ en bovendien geldt bij [betrokkene 9] dat van haar ‘geen nadere personalia bekend zijn.’ Het verzoek wordt afgewezen nu het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing.
- —
‘[getuige 9]’: Op de zitting van het gerechtshof van 6 oktober 2009 is door de raadsvrouwe verzocht om ene ‘[getuige 9]’ te horen. Blijkens de overgelegde pleitnota is daartoe aangevoerd:
‘[getuige 9] (werkzaam als verhuurder van het kamerverhuurbedrijf [B] BV te Utrecht) [getuige 9] is werkzaam als verhuurder en chauffeur bij [B] BV te Utrecht. Het bedrijf is eigenaar van de meeste woonboten op het Zandpad. Volgens cliënt heeft [betrokkene 10] veelvuldig gebruik gemaakt van de diensten van [getuige 9] als chauffeur. De verdediging wenst deze getuige te vragen of aangeefster [betrokkene 10] gebruik heeft gemaakt van zijn diensten. In het bevestigende geval is het van belang voor de verdediging om de getuige te vragen op wiens initiatief hij werd ingehuurd en door wie hij werd betaald. Kon [betrokkene 10] gaan en staan waar zij wilde.’
Het hof wijst ook dit verzoek af, daartoe overwegende in zijn tussenarrest van 20 oktober 2009:
‘Het verzoek от ‘[getuige 9]’, werkzaam als verhuurder van het kamerverhuurbedrijf [B] B.V te Utrecht, als getuige te (doen) horen wordt afgewezen, omdat het hof dit niet noodzakelijk vindt. Het hof acht het verzoek om deze persoon als getuige te horen onvoldoende onderbouwd.’
4.
Voor wat betreft de verzoeken tot het oproepen van de getuigen [getuige 4] en ‘[betrokkene 9]’ geldt, nu zij beiden bij appèlschrifuur zijn opgegeven en kennelijk niet eerder door de rechter-commissaris noch ter zitting in eerste aanleg zijn gehoord, dat het verzoek om hun oproeping slechts kan worden afgewezen op één van de gronden genoemd in artikel 288 eerste lid Sv. Het hof heeft die maatstaf niet toegepast, doch overwogen dat ‘het horen niet van belang is voor enige te nemen beslissing.’ Hiermee heeft het gerechtshof een onjuiste maatstaf aangelegd en lijdt het arrest voor wat betreft de oproeping van deze getuigen aan nietigheid.
5.
Voor wat betreft het verzoek tot het oproepen van de getuige ‘[getuige 9]’, gold het noodzaakcriterium. Het hof heeft geoordeeld dat die noodzaak niet is gebleken en dit gemotiveerd door te overwegen dat het verzoek om deze persoon als getuige te horen ‘onvoldoende onderbouwd’ is. In welke zin daarvan sprake is, overweegt het gerechtshof echter niet. Toch vereiste dit oordeel een nadere toelichting, nu door de raadsvrouwe is gesteld dat de verklaring van deze man, die ook chauffeur is, zou kunnen verklaren — samengevat — over de mate van vrijheid die [betrokkene 10] had. In die zin kan die verklaring van [getuige 9] van belang zij voor de beantwoording van één of meer van de vragen van art. 348 en 350 Sv en kan door de verklaring van deze [getuige 9], de (belastende) verklaring van [betrokkene 10] in een ander licht komen te staan. Het gerechtshof heeft dit miskend en derhalve het verzoek ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd afgewezen waardoor het arrest aan nietigheid lijdt.
6.
Mitsdien zijn de beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot het (doen) oproepen van de genoemde getuigen onvoldoende met redenen omkleed althans onbegrijpelijk en lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM, 14IVBPR, 328, 330, 348,350, 358,359 en 415 Sv, nu het gerechtshof het verzoek tot de benoeming van deskundige Bullens of een andere daartoe aangewezen deskundige teneinde te rapporteren over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 10], ten onrechte heeft afgewezen althans is die afwijzing geschied op gronden die deze niet kunnen dragen en/of is deze afwijzing onbegrijpelijk. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Bij appèlschriftuur, gedateerd 5 augustus 2008, heeft de raadsvrouwe van rekwirant reeds verzocht om benoeming van prof. Dr. Bullens dan wel een andere getuige/deskundige opdat die onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen. Het verzoek is aldus nader toegelicht:
‘Aangeefster [betrokkene 10] lijdt aan het borderlinesyndroom. Prof. Dr. Bullens, die onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 7] (slachtoffer in de zaak [medeverdachte 4]), die ook lijdt aan het borderline-syndroom, heeft in die zaak ter zitting als getuige/deskundige gehoord, verklaard dat juist bij mensen die leiden aan een borderlinestoornis, behoedzaamheid op zijn plaats is. ‘De vraagstelling dient kritisch en neutraal zijn. De verhoren moeten uiterst zakelijk worden gehouden, met distantie. Mensen met borderline zijn kwetsbaar en makkelijk te manipuleren c.q. te beïnvloeden. Ze hebben vaak geen eigen identiteit waardoor ze de schutkleur van de omgeving aannemen. Ze klampen zich vast aan mensen die aardig zijn. Bij deze mensen is de wijze van verhoren van belang voor de betrouwbaarheid van de verklaringen’ aldus prof dr Bullens.
De verdediging merkt op dat de [betrokkene 10] zeer simpel overkomt en de indruk bestaat dat ze verbalisanten verteld wat die willen horen. Zij heeft in het opvanghuis voor slachtoffers van loverboys gezeten waar zij met elkaar ervaringen hebben uitgewisseld (dit zegt zij tijdens haar verhoor in 2005). Het is dus zeer wel mogelijk dat zij de verhalen van anderen (bijvoorbeeld aangifte [getuige 1]) op zich zelf betrekt. Het is ook mogelijk dat izj door haar borderlinesyndroom welwillend is en zich schuldig maakt aan compliance. De verdediging vindt het van belang dat een deskundige onderzoek doet naar de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen.’
In de aanvulling op de appèlschriftuur d.d. 16 maart 2009, wordt door aan deze onderbouwing nog het volgende toegevoegd:
‘Verzocht is onder meer om de heer prof. dr. Bullens als getuige/deskundige door het Hof te laten benoemen. De reden hiervoor is dat aangeefster [betrokkene 10] op 13 augustus 2007 bij de politie als volgt heeft verklaard: ‘In januari 2007 is borderline en een depressie bij mij geconstateerd. Ik ben in therapie bij een psychiater. Ik lijd aan auto-mutilatie, ik verwond mij zelf en heb last van stemmingswisselingen.’
Ter aanvulling op de toelichting verwijst de verdediging naar het procesverbaal van de zitting in eerste aanleg van 5 juni pagina 16 e.v. waarin prof dr Bullens in het algemeen uiteenzet hoe mensen die lijden aan een borderlinestoornis functioneren. Ook blijkt hieruit dat mensen met deze aandoening uitermate beïnvloedbaar zijn en dat dit zijn weerslag heeft op de verhoren en de wijze waarop dit moet plaatsvinden. De verdediging heeft vastgesteld dat het de verbalisanten niet de nodige distantie hebben betracht en de verhoren niet op kritische neutrale wijze hebben plaatsgevonden, waardoor aangeefster gestuurd is. Enige voorbeelden: 191AA verhoor 5 juli 2005 15 minuten. ‘Heb je er moeite mee om over te praten. Wil je er over praten of kost het je teveel energie. Je weet niet hoe je het moet beschrijven.’ [betrokkene 10] reageert gelaten en zegt dat ze het een beetje moeilijk vindt. Verbalisanten volharden. ‘Lastig he? Maar ja als wij steeds heel erg aan jou moeten vragen hoe het was dan kunnen we beter zeggen. Je hebt nu genoeg verteld en als het nodig is dan we er dan een keer later op terug komen. Zou je dat graag willen? Zullen we dat dan doen?’ Ja (klein stemmetje), 44e minuut. ‘Ik denk dat we even moeten stoppen want ze haalt nu een heleboel dingen door elkaar.’ 192 C:A 46:11 14 minuut. Verbalisant: ‘Ik begrijp precies wat je bedoeld [betrokkene 10]. Zoals je hebt geleefd althans zoals je ik het begrijp dan is er niet een leuk plekje op de wereld en als je gevonden had in Vinkeveen wat jou was beloofd dan was het een paradijs geworden denk ik hè.’ Of ‘dat vind ik nou zou knap dat je zo je best doet’ (laatste verhoor 5 juli). Er worden telefoonnummers uitgewisseld er heerste een jolige amicale stemming. De verhoren — met name die in 2005 — kenmerken zich door sturing en het zijn met name rommelige gesprekken waar iedereen door elkaar heen praat.
In reactie op het schrijven van de Advocaat-generaal op dit verzoek kan de verdediging zich ook vinden in benoemen van prof. dr. Wagenaar als deskundige. De verdediging zal dr Wagenaar verzoeken of deze in staat en bereid is een eventuele benoeming door uw Hof aan te nemen.’
2.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 maart 2009 p. 9, blijkt dat de raadsvrouwe aldaar bij het verzoek tot benoeming van deskundige Bullens of, zoals door de advocaat-generaal is voorgesteld door prof. dr. Wagenaar, heeft gepersisteerd. Daartoe is namens de verdediging nog aangevoerd dat deze [betrokkene 10] ‘bij één van haar verhoren heeft verklaard dat zij onder behandeling was bij een psychiater omdat bij haar een borderline stoornis en een depressie waren geconstateerd. In eerste aanleg is prof. dr. Bullens als getuige-deskundige gehoord. Hij verklaarde dat je heel erg moet oppassen bij verklaringen afgelegd door een persoon waarbij een borderline is geconstateerd. Hij verklaarde dat zo'n verklaring niet onbetrouwbaar hoeft te zijn maar dat deze personen uitermate beïnvloedbaar zijn en dat dit zijn weerslag heeft op de verhoren en de wijze waarop deze verhoren plaatsvinden.’ De A-G heeft op diezelfde zitting (proces-verbaal p. 10) aangegeven tegen de benoeming van een deskundige om de verhoren van [betrokkene 10] na te lopen op hun betrouwbaarheid geen bezwaar te hebben. Het hof wijst het verzoek evenwel af bij tussenarrest van 6 april 2009, daartoe overwegende, kort samengevat, dat de verhoren van aangeefster deel uit maken van het dossier en dat het hof zo nodig de banden kan bekijken om tot een oordeel te komen over de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het oordeel daarover is immers aan het hof. Mede gelet op de beslissing om deze [betrokkene 10] als getuige te laten horen door één van de leden van het hof als raadsheer-commissaris, ziet het hof geen aanleiding om door een te benoemen getuige-deskundige, zoals door de verdediging verzocht, nader te laten rapporteren omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 10].
Uit deze beslissing van het hof blijkt niet dat het juiste criterium daarvoor, het ingevolge artikel 330 Sv vereiste noodzaak-criterium, is toegepast.
3.
Het verzoek is bij slotpleidooi herhaald. Uit de op de zitting van 26 november 2010 overgelegde pleitnota blijkt dat hiertoe voor zover relevant het volgende is aangevoerd:
‘De verdediging heeft geconstateerd na beluistering van de verhoren van [betrokkene 10] dat er door de verbalisanten niet is gehandeld met professionele distantie, maar dat slechts in één richting is gecommuniceerd, namelijk dat cliënt schuldig was.
Aangeefster is dagenlang verhoord. De tekst van de verhoren wijkt op belangrijke punten af van hetgeen er uiteindelijk op papier komt. Verbalisanten maken een selectie van hetgeen al dan niet op papier komt. De vraagstelling is sturend, verbalisanten geven het antwoord al en vragen aangeefster dan om bevestiging.
Ik geef enige voorbeelden. 191 A-A verhoor 5 juli 2005 15e minuut. Heb je er moeite mee om over te praten. Wil je er over praten of kost het je teveel energie. Je weet niet hoe je het moet beschrijven. [betrokkene 10] reageert gelaten en zegt dat ze het een beetje moeilijk vindt. Verbalisanten volharden. Lastig hè! Maar ja als wij steeds heel erg aan jou moeten vragen hoe het was dan kunnen we beter zeggen. Je heb nu genoeg verteld en als het nodig is dat we er dan een keer later op terug komen. Zou je dat graag willen? Zullen we dat dan doen? Ja (klein stemmetje).
191A-A: 44e minuut. Ik denk dat we even moeten stoppen want ze haalt nu een heleboel dingen door elkaar.
192 C:A 14e minuut. Verbalisant. Ik begrijp precies wat je bedoeld [betrokkene 10]. Zoals je hebt geleefd, althans zoals je ik het begrijp dan is er niet een leuk plekje op de wereld en als je gevonden had in Vinkeveen wat jou was beloofd dan was het een paradijs geworden denk ik hè.
Of …dat vind ik nou zou knap dat je zo je best doet (laatste verhoor 5 juli 191 C-A). Er worden telefoonnummers uitgewisseld, er heerst een jolige amicale stemming. De verhoren — met name die in 2005- kenmerken zich door sturing en het zijn met name rommelige gesprekken waar iedereen door elkaar heen praat.
De waarheidsvinding, speciaal in dit soort zaken, is gediend met inzicht in het letterlijke gesprek. De toonzetting van het verhoor moet sturend en doorvragend zijn, het gaat niet meer alleen om de grote lijnen maar ook om het doorvragen soms op detailniveau, hoe confronterend voor de aangever dit soms ook kan zijn. Inconsistenties dienen aan de orde te worden gesteld. De houding dient kritisch en neutraal te zijn.
Dit klemt temeer daar is vastgesteld dat [betrokkene 10] lijdt aan zogenaamd borderlinesyndroom.
Prof dr Bullens, die onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van Leijsner, die ook een borderliner is, heeft in deze zaak (eerste aanleg) ter zitting als getuige/deskundige gehoord, verklaard dat juist bij mensen die lijden aan een borderlinestoornis, behoedzaamheid op zijn plaats is. De vraagstelling dient kritisch en neutraal zijn. De verhoren moeten uiterst zakelijk worden gehouden, met distantie. Mensen met borderline zijn kwetsbaar en makkelijk te manipuleren c.q. te beïnvloeden. Ze hebben vaak geen eigen identiteit -waardoor ze de schutkleur van de omgeving aannemen. Ze klampen zich vast aan mensen die aardig zijn. Bij deze mensen is de wijze van verhoren van belang voor de betrouwbaarheid van de verklaringen aldus prof dr. Bullens.
Het is ook mogelijk dat [betrokkene 10] door haar borderlinesyndroom welwillend is en zich schuldig maakt aan compliance.1.
De verdediging verzoekt het Hof de verklaringen van [betrokkene 10] uit te sluiten van het bewijs gelet op de wijze waarop de verhoren hebben plaatsgevonden, subsidiair verzoekt de verdediging om een deskundige onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. (…)
Indien uw Hof de aangifte en nadere verklaringen van [betrokkene 10] wenst te gebruiken in de bewijsconstructie dan verzoekt de verdediging om een deskundige (prof dr Bullens dan wel Wagenaar) onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van deze verklaringen gelet op de sturende wijze van verhoren mede gelet op haar psychische gesteldheid en het feit dat [betrokkene 10] aantoonbaar enkele malen gelogen heeft in haar aangifte en haar verklaringen in 2007. Daarnaast heeft de verdediging aangetoond dat de verklaringen van [betrokkene 10] innerlijk tegenstrijdig zijn en niet consistent’.
4.
Het gerechtshof heeft de verklaringen van [betrokkene 10] tot bewijs gebruik en het (voorwaardelijk) verzoek wederom afgewezen. In zijn arrest van 20 december 2010, p. 28, overweegt het dat het bij pleidooi gedane subsidiaire verzoek om een deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 10] afwijst omdat het niet noodzakelijk is. Ter motivering daarvan overweegt het:
‘Het hof acht zich voldoende voorgelicht om de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 10] te kunnen beoordelen. Door de verdediging is ook eerder om een dergelijk verzoek verzocht, welk verzoek door het hof gemotiveerd was afgewezen. Door de verdediging zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die tot een dergelijk onderzoek noodzaken.’
5.
De motivering door het gerechtshof van de afwijzing van het verzoek is echter niet toereikend. Namens rekwirant is niet verzocht om de betrouwbaarheid van de verklaringen van íedere aangeefster te laten onderzoeken door een gedragswetenschapper. Alleen in het geval van [betrokkene 10] was daartoe een speciale aanleiding omdat in de visie van de verdediging (en de A-G heeft dat niet tegengesproken) de betrouwbaarheid van verklaringen van iemand met een psychische stoornis — in dit geval een borderline stoornis waarbij aangeefster zelf verklaart daarvoor onder behandeling te zijn bij een psychiater — met meer kennis van een dergelijke ziekte en de effecten daarvan op een verklaring moet worden beoordeeld. Rechters ontberen de kennis over een dergelijke stoornis, zo kan in het algemeen wel worden gesteld, en zullen zich daarom, willen zij in staat zijn de betrouwbaarheid van een verklaring van iemand met een stoornis als waarvan hier sprake is te kunnen beoordelen, moeten laten voorlichten over de effecten van die stoornis. Niet toereikend voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van iemand met een borderlinestoornis is hetgeen het gerechtshof in het algemeen stelt: namelijk dat het zelf wel in staat is om de betrouwbaarheid te beoordelen aan de hand van de banden van de verhoren noch het feit dat deze getuige wordt gehoord als getuige door één van de leden van het hof als raadsheer-commissaris (beslissing 6 april 2009) of dat het zich ‘voldoende voorgelicht acht’ (eindarrest 20 december 2010) om de geloofwaardigheid te beoordelen. Zeker wanneer de betrouwbaarheid van die verklaringen gemotiveerd wordt bestreden en de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt op deze verklaringen.
6.
De afwijzing door het gerechtshof van het verzoek om benoeming van een deskundige is mitsdien ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd althans onbegrijpelijk. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, nu het gerechtshof is afgeweken van het namens rekwirant naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van aangeefster [betrokkene 10] niet betrouwbaar zijn en dientengevolge zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs heeft verworpen, zonder dat het de afwijking van dat standpunt (toereikend) met redenen heeft omkleed. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Namens rekwirant is betoogd in een niet anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op te vatten verweer, neergelegd in de ter zitting van 26 november 2010 overgelegde pleitnota, dat de verklaringen van [betrokkene 10] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn.
Daartoe is het volgende aangevoerd (p. 14 pleitnota):
‘IIII. Feiten
Feit 1A
[betrokkene 10] (zie 1B)
[naam 7](zie 1B)
Feit 1B
a) [betrokkene 10]
Wijze van verhoren
Naar aanleiding van de problematiek rond het horen (en onbedoeld beïnvloeden) van vermeende slachtoffers van zedenzaken heeft het college van procureurs-generaal enkele aanwijzingen gemaakt met betrekking tot de bejegening van mogelijke slachtoffers. Dit heeft in het verleden geleid tot de ‘aanwijzing bejegening slachtoffers zedendelicten’ (1999A020) en de ‘aanwijzing opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties ’ (1999A025) die vervangen is door de ‘aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ (2005A0001)2., die vanaf 15 februari 2005 in werking is getreden en de aanwijzing mensenhandel die in werking is getreden op 1 april 20063..
Hoofdlijnen van deze richtlijnen zijn dat de vermeende slachtoffers moeten worden gehoord door gespecialiseerde medewerkers4. en dat de verhoren bij voorkeur moeten worden opgenomen op geluidsdragers. Deze oude richtlijnen waren ook van toepassing op gedragingen zoals strafbaar gesteld in 250a van het wetboek van strafrecht5..
De verdediging heeft geconstateerd na beluistering van de verhoren van [betrokkene 10] dat er door de verbalisanten niet is gehandeld met professionele distantie, maar dat slechts in één richting is gecommuniceerd, namelijk dat cliënt schuldig was.
Aangeefster is dagenlang verhoord. De tekst van de verhoren wijkt op belangrijke punten af van hetgeen er uiteindelijk op papier komt. Verbalisanten maken een selectie van hetgeen al dan niet op papier komt. De vraagstelling is sturend, verbalisanten geven het antwoord al en vragen aangeefster dan om bevestiging.
Ik geef enige voorbeelden. 191A-A verhoor 5 juli 2005 15e minuut. Heb je er moeite mee om over te praten. Wil je er over praten of kost het je teveel energie. Je weet niet hoe je het moet beschrijven. [betrokkene 10] reageert gelaten en zegt dat ze het een beetje moeilijk vindt. Verbalisanten volharden. Lastig hè! Maar ja als wij steeds heel erg aan jou moeten vragen hoe het was dan kunnen we beter zeggen. Je heb nu genoeg verteld en als het nodig is dat we er dan een keer later op terug komen. Zou je dat graag willen? Zullen we dat dan doen? Ja (klein stemmetje).
191 A-A: 44e minuut. Ik denk dat we even moeten stoppen want ze haalt nu een heleboel dingen door elkaar.
192 C:A 14e minuut. Verba lisant. Ik begrijp precies wat je bedoeld [betrokkene 10]. Zoals je hebt geleefd, althans zoals je ik het begrijp dan is er niet een leuk plekje op de wereld en als je gevonden had in Vinkeveen wat jou was beloofd dan was het een paradijs geworden denk ik hè.
Of … dat vind ik nou zou knap dat je zo je best doet (laatste verhoor 5 juli 191 C-A). Er worden telefoonnummers uitgewisseld, er heerst een jolige amicale stemming. De verhoren — met name die in 2005- kenmerken zich door sturing en het zijn met name rommelige gesprekken waar iedereen door elkaar heen praat.
De waarheidsvinding, speciaal in dit soort zaken, is gediend met inzicht in het letterlijke gesprek. De toonzetting van het verhoor moet sturend en doorvragend zijn, het gaat niet meer alleen om de grote lijnen maar ook om het doorvragen soms op detailniveau, hoe confronterend voor de aangever dit soms ook kan zijn. Inconsistenties dienen aan de orde te worden gesteld. De houding dient kritisch en neutraal te zijn.
Dit klemt temeer daar is vastgesteld dat [betrokkene 10] lijdt aan zogenaamd boderlinesyndroom.
Prof dr Bullens, die onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 7], die ook een borderliner is, heeft in deze zaak (eerste aanleg) ter zitting als getuige/deskundige gehoord, verklaard dat juist bij mensen die lijden aan een borderlinestoornis, behoedzaamheid op zijn plaats is. De vraagstelling dient kritisch en neutraal zijn. De verhoren moeten uiterst zakelijk worden gehouden, met distantie. Mensen met borderline zijn kwetsbaar en makkelijk te manipuleren c.q. te beïnvloeden. Ze hebben vaak geen eigen identiteit waardoor ze de schutkleur van de omgeving aannemen. Ze klampen zich vast aan mensen die aardig zijn. Bij deze mensen is de wijze van verhoren van belang voor de betrouwbaarheid van de verklaringen aldus prof dr. Bullens.
Het is ook mogelijk dat [betrokkene 10] door haar borderlinesyndroom welwillend is en zich schuldig maakt aan compliance.6.
De verdediging verzoekt het Hof de verklaringen van [betrokkene 10] uit te sluiten van het bewijs gelet op de wijze waarop de verhoren hebben plaatsgevonden, subsidiair verzoekt de verdediging om een deskundige onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Cliënt heeft uitvoerig over [betrokkene 10] verklaart. Hij wist ten tijde van het afleggen van zijn verklaringen bij de politie niet dat [betrokkene 10] aangifte had gedaan. Op bladzijde 016477 en 016478 verklaart cliënt dat hij [betrokkene 10] kent uit een bordeel, dat zij verliefd op hem was, dat zij met hem mee wilde naar Nederland. Cliënt bevestigt dat [betrokkene 10] als eerste contact met hem zocht. Hij verklaarde voorts dat hij in Turkije tegen haar heeft gezegd dat hij de relatie wilde beëindigen. Zij wilde dat niet aannemen. Toen ze weer naar Nederland ging heb ik nog een poosje telefonisch contact met haar gehad en opeens stond haar telefoon uit en toen wist ik dat onze relatie beëindigd was. Ik loop niet achter vrouwen aan. [betrokkene 10] bevestigt ook dat cliënt haar nooit heeft lastig gevallen sinds haar ‘vlucht’ in mei 2005. Ook verklaart [betrokkene 10] dat zij cliënt na Turkije nog diverse malen heeft gebeld. In haar telefoon staat de naam van cliënt opgeslagen als verlohrene Liebe’.
Uit de verklaring van [betrokkene 14] bij de rechter-commissaris op 14 april 2008 verklaart zij: Ik heb er niet zo'n zicht op hoeveel uren dames op een dag werken omdat als de gordijnen dicht zijn dit meerdere dingen kan betekenen. Uit de verklaring van [betrokkene 14] blijkt dat zij vijf dagen per week in de dag of avonddienst werkte. Uit de verklaring van [betrokkene 14] blijkt niet dat [betrokkene 10] gedwongen zou worden door cliënt om iedere dag te werken. Uit de verklaring van [betrokkene 14] bij de politie blijkt dat [betrokkene 10] huilde en een ongelukkige indruk maakte. Cliënt is in april 2005 naar Turkije gegaan. Hij is daar vier maanden gebleven. [betrokkene 10] is in mei bij cliënt in Turkije geweest en daar is de relatie beëindigd. Het kan zijn dat [betrokkene 10] huilde of ongelukkig was omdat het uit was met haar vriend.
Kort na haar reis naar Turkije is zij vertrokken van het zandpad. Uit haar telefoongegevens blijkt dat zij contacten heeft met [naam 1] en [naam 2]. Beide zijn klanten van haar. Volgens het dossier verblijft [betrokkene 10] korte tijd bij de Vin die ook niet weet wat hij met haar aan moet.
Verklaring van [betrokkene 11] op 18 september 2007 bij de politie. [betrokkene 11] verklaart dat zij [betrokkene 10] in september 2005 heeft geholpen weg te komen van het Zandpad. [betrokkene 11] verklaart bij de politie dat [betrokkene 10] met een man is meegegaan. Dit klopt met de bevindingen uit het dossier.
Bij de rechter-commissaris verklaart [betrokkene 11] op 27 januari 2010 dat zij zich niet meer kan herinneren of [betrokkene 10] blauwe plekken had.
Verklaring van [betrokkene 12] bij de Rechter-commissaris op 8 januari 2008: Het klopt niet dat ik met [betrokkene 10] naar Duitsland ben gereden. Wij zijn dus niet in Dortmund geweest en hebben ook mijn zus niet bezocht. Zij heeft mij verteld dat zij verliefd was op [betrokkene 15]. Ze wilde een borstvergroting. Zij wilde extensions. Zij noemde hem altijd baby. Ik heb nooit blauwe plekken bij haar gezien. [betrokkene 10] heeft er met mij nooit over gesproken dat zij uit de prostitutie wilde stappen.
Verklaring van [naam 7] bij de Rechter-commissaris op 19 mei 2008 Uit haar verklaring blijkt zij samen met [betrokkene 10] heeft gewerkt in Utrecht. [betrokkene 10] was jaloers op mij. Van gasten van [betrokkene 10] en ook van haar zelf heb ik gehoord dat zij ook anaalsex aanbiedt en geen condooms gebruikt.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een warrige vrouw die veel heeft meegemaakt in haar jeugd (althans dat stelt ze) en naar het oordeel van de verdediging werkelijkheid vermengt met fantasie.
Geloofwaardigheid van de verklaring van [betrokkene 10]
Verhoor op 13 augustus 2007
- •
In januari 2007 is borderline en een depressie bij mij geconstateerd. Ik ben in therapie bij een psychiater. Ik lijd aan auto-mutilatie, ik verwond mij zelf en heb last van stemmingswisselingen.
- •
Ik ben op mijn 14e jaar seksueel misbruikt door mijn broer. Mijn broer heeft mij van mijn 14e tot mijn 18e misbruikt, (dit is nieuw!)
- •
Over de periode in Italie vertelt [betrokkene 10] dat ze weg is gegaan bij haar verloofde omdat hij haar bedroog met haar nichtje (nieuw) dat ze daarna met [naam 3] ging, dat ze daarna door de politie is weggehaald omdat zijn moeder haar bij hem had gezien (niets over het klooster of de inval vanwege drugs!)
- •
[betrokkene 10] verklaart dat zij in Duitsland voordat zij [betrokkene 15] leerde kennen ook nog heeft gewerkt op verschillende tippelzones in Dortmund, Duisburg en Essen (nieuw)
- •
[betrokkene 10] verklaart dat [naam 4] ook voor [betrokkene 15] heeft gewerkt, dat zij door [betrokkene 15] is geslagen en zij is teruggebracht door [betrokkene 13]. Ik weet dit omdat op de dag dat [betrokkene 13] mij naar Nederland bracht [naam 4] weer door [betrokkene 13] is opgehaald. Ik kan min nog herinneren dat ik niet met haar mocht praten. (nieuw; [naam 4] komt in de aangifte in 2005 wel voor7. maar enkel als vriendin waarmee ze samen in de club heeft gewerkt. Geen enkel woord over het feit dat [naam 4] ook voor [betrokkene 15] zou hebben gewerkt. Geen woord over het feit dat zij een maand eerder naar Nederland zou zijn gegaan om daar te werken)
- •
Over [naam 5] vertelt Ramona: Zij vertelde mij dat [betrokkene 15] mij een mooi leven kon bieden in Nederland (nieuw in 2005 was [naam 5] was jaloers op mij. Als ik haar vragen stelde reageerde zij allergisch op die vragen).
- •
Op vragen van verbalisant van wie het initiatief bij de kennismaking uitging zegt [betrokkene 10] op pag. 016527: [betrokkene 15] nam elke keer het initiatief om elkaar te ontmoeten. (anders aangifte 2005 daar verklaart ze dat het initiatief van haar uit ging).
- •
Op vragen van verbalisant hoe [rekwirant] zich gedroeg zegt [betrokkene 10] dat hij haar overlaadde met kado 's zoals champagne lingerie en sieraden (anders aangifte in 2005).
- •
Wist je toen al dat hij actief was als pooier? Nee ik ben er pas achter in Nederland achtergekomen. (anders aangifte 20 juni 2005 pag.016403 laatste alinea e.v. op de band is letterlijk te horen dat ze zegt: hallo ja ich bin nicht dumm!)
Verklaring 14 augustus 2007
- •
[betrokkene 10] verklaart dat zij energiepillen moest slikken (nieuw)
- •
[betrokkene 10] verklaart nu dat [betrokkene 15] haar dwong anale seks te hebben met klanten (nieuw).
- •
[betrokkene 10] verklaart dat zij haar borstimplantaten wilde hebben zodat zij een paar dagen vrij kon krijgen. (in haar aangifte in juni 2005 verklaart ze dat ze de hele maand januari vrij is geweest)
- •
Over de vlucht in december 2004 (bladzijde 016540 derde alinea): Onderweg naar Duitsland heb ik [betrokkene 15] gebeld. Ik kon de smsjes niet langer negeren die hij naar mij stuurde. Ik belde hem dus op en hij zei toen tegen mij dat ik als ik niet terug zou komen hij mijn moeder wat zou aandoen. Hij sprak over vermoorden in dat soort bewoordingen. Ik heb hem toen maar verteld waar ik was en hij heeft mij toen opgehaald met zijn auto. Toen hij aankwam bleek hij heel kwaad te zijn en heeft hij mij veel vragen gesteld waar ik was. Later in de auto heeft hij mij toen geslagen. Hij wilde toen dat ik mijn moeder zou bellen, omdat ik haar ervoor had gebeld en zij onderweg was om mij op te halen, (anders aangifte 23 juni 2005 bladzijde 016451 laatste alinea e.v.)
- •
Over de abortus (bladzijde 016542): Ik wilde geen abortus. (anders aangifte 016450 ik wilde het behouden ik wilde het niet behouden. Ik dacht ook dat ik te jong was. Bovendien kon ik het kind niets bieden en ik zou het toch niet redden. Hij heeft mij niet gedwongen).
- •
Borstvergroting; (nieuw dat [naam 6] de cupmaat zou hebben bepaald)
Verhoor bij Rechter-commissaris op 29 augustus 2007
- •
Ik ben in december 2004 ook een keer weggelopen. Ik ben toen teruggekomen omdat hij gedreigd heeft mijn familie iets aan te doen (anders in juni 2005).
- •
Ik heb Yucel in mei 2005 gebeld en hem verteld dat ik in Duitsland bij mijn moeder was. Ik wist dat Yucel dat zou vertellen aan [betrokkene 15] en dat was ook mijn bedoeling. (dit is niet goed te rijmen met de eerdere verklaring van [betrokkene 10] waarin zij zegt dat [betrokkene 15] haar in Duitsland weet te vinden 016460 omdat hij alle adressen kent ook van haar moeder en broer)
- •
Bij de Rechter-commissaris wordt het verhaal van de vlucht in december 2004 weer anders. Nu zegt [betrokkene 10] dat cliënt haar manipuleerde met smsjes. Op vragen van de verdediging wat hij dan smste kon de getuige dit niet aangeven. Zij verklaart nu: hij heeft mij toen niet geslagen. Op de vraag van de verdediging waarom zij hierover bij de politie heeft gelogen zegt ze. Ik was kwaad op hem. Daarom heb ik dat verklaard. Verder. Het is niet goed om te liegen maar wat hij mij heeft aangedaan is erger.
- •
Mijn moeder is verhuisd na december 2004 en voordat ik ben gevlucht in 2005. Hierdoor had ik minder angst dat hij mijn moeder wat aan kon doen. Hij wist immers niet war zij woonde. (in 2005 verklaart zij 016460) dat [betrokkene 15] haar weet te vinden omdat hij alle adressen kent ook van haar moeder en broer; eerder in 2005 verklaart ze geen contact te hebben met haar moeder)
- •
Het klopt dat ik met [betrokkene 12] en [naam 2] naar Duitsland ben geweest in 2005. Het was niet lang. [betrokkene 12] is daar gebleven. Ik ben weggegaan. Andere heeft mij later in Dortmund opgehaald. Ik ben niet in Dortmund gebleven omdat het daar niet veilig was. (anders aangifte 23 juni 2005 bladzijde 016458, Wij zijn samen naar Duitsland gegaan… Samen zijn we weer teruggekomen naar Nederland. Op zondagavond 22 mei 2005 zijn wij naar Duitsland gegaan en op maandag zijn we weer teruggekomen.) [betrokkene 10] geeft toe dat ze aanvankelijk bij de politie heeft gelogen over het feit dat [betrokkene 13] haar naar het Zandpad zou hebben gebracht. Zij verklaart hierover bij de politie te hebben gelogen omdat ze dacht dat men haar anders niet zou geloven.
De feitelijke gedragingen die aan cliënt worden verweten, waardoor een dwangsituatie zou zijn ontstaan, kunnen echter niet bewezen worden door andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van aangeefster zelf, laat staan dat uit de andere bewijsmiddelen zou blijken dat cliënt betrokken is geweest bij de ten laste gelegde gedragingen.
De verklaringen van [betrokkene 10] zijn onvoldoende om als bewijs te worden gebezigd bij gebrek aan steunbewijs voor de inhoud van haar verklaring.
Daarbij komt het feit dat zoals hiervoor is aangetoond haar verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn en niet consistent, waardoor haar verklaringen ongeloofwaardig en dus onbetrouwbaar zijn. Ik verzoek uw Hof de verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Ik verzoek u cliënt vrij te spreken.’
2.
Samenvattend komt het verweer er op neer dat de uitkomst van de verhoren van [betrokkene 10] door de wijze waarop zij werd verhoord8., de psychische stoornis waaraan zij lijdt en de vele tegenstrijdigheden tussen de door haar afgelegde onderlinge verklaringen, niet betrouwbaar zijn en dat deze niet tot bewijs kunnen worden gebezigd, nu steun voor die verklaringen waar het de in de telastelegging opgenomen verwijten betreft niet kan worden gevonden in ander, onafhankelijk, bewijsmateriaal.
3.
Het hof heeft dit verweer verworpen en de verklaringen tot bewijs gebezigd. Het neemt daartoe de overwegingen van de rechtbank op dit punt over (p. 25–28 van het arrest van 20 december 2010). Het overweegt verder dat voor zover zich gebreken in de wijze van verhoren door de politie hebben voorgedaan en in de weergave in een proces-verbaal, dat deze niet van zodanige aard of van zodanig gewicht zijn dat daardoor de verklaringen van [betrokkene 10] in hun geheel onbetrouwbaar zouden zijn. Ook overweegt het hof dat het de opmerkingen van de raadsvrouwe in aanmerking heeft genomen bij de waardering van de processen-verbaal. Tot slot is het van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 10] voldoende steun vinden in bewijsmiddelen die (mede) uit andere bron afkomstig zijn en verwijst het naar die bewijsmiddelen.
4.
Waar het hof in zijn overwegingen in het geheel aan voorbijgaat is de door de raadsvrouwe gememoreerde borderline-stoornis waar [betrokkene 10] aan zegt te lijden. Op het bestaan van deze stoornis en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen, is nadrukkelijk gewezen: de gevolgen van het gebrek aan distantie door de verbalisanten bij iemand met een borderline-stoornis, het gevaar van compliance die een dergelijke stoornis met zich mee kan brengen, de verwijzing naar de door prof. Bullens gemaakte opmerkingen over [getuige 7], die een borderline-stoornis heeft. Op al deze argumenten is het gerechtshof niet ingegaan. Nu hoeven bij de reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet alle argumenten besproken te worden (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.4 sub d), maar van een detail kan hier niet worden gesproken: het is het belangrijkste argument waarmee de onbetrouwbaarheid van de verklaringen is onderbouwd.
Het hof kon daar ook moeilijk iets over zeggen, nu het verondersteld moet worden zelf over onvoldoende kennis te beschikken omtrent de (gevolgen van) een borderline-stoornis voor de betrouwbaarheid van verklaringen als hier aan de orde (zie ook middel II). Nu het hof zich die mogelijkheid zelf heeft ontzegd door ook het verzoek om benoeming van een deskundige op dit gebied af te wijzen, heeft het zichzelf in de situatie gebracht dat het niet heeft kunnen reageren op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging. Dat maakt het verzuim er echter niet minder om.
5.
Het oordeel van het hof waarmee het reageert op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat voor de feitelijke gedragingen die de conclusie van dwang zouden rechtvaardigen geen ander bewijsmateriaal is te vinden, is evenmin toereikend, nu de daartoe aangehaalde verklaringen (p. 27) geen van alle over de door de raadsvrouwe bedoelde feitelijke gedragingen gaan en deze. evenmin zijn terug te vinden in de gebezigde bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkort arrest.
6.
Het hof heeft mitsdien verzuimd (genoegzaam) de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging waardoor het arrest aan nietigheid lijdt.
Middel IV:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, nu het gerechtshof heeft bewezen verklaard onder 1B dat rekwirant zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten opzichte van [betrokkene 16] (werknaam: [C]) zulks terwijl de bewijsmiddelen, afzonderlijk noch in verband met de nadere overwegingen van het gerechtshof, voor een dergelijke bewezenverklaring redengevend zijn althans heeft het gerechtshof de grondslag van de te laste legging verlaten door rekwirant voor iets anders te veroordelen dan aan hem was te laste gelegd. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting
1.
De rechtbank heeft rekwirant vrijgesproken van dit feit. Het gerechtshof is van oordeel dat het bewezen verklaard kan worden. Het gerechtshof baseert dit, zo blijkt uit de overwegingen in het arrest van 20 december 2010, met name op de in hoger beroep afgelegde, volgens het hof voor rekwirant belastende verklaring. De hiertoe gebezigde bewijsmiddelen zijn, voor zover hier van belang:
- *
de vertaalde verklaring van de op 3 september 2010 ten overstaan van de Amtsrichter te München en de raadsheer-commissaris door de getuige [betrokkene 16] afgelegde verklaring. De essentie daarvan is dat [betrokkene 16] verklaart dat:
- —
van het geld dat zij verdiende het merendeel naar rekwirant ging,
- —
dat hij meestal bepaalde wie welk deel kreeg,
- —
dat rekwirant bepaalde door het ‘systeem’ dat hij daarin had aangebracht hoe vaak zij werkte,
- —
dat het ‘systeem’ er in bestond dat hij de vrouw isoleerde,
- —
dat ze eerder anders heeft verklaard omdat ze bang was voor de gevolgen,
- —
dat zij vrijwillig geld aan hem afstond maar dat hij manipuleerde door de manier waarop hij het zag over bracht op de andere persoon en je dan als het ware zijn gedachten kreeg,
- —
dat het toch vrijwilligheid was,
- —
dat hij het geld niet gekregen heeft door haar een pak slaag te geven,
- —
dat hij had besloten dat zij het geld aan hem moest betalen en dat zij zich onderwierp aan zijn beslissing,
- —
dat zij het werk deed voordat zij hem kende en nog steeds doet, dat zij van hem geen contact met anderen, familie, vriendinnen, mocht hebben,
- —
dat hij wel een voorstelling had van wat je moest verdienen en dat hij die aan haar vertelde, dat er over geld was gesproken toen het op de scheiding aan kwam, dat zij een deel terug wilde en dat hij een deel heeft gegeven,
- —
dat hij daar niet tegen in is gegaan, dat zij altijd graag heeft gewerkt, voor zijn tijd ook al,
- —
dat zij soms langer werkte omdat zij niet naar huis wilde omdat zij niet met hem samen wilde zijn en wilde scheiden,
- —
dat zij en rekwirant het geld spaarden en ook nogal wat geld in huis hadden, welk geld bij zijn ouders thuis lag,
- —
dat zij bijna dagelijks werd gevraagd om niet meer te gaan werken, dat zij niet wilde wachten op een man in haar leven,
- —
dat zij maar een klein deel van het geld terug wilde, vijfduizend of tienduizend, gewoon om alleen maar weg te gaan,
- —
dat zij nooit is gedwongen om haar werk te doen, dat zij haar werk altijd vrijwillig heeft gedaan,
- —
dat zij het ziet als gewone baan,
- —
dat hij wilde dat zij zou stoppen met werken omdat hij precies wist dat als zij verder werkte zij iemand anders leerde kennen en dat het dan tussen hem en haar voorbij was,
- —
dat hij nog steeds verliefd op haar is.
- •
een verklaring van [naam 9] waaraan in de verklaring van [betrokkene 16] (zie boven) wordt gerefereerd
- •
tapgesprekken tussen rekwirant en anderen, waaronder [naam 8] en [betrokkene 15] (bewijsmiddel 28), terwijl niet duidelijk wordt wie de daar genoemde ‘[naam 8]’ en pak slaag zal geven, maar dat het waarschijnlijk is dat hij daarmee iemand anders bedoeld dan [betrokkene 16]
- •
tapgesprekken tussen rekwirant en [betrokkene 16], waarin het voornamelijk gaat over geld en waarin [betrokkene 16] zegt dat ze nog wat langer blijft werken
2.
Bovenvermelde bewijsmiddelen zijn niet redengevend voor het bewijs dat er sprake is geweest van mensenhandel als door het hof zelf gedefinieerd in zijn arrest van 20 december 2010, p. 19, onder Toetsingskader. Door deze bewijsmiddelen kan geen ‘uitbuitingssituatie’ worden bewezen als bedoeld in de daar vermelde arresten van de Hoge Raad en de wetsgeschiedenis waarnaar wordt verwezen, meer in het bijzonder blijkt niet dat het prostitutie bedrijven door [betrokkene 16] (mede) een gevolg is van (het gebruik van) dwang, (dreiging met) geweld en/of (dreiging met) een andere feitelijkheid, een feitelijkheid of misbruik uit overwicht dat uit de desbetreffende feitelijke verhoudingen voortvloeide.
De hieronder vermelde gedragingen die het gerechtshof specifiek ten aanzien van [betrokkene 16] bewezen heeft verklaard en waarnaar het verwijst op p. 31 van het arrest volgen niet uit de bewijsmiddelen, zo is telkens uit de gecursiveerde opmerkingen van ondergetekende op te maken:
- —
die [betrokkene 16] als prostituee laten werken: zij werkte en werkt nog als prostituee en beschouwt dat als haar baan
- —
die [betrokkene 16] gedwongen althans bewogen vele uren achter elkaar te werken: uit haar verklaring noch uit andere bewijsmiddelen volgt dat zij werd gedwongen noch bewogen om de vele uren die zij werkte te werken, zij het dat zij soms langer werkte om niet bij rekwirant te hoeven zijn. Dat laatste vond echter haar oorzaak in relatieproblemen tussen [betrokkene 16] en rekwirant
- —
die [betrokkene 16] gedwongen althans bewogen om een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem af te staan en/of af te dragen: [betrokkene 16] benadrukt in haar verklaring dat zij het geld vrijwillig afstond, haar verklaringen over het isoleren van haar van familie en vrienden of pogingen daartoe zijn onvoldoende om de conclusie dat er sprake was van ‘dwang’ of dat zij werd ‘bewogen’ te rechtvaardigen
- —
die [betrokkene 16] (voortdurend) gecontroleerd: zulks blijkt niet uit de verklaring van [betrokkene 16] noch uit de telefoontaps waaruit slechts blijkt dat rekwirant en [betrokkene 16] spreken over hoe laat zij thuiskomt
- —
die [betrokkene 16] één of meermalen geslagen: dit volgt niet uit de bewijsmiddelen althans volgt daaruit niet dat dit in relatie staat tot de prostitutiewerkzaamheden die [betrokkene 16] verrichtte
- —
die [betrokkene 16] één of meermalen bedreigd die [betrokkene 16] iets aan te doen: zulks blijkt niet uit de bewijsmiddelen
- —
die [betrokkene 16] verboden, (althans bewogen, geen, althans weinig) contact te hebben met haar vriendin(nen) en/of familie: zulks blijkt uit de verklaring van [betrokkene 16] zelf maar niet blijkt dat die omstandigheid zodanig van invloed is geweest — met name gezien het ontbreken van overige omstandigheden die daarop zouden kunnen wijzen — dat van een uitbuitingssituatie kan worden gesproken.
3.
De door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen als hierboven samen gevat weergegeven zijn mitsdien niet redengevend voor de bewezen verklaring van ‘dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden’ of één of meer van deze, althans heeft het gerechtshof, door bewezen te verklaren zoals het heeft gedaan, een onjuiste uitleg gegeven aan artikel 273a (oud) Sr, meer in het bijzonder aan het daarin voorkomende door ‘dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen’ waardoor het de grondslag van de telastelegging heeft verlaten. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Willemsparkweg 63 te 1071 GS Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 31 oktober 2011
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 31‑10‑2011
Compliance is de neiging om wenselijke antwoorden te geven. Wanneer iemand merkt dat de vrager een bepaalt antwoordt wil horen dan kan deze persoon sociale druk ondervinden en wenselijke antwoorden gaan geven. Beroemd is het onderzoek van Asch uit 1955. Proefpersonen kregen een vel papier met daarop een lijn getekend. Vervolgens kregen ze daarna een ander vel papier met daarop 3 lijnen met verschillende lengtes en de vraag of ze de lijn wilden aanwijzen met dezelfde lengte als die op het eerste vel papier. Zonder probleem lukt dit op individuele basis. Als dezelfde vraag wordt voorgelegd in een rondetafelgesprek bleek dat dezelfde proefpersonen foute antwoorden gaven wanneer anderen dat ook deden. Met andere woorden de groep legt een bepaalde druk op de leden om niet af te wijken van de mening in de groep. Het is kennelijk niet wenselijk om af te wijken van de groep.In 1963 liet Milgram zien waartoe mensen in staat zijn. In een onderzoek naar fysiek straffen bij het leren bleken volstrekt gezonde mensen electrische schokken toe te dienen die dodelijk konden zijn. Aan het gegil van de proefpersonen waarop de schokken werden toegediend kon men weten wat de effecten waren. Onder druk van de proefleider ging men toch gewoon door. Dergelijke experimenten zijn gedaan om te begrijpen waarom mensen in extreme situaties bepaalde gedragingen vertonen.In zowel het onderzoek van Asch als van Milgram staan de proefpersonen onder een bepaalde druk. Deze druk beïnvloed hen bij het maken van keuzes. Je mag verwachten dat dit ook gebeurt bij verhoren. Als de ondervrager aangeeft dat het zus of zo is gegaan dan kan de ondervraagde druk ervaren om te zeggen dat dit inderdaad zo is. Gebleken is dat mensen met een lager IQ meer de neiging hebben tot het vertonen van compliance dan mensen met een hoger IQ.
Stcrt 2005, 17
Stcrt 2006. 58
die de functie bekleden van rechercheur, overwegend belast met (jeugd- en) zedenzaken en die hebben deel genomen aan de zedenzaken-module van het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde of aan de cursus seksueel (afwijkend) gedrag èn de training omgaan met seksueel geweld van de Stichting Politievormingscentrum. Politiemensen die niet speciaal belast zijn met de behandeling van zedenzaken laten zich niet verder in met de zaak dan strikt noodzakelijk is. Zij zorgen ervoor dat iemand die een melding of aangifte wenst te doen van een zedenmisdrijf op zo kort mogelijke termijn in contact wordt gebracht met een collega die hier mee is belast.4
LJN AH8774, RB Zwolle, 07/840005-02
6 Compliance is de neiging om wenselijke antwoorden te geven. Wanneer iemand merkt dat de vrager een bepaalt antwoordt wil horen dan kan deze persoon sociale druk ondervinden en wenselijke antwoorden gaan geven. Beroemd is het onderzoek van Asch uit 1955. Proefpersonen kregen een vel papier met daarop een lijn getekend. Vervolgens kregen ze daarna een ander vel papier met daarop 3 lijnen met verschillende lengtes en de vraag of ze de lijn wilden aanwijzen met dezelfde lengte als die op het eerste vel papier. Zonder probleem lukt dit op individuele basis. Als dezelfde vraag wordt voorgelegd in een rondetafelgesprek bleek dat dezelfde proefpersonen foute antwoorden gaven wanneer anderen dat ook deden. Met andere woorden de groep legt een bepaalde druk op de leden om niet af te wijken van de mening in de groep. Het is kennelijk niet wenselijk om af te wijken van de groep.In 1963 liet Milgram zien waartoe mensen in staat zijn. In een onderzoek naar fysiek straffen bij het leren bleken volstrekt gezonde mensen electrische schokken toe te dienen die dodelijk konden zijn. Aan het gegil van de proefpersonen waarop de schokken werden toegediend kon men weten wat de effecten waren. Onder druk van de proefleider ging men toch gewoon door. Dergelijke experimenten zijn gedaan om te begrijpen waarom mensen in extreme situaties bepaalde gedragingen vertonen.In zowel het onderzoek van Asch als van Milgram staan de proefpersonen onder een bepaalde druk. Deze druk beïnvloed hen bij het maken van keuzes. Je mag verwachten dat dit ook gebeurt bij verhoren. Als de ondervrager aangeeft dat het zus of zo is gegaan dan kan de ondervraagde druk ervaren om te zeggen dat dit inderdaad zo is. Gebleken is dat mensen met een lager IQ meer de neiging hebben tot het vertonen van compliance dan mensen met een hoger IQ.
Zaaksdossier A-02 bladzijde 016401 onderaan e.v.
Te weten: niet conform de richtlijnen gehandeld, geen professionele distantie maar communicatie in één richting, sturen, tekst van de verhoren wijkt op belangrijke punten af van wat er uiteindelijk op papier komt.