Einde inhoudsopgave
Mediawet 2008
Artikel 2.32 [Afwijzing aanvraag]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
18-12-2013, Stb. 2013, 570 (uitgifte: 23-12-2013, kamerstukken: 33664)
06-11-2013, Stb. 2013, 454 (uitgifte: 15-11-2013, kamerstukken: 33541)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2013, Stb. 2013, 571 (uitgifte: 23-12-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
25-11-2013, Stb. 2013, 472 (uitgifte: 29-11-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Media
Informatierecht / Reclame
1.
Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.
2.
Onze Minister kan een aanvraag afwijzen als:
- a.
de aanvrager blijkens de tweede evaluatie, bedoeld in artikel 2.184, derde lid, onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel b, of 2.24a, eerste lid, onderdeel b;
- b.
de aanvrager niet voldoet aan artikel 2.30, eerste tot en met derde en vijfde lid, of de krachtens artikel 2.30, vierde lid, gestelde eisen;
- c.
aannemelijk is dat de aanvrager zich, mede gelet op zijn handelwijze in een voorafgaande periode waarin hij een erkenning heeft gehad, niet zal houden aan het bepaalde bij of krachtens deze wet; of
- d.
uit de aanvraag naar de mening van Onze Minister onvoldoende blijkt dat:
- 1°
in het door de aanvrager te verzorgen media-aanbod de identiteit en missie van de aanvrager tot uitdrukking komt;
- 2°
het door de aanvrager te verzorgen media-aanbod voldoet aan de daaraan bij of krachtens deze wet gestelde eisen; of
- 3°
de aanvrager bereid is tot samenwerking ten behoeve van de landelijk publieke mediadienst en zijn verantwoordelijkheid gewaarborgd is als bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, onderdeel c.
3.
Onze Minister kan daarnaast een aanvraag afwijzen als de aanvraag niet uitgaat van een voorstel als bedoeld in artikel 2.31, derde lid.