Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.2.8.3
14.2.8.3 Relativiteit
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373165:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Voor welk standpunt een belangrijk aanknopingspunt te vinden is in HR 8 oktober 1976, NJ 1977, 485(Maring/De Staat), m.nt. Heemskerk. Anders: Meijers/Vermeulen 1967, p. 238: het extra nadeel van een executie (en het verschuldigd worden van een dwangsom) moet volgens deze niet als redelijk te verwachten gevolg van het instellen van de vordering worden beschouwd, nu de benadeelde het in zijn macht had deze schade te voorkomen.
Ik heb hier het oog op de schade die specifiek het gevolg is van toepassing van het executiemiddel. De bedoelde schade als gevolg van de ontruiming kan bijvoorbeeld bestaan in beschadiging van de inboedel.
HR 5 oktober 1979, NJ 1980, 43(Tauber/Verhey). Tevergeefs had de aansprakelijke executant in casu getracht aan aansprakelijkheid te ontkomen door aan te voeren dat zijn wederpartij bekend was met de dreigende executie en dat daardoor schade aan drankvoorraad en inventaris zou ontstaan; na vernietiging van het ontruimingsvonnis was de executant voor deze schade naar het oordeel van de Hoge Raad wel degelijk aansprakelijk.
Zie HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366(Ontvanger/Bos), m.nt. Brunner. Zie voor wat betreft het conservatoir beslag HR 15 april 1965, NJ 1965, 331(Snel/Ter Steege), m.nt. Veegens.
In de relativiteitssfeer kan evenmin een rechtvaardiging worden gevonden om aansprakelijkheid van de executant alleen jegens de gehoorzame veroordeelde aan te nemen. In relativiteitsvraagstukken stellen we ons in de eerste plaats de vraag of een bepaalde norm ten opzichte van een bepaalde partij geldt. Die vraag is hier niet aan de orde: zowel het handelen jegens de gehoorzame veroordeelde als dat jegens de ongehoorzame veroordeelde betreft dezelfde wederpartij, die een keuze heeft tussen twee reacties. Aan die keuze, en niet aan de hoedanigheid van de gelaedeerde, wordt dus in dit verband betekenis toegekend. Een keuze voor of tegen naleven van de kortgedingveroordeling, die wordt gemaakt nadat het handelen waarop aansprakelijkheid wordt gebaseerd plaatsheeft, kan de kwalificatie van dit eerdere handelen niet beïnvloeden.
Evenmin kan op basis van art. 6:163 BW worden gesteld dat de hier geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade ter zake van verbeurde dwangsommen, gezien de wijze waarop deze schade is ontstaan of gezien de schadesoort.
De norm die in dit geval aan de orde is, luidt mijns inziens meer in het algemeen dat een executant de naleving van een rechterlijke uitspraak niet mag afdwingen, wanneer deze later blijkt het recht daartoe niet te hebben. Consequentie van deze norm is dat de executant slechts op eigen risico executiemiddelen in stelling brengt om de naleving af te dwingen van een rechterlijke uitspraak, die nog bloot staat aan het risico vernietigd of terzijde gesteld te worden. Achtergrond voor de norm is dat de maatschappelijke rechtvaardigheid eist dat een veroordeelde geen nadeel ondervindt van de executie of dreiging met executie van een nog niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in het geval dit vonnis wordt aangetast of terzijde gesteld en die executie of dreiging daarmee dus achteraf gezien onrechtmatig was.
De bescherming waartoe de norm strekt, is tweeërlei. Enerzijds strekt deze norm tot bescherming tegen schade als gevolg van het naleven van het achteraf onjuist gebleken kortgedingregime. Als gevolg daarvan moet teniet worden gedaan hetgeen krachtens het vonnis is geschied (de materiële component). Anderzijds strekt deze norm tot bescherming tegen schade, die voortvloeit uit toepassing van het door de executant gebruikte executiemiddel (de formele component).1 Zo zal bijvoorbeeld ook schade als gevolg van een ontruiming op grond van een kortgedingvonnis voor vergoeding in aanmerking moeten komen, wanneer de bodemrechter later de inmiddels ontruimde huurder in het gelijk stelt.2 Het feit dat de ontruimde veroordeelde, net als de dwangsomdebiteur, de toepassing van het executiemiddel had kunnen voorkomen door vrijwillig aan de kortgedingveroordeling te voldoen, doet hieraan niet af.3 Hetzelfde geldt voorts krachtens uitdrukkelijke jurisprudentie ten aanzien van schade die voortvloeit uit een - naar later blijkt - onrechtmatig gelegd executoriaal beslag: ondanks het feit dat het leggen van executoriaal beslag over het algemeen voorkomen kan worden doordat vrijwillig aan het vonnis wordt voldaan, moet de schade die van het executoriaal beslag het gevolg is, onverkort worden vergoed. Ook in dit geval is de vergoedingsplicht dus - terecht - niet beperkt tot de materiële schadecomponent, die slechts betreft hetgeen door middel van het beslag is uitgewonnen.4
Met betrekking tot de schade die als gevolg van executie van de dwangsomveroordeling intreedt, moet hetzelfde worden aangenomen: de schade die de dwangsom-debiteur als gevolg van toepassing van dit executiemiddel heeft geleden, valt gezien het voorgaande wel degelijk onder de beschermingsomvang van de overtreden norm.