De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.5:19.1.5 Algemene leerstukken
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.5
19.1.5 Algemene leerstukken
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375531:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 april 1983, NJ 1984, 145(Ritzen/Hoekstra), m.nt. Heemskerk.
BenGH 9 maart 1987, NJ 1987, 910(Trenning/Krabben), m.nt. Heemskerk.
HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652(Van Weezenbeek/HFD), m.nt. Ras.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In enkele gevallen kan naar Nederlands recht een beroep op misbruik van bevoegdheid of rechtsverwerking tot het resultaat leiden dat de veroordeelde zijn wederpartij geen dwangsommen verschuldigd is.
Wat misbruik van bevoegdheid betreft, geldt dat wanneer de tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling als misbruik van bevoegdheid kwalificeert, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling hetzelfde geldt. Tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling kan echter ook zelfstandig misbruik van bevoegdheid opleveren. Bezien wij in hoeverre een beroep op misbruik van bevoegdheid met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling kans van slagen heeft, dan blijkt dat niet snel zal zijn voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde norm in het arrest Ritzen/Hoekstra.1
In bijzondere omstandigheden kan voorts een beroep op rechtsverwerking de dwangsomdebiteur soelaas bieden, al zal het aantal gevallen waarin rechtsverwerking wordt aangenomen, niet groot zijn. Aan de factor tijdsverloop moet waar het de dwangsom betreft een ondergeschikt belang worden toegekend, vanwege de zeer korte verjaringstermijn uit art. 611g Rv.
Gezien de hiervoor al aangehaalde regel uit het arrest inzake Trenning/Krabben2 'dat geen matiging langs andere weg mogelijk is dan via de weg van art. 611d Rv', is het de rechter voorts niet geoorloofd om rechtstreeks te toetsen of verbeurte van dwangsommen naar eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Wel is in twee gevallen een indirecte toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid geoorloofd.
In de eerste plaats dient naar redelijkheid te worden beoordeeld of de veroordeelde in kwestie aan de hoofdveroordeling heeft voldaan. De Hoge Raad gaat ver met de toepassing van deze indirecte redelijkheidstoets: op basis daarvan sanctioneerde de Hoge Raad in de zaak Van Weezenbeek/HFD3 een arrest van het Hof dat moeilijk anders kon worden opgevat dan als resultaat van een rechtstreekse toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid zijdens het Hof. De redelijke uitleg van de veroordeling kan voorts uitkomst bieden in het geval gedeeltelijk aan de veroordeling is voldaan: een uitleg naar redelijkheid kan meebrengen dat de dwangsom in dit geval naar evenredigheid wordt verbeurd. Een bepaling in de veroordeling dat de dwangsom naar evenredigheid met de hoofdveroordeling correspondeert, (zie par. 8.4.23) vergemakkelijkt dit oordeel; een 'geheel-of-gedeeltelijk-clausule' (zie par. 8.4.2.2) sluit dit oordeel daarentegen uit. Als de uitleg van de veroordeling meebrengt dat hoofd- en dwangsomveroordeling zich naar evenredigheid tot elkaar verhouden, kan evenredige verbeurte van de dwangsom mede gebaseerd worden op de hiervoor aangehaalde regel uit het arrest Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens; daarnaast kan dit mogelijk het resultaat zijn van een wijzigingsvordering krachtens art. 611d Rv, gezien de naar huidig recht gehanteerde extensieve interpretatie van het onmogelijkheidsbegrip.
Een indirecte toets aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is in de tweede plaats geoorloofd bij de beantwoording van de vraag of van onmogelijkheid sprake is als bedoeld in art. 611d Rv: in de uitleg van het onmogelijkheidscriterium ligt een redelijkheidstoets besloten.