De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.7:19.1.7 Faillissement en overlijden
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.7
19.1.7 Faillissement en overlijden
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377921:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Beneluxregeling beperkt het definitief karakter van de dwangsomveroordeling voorts nog in twee bijzondere gevallen. In de eerste plaats geldt een bijzondere regel voor het geval van insolventie van de dwangsomdebiteur; de dwangsom wordt gedurende het faillissement van deze niet verbeurd (art. 611e lid 1 Rv). Op grond van art. 611e lid 3 Rv zijn de eerste twee leden van art. 611e Rv eveneens in geval van schuldsanering van toepassing, met dien verstande dat ter zake van vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsanering niet werkt, wel dwangsommen kunnen worden opgelegd. In geval van surseance van betaling zijn de regels uit art. 611e lid 1 en 2 Rv niet van toepassing verklaard.
In geval van overlijden van de dwangsomdebiteur geldt blijkens art. 611f Rv dat de dwangsomveroordeling kan worden gewijzigd of opgeheven; twee verschillende regelingen gelden respectievelijk voor dwangsomveroordelingen die per tijdseenheid luiden en voor overige dwangsomveroordelingen. In het eerste geval wordt de veroordeling geschorst en op initiatief van de dwangsomcrediteur opnieuw door een rechter beoordeeld; in het tweede geval vindt geen schorsing plaats bij overlijden, maar kunnen de erven wijziging of opheffing van de dwangsomveroordeling vorderen.