Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/
Verhandeling
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS599049:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Juridisch-technisch gezien ligt het iets complexer: art. 237 lid 1 Rv kent als rule dat de in het ongelijk gestelde partij in het gelijk wordt gesteld, maar biedt standards voor afwijking van die regel in het geval van familiale banden, gedeeld ongelijk en nodeloze kosten. Vervolgens wordt de hoogte van de te vergoeden kostenposten per kostensoort weer bepaald door verschillende rules en standards, waarbij het liquidatietarief een rule is voor de hoogte van de vergoedbare advocaten-kosten, maar waarbij de toepasselijkheid van dat tarief (en dus ook de afwijking ervan) weer wordt bepaald door een standard.
Ook andere onderdelen van de proceskostenveroordeling, zoals de griffierechten en deurwaarderskosten, zijn voor het grootste deel scherp gereguleerd.
De proceskostenveroordeling in normale zaken is een mengvorm van scherpe en open normen. Feitelijk is het liquidatietarief een scherpe en gedetailleerde rule die maar weinig beoordelingsvrijheid biedt.1 Het zaaksbelang, het aantal processtappen en het gelijk in de procedure zijn de drie factoren die de hoogte van de advocaatkosten in de kostenveroordeling bepalen.2 Zoals eerder vermeld is er binnen dat tarief enige speling qua inhoud van aktes, meetellen van reconventie en het verschil tussen het gevorderde en toegewezen bedrag, maar die speling is klein. Op die scherpe rule zijn echter uitzonderingen mogelijk en die zijn juist als zeer open standards geformuleerd. De rechtsregel die bepaalt of het tarief moet worden toegepast of moet worden losgelaten is bijvoorbeeld een pure standard, zonder enige vastgelegde criteria. Vrijwel hetzelfde geldt voor de nodelozekostenregeling, want het begrip ' nodeloos' geeft nauwelijks sturing. Dit begrip wordt ingevuld met behulp van enkele vaag geformuleerde categorieën in de literatuur, maar vooral door ''s rechters prudentie'.
In hoeverre dragen de prikkels van deze constructie bij aan de terughoudendheid? Het antwoord daarop wordt in de navolgende twee subparagrafen in twee richtingen gezocht. In § 3.2.1 wordt ingegaan op wat de hogere kosten van het toepassen van standards betekenen voor de rechterlijke beslissing. Daarna wordt in § 3.2.2 de status quo bias behandeld.