Einde inhoudsopgave
Internationaal verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken, 2007
Artikel 4 Uitsluitingen
Geldend
Geldend vanaf 14-04-2015
- Bronpublicatie:
18-05-2007, Trb. 2008, 115 (uitgifte: 27-05-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-04-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2016, Trb. 2016, 59 (uitgifte: 10-05-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Dit Verdrag is niet van toepassing op maatregelen genomen uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, 1969, zoals gewijzigd, of het Protocol inzake het optreden in volle zee in gevallen van verontreiniging door andere stoffen dan olie, 1973, zoals gewijzigd.
2.
Dit Verdrag is niet van toepassing op oorlogsschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een Staat zolang ze uitsluitend worden gebruikt voor niet-commerciële overheidsdoeleinden, tenzij die Staat anders beslist.
3.
Indien een Staat die Partij is besluit dit Verdrag toe te passen op zijn oorlogsschepen of andere schepen zoals omschreven in het tweede lid, stelt hij de Secretaris-Generaal daarvan in kennis, onder vermelding van de voorwaarden van de toepassing.
4
a.
Indien een Staat die Partij is een kennisgeving uit hoofde van artikel 3, tweede lid, heeft gedaan zijn de volgende bepalingen van dit Verdrag niet van toepassing binnen zijn grondgebied, met inbegrip van de territoriale zee:
- i.
- ii.
- iii.
b.
en luidt artikel 9, vierde lid, voor zover het van toepassing is op het grondgebied met inbegrip van de territoriale zee van een Staat die Partij is:
‛ Onverminderd het nationale recht van de getroffen Staat, kan de geregistreerde eigenaar, namens de eigenaar, een overeenkomst aangaan met een hulpverlener of een andere persoon teneinde een wrak op te ruimen waarvan is vastgesteld dat het een gevaar vormt. Alvorens het opruimen aanvangt, kan de getroffen Staat voor het opruimen voorwaarden stellen, uitsluitend voor zover zulks noodzakelijk is om te waarborgen dat het opruimen geschiedt op een wijze die verenigbaar is met overwegingen betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu. ’