Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/6.6.1
6.6.1 Aard van de rechtsverhouding
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS589942:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Damminga (2005) p. 219 neemt ook het standaardtype van de girale betaling tot uitgangspunt van zijn analyse.
Over het rechtskarakter van giraal geld: hoofdstuk 2, par.5 en hoofdstuk 3, par. 3.
Vgl. artikel 3:38 jo. 3:84 lid 4 BW. In hoofdstuk 4, par. 5 heb ik getracht de kwaliteitsrekening te verklaren met behulp van een revindicatoire aanspraak. Wie het tegoed op de kwaliteitsrekening toekomt, is daarbij eveneens afhankelijk van voorwaarden.
HR 5 september 1997, NJ 1998, 437 m.nt. PvS en JOR 1997, 112 m.nt. E.W.J.H. de Liagre Bi3h1 en N.E.D. Faber (`Ontvanger-Hamm q.q.'). Zie over dit arrest hoofdstuk 5.
In de rechtsverhouding tussen crediteur en debiteur onderscheidt een incasso zich slechts in één opzicht van een reguliere girale betaling: niet de debiteur, maar de crediteur neemt het initiatief tot het debiteren van de rekening. Voor het overige is de incasso gelijk aan een standaard girale betaling.1 Een betaling door middel van incasso vindt dus ook rechtstreeks plaats tussen de debiteur en de crediteur. In de vorige hoofdstukken heb ik, op basis van een alternatieve kwalificatie van giraal geld, betoogd dat een revindicatoire aanspraak op een giraal tegoed onder omstandigheden mogelijk dient te zijn. Mijn beschouwingen over het rechtskarakter van giraal geld zal ik niet herhalen. Hier gaat het om de aard van de rechtsverhouding tussen partijen en de vraag of de creditering van de rekening van de incassant heeft geleid tot de vermogensovergang van giraal geld.2
Ik begin met de gevallen waarin de debiteur daadwerkelijk een machtiging heeft verstrekt aan de crediteur, maar toch redenen ziet om tot stornering over te gaan. De machtiging maakt deel uit van het contractuele raamwerk van de incasso en voorziet daarmee in de mogelijkheid van stornering binnen een bepaalde termijn. Met het verstrekken van de machtiging gaat de debiteur ervan uit dat hij beschikt over de mogelijkheid tot stornering. De nakoming van de geldschuld door middel van een girale betaling is daarmee voorwaardelijk. Daarop voortbouwend, is ook de overdracht van het girale geld aan een voorwaarde gebonden. In deze goederenrechtelijke benadering verkrijgt de incassant een aanspraak op het door hem ontvangen geld onder een ontbindende voorwaarde, namelijk dat de debetbank of de debiteur overgaat tot stornering binnen de daaraan gestelde termijn. De debiteur behoudt eveneens een aanspraak op het geld, maar dan onder een opschortende voorwaarde. Indien daadwerkelijk stornering plaatsvindt en daarmee de voorwaarde is vervuld, eindigt het recht van de incassant op het geïncasseerde girale geld en behoort het weer onvoorwaardelijk tot het vermogen van de debiteur.3
Vervolgens de gevallen waarin nooit een rechtsverhouding heeft bestaan tussen de incassant en de geïncasseerde of de machtiging al was ingetrokken. In de eerste plaats zou kunnen worden betoogd dat op basis van het incassocontract de incassant zich iedere stornering moet laten welgevallen, ongeacht de aard van de rechtsverhouding tussen de incassant en geïncasseerde. In de tweede plaats zie ik in het geval waarin geïncasseerd is zonder een toereikende rechtsgrond, nauwelijks verschil met de casus van Ontvanger-Hamm q.q. Een revindicatoire aanspraak kan worden aanvaard indien de incasso het gevolg is van een onmiskenbare vergissing. De creditering van de betaalrekening van de incassant heeft in dat geval immers niet geleid tot een vermogensovergang 4