Het Hof benadrukt niet voor niets meermalen dat het de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwt.
HR, 25-06-2013, nr. 11/02159
ECLI:NL:HR:2013:4
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-06-2013
- Zaaknummer
11/02159
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:4, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:4
ECLI:NL:PHR:2013:4, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:4
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0287
Uitspraak 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Falende klachten m.b.t. de motivering van de bewezenverklaring en het gebruik voor het bewijs van een verklaring van een getuige en een relaas van verbalisanten bevattende een ontoelaatbare gissing. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
25 juni 2013
Strafkamer
nr. 11/02159
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 april 2011, nummer 21/003352-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, alsmede aangaande de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, mede in het licht van hetgeen de verdediging daaromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd.
Het tweede middel bevat de klacht dat voor het bewijs gebruik is gemaakt van een verklaring van een getuige die een ontoelaatbare gissing bevat.
Het derde middel bevat dezelfde klacht ten aanzien van een tot bewijs gebezigd relaas van verbalisanten.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 december 2009, in de gemeente Millingen aan de Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het navolgende geldbedrag en de navolgende goederen, toebehorende aan de navolgende benadeelde, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen een of meer werknemers, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders gemaskerd (met bivakmutsen) een supermarkt binnenkwamen en vervolgens onder dreiging van een vuurwapen en/of steekwapen de aldaar aanwezige werknemers hebben gekneveld (met tie-rips) en aldus een dreigende situatie voor die werknemers hebben gecreëerd:
datum geld/goederen benadeelde
10-12-09 35.000 euro, buskaarten C-1000"
2.2.2.
De bewijsmiddelen waarop deze bewezenverklaring steunt, en de bewijsoverwegingen waarin het Hof heeft uiteengezet welke betekenis het aan deze bewijsmiddelen heeft gehecht, zijn in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven onder 5 en 6.
2.3.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat in telefoongesprekken die de verdachte tussen 30 november 2009 en 2 december 2009 heeft gevoerd met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is gesproken over achtereenvolgens 'handding' en 'schietding', en ook over 'hoofddingen' die [betrokkene 1] zou gaan kopen. Het Hof heeft aan deze gesprekken de betekenis toegekend dat de verdachte in zijn telefoongesprekken over, respectievelijk met [betrokkene 2] - die een getuige in de zomer van 2009 in het bezit van een vuurwapen heeft gezien - met 'handding' onderscheidenlijk 'schietding' doelde op het vuurwapen dat bij de bewezenverklaarde overval is gebruikt, en in een telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] met 'hoofddingen' werd gedoeld op bivakmutsen, terwijl het Hof ook van belang heeft geacht dat in telefoongesprekken die de verdachte in de avond van 1 december 2009 en in de vroege ochtend van 2 december 2009 voerde werd gesproken over ergens heengaan, waarbij de verdachte op zeker moment opmerkte dat ze alleen gingen kijken, en een medewerkster van de overvallen supermarkt een week tevoren op hetzelfde vroege uur iemand in de buurt van de supermarkt heeft gezien die op haar de indruk maakte de zaak ongezien te willen observeren, en voorts dat de daders van de bewezenverklaarde overval bivakmutsen droegen.
In de vaststellingen van het Hof ligt voorts besloten dat bij een enige tijd nadien ondernomen poging een supermarkt te Nijmegen te overvallen, ter zake waarvan [betrokkene 1] als verdachte is aangemerkt, gebruik is gemaakt van een bromfiets van het merk Tomos (geregistreerd op naam van een andere verdachte van dat feit), dat de verdachte en [betrokkene 1] elkaar op 9 december 2009 kort voor middernacht telefonisch hebben gesproken waarbij de verdachte aankondigde dat 'ze zo meteen naar [betrokkene 1] kwamen' waarop [betrokkene 1] hem mededeelde dat 'ze alles hadden, dus ook de twee brommers', en dat een getuige op 10 december 2009, kort voor zes uur 's ochtends, drie donker geklede personen op twee brommers, waaronder een Tomos, naar het centrum van Milligen aan de Rijn heeft zien rijden. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat enige tijd na het begaan van de overval, waarbij onder meer bankbiljetten en rolletjes muntgeld zijn weggenomen, tijdens een doorzoeking in de woning van de grootmoeder van de verdachte in een wasmand bankbiljetten en rolletjes muntgeld zijn aangetroffen, en dat de grootmoeder van de verdachte bij de Rechter-Commissaris heeft verklaard dat zij denkt dat de verdachte, die vaak bij haar kwam, dat geld in de wasmand heeft gelegd.
2.4.
Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof op grond van deze, in de gebezigde bewijsmiddelen voorkomende, feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft geoordeeld dat de verdachte als dader bij het bewezenverklaarde feit betrokken is geweest.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof aan de tot bewijs gebezigde, bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring van de grootmoeder van de verdachte klaarblijkelijk deze betekenis heeft toegekend dat bij haar, toen zij werd geconfronteerd met de aanwezigheid van bankbiljetten en rolletjes muntgeld in haar wasmand, aanstonds de overtuiging heeft postgevat dat het geld daar door de verdachte, die regelmatig in haar woning kwam, was achtergelaten, terwijl het Hof heeft geoordeeld dat de getuige terecht tot deze gevolgtrekking is gekomen zodat die vereenzelvigd kan worden met een door het Hof gemaakte gevolgtrekking. Ook in zoverre is het oordeel van het Hof, gelet op de overige bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk (vgl. HR 12 januari 1999, LJN ZD1326, NJ 1999/247).
2.5.
In verdergaande mate kan dat aan het Hof als feitenrechter voorbehouden oordeel in cassatie niet worden onderzocht. Daar voor de strafbaarheid of ernst van het feit geen verschil maakt of bij het bewezenverklaarde feit nu precies of ongeveer een bedrag van € 35.000,- is weggenomen, heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht dat het als bewijsmiddel 1 tot bewijs gebezigde proces-verbaal - het enige bewijsmiddel waarin een aanduiding is te vinden van het totale bij de overval weggenomen geldbedrag - is vermeld dat er "ongeveer € 35.000,-" is buitgemaakt.
2.6.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gelet op art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Falende klachten m.b.t. de motivering van de bewezenverklaring en het gebruik voor het bewijs van een verklaring van een getuige en een relaas van verbalisanten bevattende een ontoelaatbare gissing. Conclusie AG: anders.
Nr. 11/02159 Zitting: 23 april 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 22 april 2011 door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1 primair “Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,- toegewezen en aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het bestreden arrest is bepaald.
2. Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de beslissing van het Hof om de tenlastelegging wat betreft het onder 2 tenlastegelegde nietig te verklaren - is ingesteld namens verzoeker. Namens hem heeft mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Aan verzoeker is onder 1 primair ten laste gelegd dat:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 november 2009 tot en met 10 december 2009, in de gemeente Nijmegen en/of in de gemeente Millingen aan de Rijn, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het/de navolgende geldbedrag(en) en/of de navolgende goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de navolgende perso(o)n(en) / benadeelde(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal (telkens) werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer perso(o)n(en) / werknemer(s), (telkens) gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) gemaskerd (met bivakmutsen) een supermarkt binnenkwam(en) en/of (vervolgens) onder dreiging van een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of steekwapen(s) de aldaar aanwezige perso(o)n(en)/werknemer(s) vroegen om voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) en/of een of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en)/werknemer(s) heeft/hebben gekneveld (met tie-rips) en/of geschopt en/of geslagen, en aldus een dreigende situatie voor die perso(o)n(en) / werknemer(s) heeft/hebben gecreëerd:
datum geld/goederen benadeelde
10-12-09 35.000 euro , C-1000
Buskaarten,
(zaaksdossier 2) Mobiele telefoon(s)
4.
Hiervan heeft het Hof bewezen verklaard dat:
“hij op 10 december 2009, in de gemeente Millingen aan de Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het navolgende geldbedrag en de navolgende goederen, toebehorende aan de navolgende benadeelde, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen een of meer werknemers, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders gemaskerd (met bivakmutsen) een supermarkt binnenkwamen en vervolgens onder dreiging van een vuurwapen en/of steekwapen de aldaar aanwezige werknemers hebben gekneveld (met tie-rips) en aldus een dreigende situatie voor die werknemers hebben gecreëerd:
datum geld/goederen benadeelde
10-12-09 35.000 euro, C-1000
buskaarten
5.
Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd 28-233499, gedateerd 8 maart 2010, dossierpagina 1-17, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 10 december 2009, omstreeks 06.30 uur, drongen een drietal verdachten via de achteringang de supermarkt C1000 in Millingen aan de Rijn binnen. De personeelsleden werden naar een ruimte begeleid alwaar ze gekneveld werden met tie-rips. Drie daders; één met een vuurwapen en één met een steekwapen. Bij deze overval werd een geldbedrag van ongeveer € 35.000,- buitgemaakt.
2.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009093944-1, gedateerd 10 december 2009, dossierpagina 733-736, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Op 10 december 2009 kwam ik ongeveer 06.10 uur bij mijn werk bij de C1000 in Millingen aan de Rijn aan. Op het moment dat ik de sleutel in het slot van de achterdeur wilde doen, hoorde ik iets. Ik zag dat er een manspersoon strak tegen mij aan stond. De man was helemaal in het zwart gekleed. De man droeg een zwarte bivakmuts. Verder had de man een klein wapen in zijn hand. Op dat moment kwamen er ineens nog twee mannen hard aanrennen. Deze twee mannen hadden de zelfde kleding als de eerdere man die ik heb omschreven. Ik zag dat één van deze mannen een soort broodmes in zijn handen had. Vervolgens vertelde de man met het wapen: 'Dit is een overval, rustig blijven.' Vervolgens hoorde ik de man zeggen dat ik de achterdeur moest opendoen. Ik moest naar boven lopen. Ik werd met een tie-rip vastgebonden. Ik zag dat de tie-rip om mijn polsen werd gedaan en werd aangetrokken. Vervolgens moest ik op mijn buik gaan liggen.
Omstreeks 06.20 uur hoorde ik [betrokkene 4] binnenkomen. Ik hoorde één van de mannen aan [betrokkene 4] vragen of zij wist waar de sleutels van de kluis waren.
Er kwam een slager naar binnen. Deze werd ook op het kantoor neergezet. Vervolgens werd hij ook geboeid met een tie-rip en moest hij op zijn buik naast ons komen liggen.
Enkele minuten daarna hoorde ik nog een slager het pand binnenkomen. Deze slager heet [betrokkene 5]. [betrokkene 5] werd ook met een tie-rip geboeid en moest op haar buik gaan liggen.
Op een gegeven moment is [betrokkene 4] door de man met het wapen meegenomen naar de kluis. De man met het pistool bracht [betrokkene 4] terug. Nadat [betrokkene 4] was geboeid, moest zij ook gaanliggen.
3.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009093945-1, gedateerd 10 december 2009, dossierpagina 737-743, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 6], zakelijk weergegeven:
Ik ben medewerker bij de C1000 te Millingen aan de Rijn. Mijn functie is slager. Op 10 december 2009, omstreeks 06.25 uur, kwam ik op mijn werk. Op het moment dat ik binnenkwam, zag ik een persoon staan met een zwarte bivakmuts op. Ik zag en hoorde de man tegen mij zeggen: 'Rustig, er gebeurt niks, naar boven.' Tegelijk zag ik dat de man een mes in zijn rechterhand hield en mij daarmee bedreigde. Ik ben de trap opgelopen en de man liep direct achter mij aan ook naar boven toe. Ergens rond dit moment heb ik iemand met een zwart vuurwapen gezien. Toen wij op de eerste verdieping aankwamen, zag ik collega [betrokkene 3], geboeid met de handen op zijn rug op de grond liggen. Ik moest ook het kantoor in en op de grond liggen. Ik werd geboeid met tie-rips. Enkele minuten later zag ik dat er nog een collega in het kantoor werd gebracht. Dit was [betrokkene 5]. Zij werd ook geboeid en op de grond gelegd. Het enige wat ik van de man heb gezien die mij opving en bedreigde was dat hij een zwarte bivakmuts ophad en dat de man donker was gekleed. Ik zag dat één van de overvallers nog een collega in het kantoor bracht. Dit was [betrokkene 4].
4.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009093969-1, gedateerd 10 december 2009, dossierpagina 745-751, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven:
Ik werk bij de Cl000 aan Millingen aan de Rijn. Ik ben daar hoofdcaissière. Ik was er op 10 december 2009 om 6.20 uur. Ik ben naar binnen gegaan. Ik voelde dat ik bij mijn rechterschouder werd vastgepakt. Ik zag een persoon in het donker gekleed met een zwarte bivakmuts op zijn hoofd. Ik hoorde deze man roepen: 'Lopen, lopen.' Ik ben de trap naar boven opgelopen en voelde dat hij mij in de rug naar boven duwde. Bovenaan de trap zag ik nog een persoon staan met dezelfde omschrijving zoals ik net de man bij de deur heb omschreven. Ik moest het kantoor in en zag mijn collega [betrokkene 3] op de grond liggen. Ik hoorde één van de mannen vragen: 'Wie heeft de sleutel van de kluis?' Ik hoorde hem vragen of ik de sleutel had. Ik gaf aan dat ik hem niet had, maar er wel bij kon komen. Ik heb de sleutel uit de videoband gehaald. Slager [betrokkene 6] kwam samen met een overvaller het kantoor binnenlopen. Ik heb gezien dat deze overvaller een mes in zijn handen had. Ik moest met een van de overvallers mee naar beneden, daar waar de kluis staat. Hier zag ik pas dat hij een revolver in zijn rechterhand hield. Ik ben samen met de overvaller naar de kluis gelopen. Ik moest van hem de kluis open maken. Toen heb ik de kluis open gemaakt. Er lag een gele bankzak in met naar schatting 10 tot 15 duizend euro, gebundeld met elastiekjes. In de kluis lagen ook 15 laden. Hij wilde die lades ook hebben. Ik moest de lades uit de kluis halen. In de kluizen waar geld in zat, haalde hij alleen het papieren geld eruit.
Ik zag [betrokkene 5] met nog een overvaller. Ik zag dat [betrokkene 5] en de overvaller naar boven liepen in de richting van het kantoor van de baas. Ik moest verder gaan met de lades open maken. Ik zag dat de overvaller uit de la de blauwe buskaarten pakte en in de tas stopte. Ik zag dat hij nog een greep deed naar het muntgeld in rolletjes vanuit de lades. Ik moest de trap op naar de anderen in het kantoor van de baas. Hier zag ik [betrokkene 3], [betrokkene 6] en [betrokkene 5] liggen. Ik zag tie-rips waarmee zij geboeid waren aan de polsen. Ik moest op de grond gaan liggen. Daar werd ik met een tie-rip aan mijn polsen op mijn buikzijde vastgebonden. Ook hier zag ik één van de overvallers met een mes in zijn hand.
5.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009093947-1, gedateerd 10 december 2009, dossierpagina 757-763, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 5], zakelijk weergegeven:
Ik ben medewerkster bij de C1000 te Millingen aan de Rijn. Ik woon boven het pand. Op 10 december 2009 ben ik om 6.25 uur naar beneden gegaan. Ik had het gevoel dat er iets niet goed was. Gelijk dacht ik aan de week daarvoor. Het was ook op een donderdagochtend, ook rond 06.30 uur. Ik zag toen schuin tegenover de personeelsingang een man staan kijken en ik kreeg de indruk dat hij niet gezien wilde worden. De man was geheel in het zwart gekleed.
Ik hoorde de deur van de personeelsingang open gaan. Ik werd vastgepakt. Ik zag een man met een bivakmuts achter me staan. Het was een zwarte bivakmuts. Ik zag dat die man geheel donker gekleed was. Hij had een mes in zijn hand. Hij heeft het mes vlak voor mijn nek gehouden. De man pakte mij vast en bracht mij naar de deur. Ik zag nog twee overvallers en [betrokkene 4] staan. [betrokkene 4] stond tussen twee overvallers in. Deze hadden allebei een bivakmuts op. Ik zag dat één van hen een mes in de hand had. De andere had een pistool in de hand. Het was een klein en zwart pistool. Ik hoorde dat de andere overvaller tegen mij zei dat ik naar boven moest gaan. Ik zag dat [betrokkene 3] en [betrokkene 6] op de grond lagen. Ik zag dat ze op de buik lagen en dat de handen van hen geboeid waren. Dat was gedaan met tie-rips. De overvaller deed mij een tie-rip om. Hij zei mij dat ik moest gaan liggen. Even later kwamen de andere overvallers met [betrokkene 4] naar boven. [betrokkene 4] moest op de grond gaan liggen. De overvallers hebben [betrokkene 4] ook geboeid.
6.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009094017-1, gedateerd 10 december 2009, dossierpagina 712-715, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
Ik doe namens de C1000 in Millingen aan de Rijn aangifte van diefstal met geweld op 10 december 2009.
Gestolen goederen: geld.
7.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7], inspecteur van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 28274353, gedateerd 14 januari 2010, dossierpagina 718-719, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
In aanvulling op mijn aangifte van 10 december 2009 wil ik nog het volgende verklaren. Na de aangifte is gebleken dat nog is weggenomen circa 50 stuks blauwe buskaarten.
8.
Het tapgesprek van 30-11-09, 23:00:33 uur, tussen beller [verdachte] 9275 (het hof begrijpt telkens: verdachte) en gebelde [betrokkene 1] 2091 (het hof begrijpt telkens: medeverdachte [betrokkene 1]), dossierpagina 797, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte]: Hei, weet je geen enkele nummer van [betrokkene 2] op Curaçao?
[betrokkene 1]: Nee, swa (= maat); hij zou me sms'en tot nog toe of mij opbellen of wat dan ook, maar ik heb nog niets van hem gehoord.
[verdachte]: En dat ding dat hij had, je weet niet waar het is.
[betrokkene 1]: Die handdingen?
[verdachte]: Ja.
[betrokkene 1]: Hij heeft het aan een vent uitgeleend en daarna heeft hij tegen me gezegd dat ik ze krijg.
[betrokkene 1]: En woensdag.. .gaat het nog door?
[verdachte]: Ja, als het goed is wel, ik ben daarmee bezig, snap je? Ik laat het jou het weten, ja.
[betrokkene 1]: Want ik ga die dingen morgen kopen, weet je.
[betrokkene 1]: Die hoofddingen.
[verdachte]: Ja, ja, spreek... niet... ik spreek daar met jou daarover, ja.
9.
Het tapgesprek van 01-12-09, 00:20:31 uur, tussen beller [betrokkene 2] 0623 (het hof begrijpt telkens: medeverdachte [betrokkene 2]) en [verdachte] 9275, dossierpagina 1025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
S = [verdachte]
D = [betrokkene 2]
S: He, dat schietding, waar is het?
D: Dat ding van [A] (fon) heeft dinges nodig, heeft [B] (ng) (fon) nodig.
S: Kan ik hem niet bij hem pakken of zo.
D: Ja dan probeer, dan bel ik hem dan laat ik het jou even weten.
D: Maar wanneer heb je die ding nodig.
S: Ja, ja, voor woensdag, voor woensdag dus morgen heb ik hem nodig voor overmorgen.
10.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9], respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 28274535, gedateerd 14 januari 2010, dossierpagina 957-960, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8], zakelijk weergegeven:
Ik wil jullie vertellen dat ik een pistool heb gezien. Dat was een zwart pistool. Ik heb het pistool één keer gezien. Dat was afgelopen zomer in 2009. [betrokkene 2] haalde het pistool tevoorschijn. Ik heb aan hem gevraagd waar hij het pistool vandaan had. Hij zei dat hij het had gekocht.
11.
Het tapgesprek van 01-12-09, 19:40:58 uur, tussen beller [betrokkene 1] 2091 en gebelde [verdachte] 9275, dossierpagina 798, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] vraag aan [betrokkene 1] of hij voor vanavond klaar is. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] of het vanavond klaar is. [verdachte] zegt dat ze gaan kijken.
12.
Het tapgesprek van 01-12-09, 22:55:14 uur, tussen beller [betrokkene 1] 2901 en gebelde [verdachte] 9275, dossierpagina 799, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte]: Hei, morgenochtend gaan we kijken, maar je moet morgenochtend opbellen, ... kijk ik vertrek om half zes van huis, dus ongeveer om zes uur ben ik bij jouw huis, vlakbij jouw huis.
[betrokkene 1]: Zes uur 's morgens.
[verdachte]: Ja, ja, je moet voor zeven uur daar zijn toch? Va af kwart over zes moet je daar zijn toch.
[betrokkene 1]: Ja, ja, ja.
[verdachte]: Dus, ben ik ongeveer half zes zo bij jullie.
13.
Het tapgesprek van 02-12-09, 05:03:13 uur, tussen beller [betrokkene 1] 2091 en gebelde [verdachte] 9275, dossierpagina 800, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte]: Ik kom eraan.
[betrokkene 1]: Gaan we dat ding niet halen?
[verdachte]: Nee, alleen kijken, alleen kijken.
[betrokkene 1]: Oh, alleen kijken? Nee, want ik heb alles al voorbereid, daarom.
[verdachte]: Nee, alleen kijken, alleen kijken.
14.
Het tapgesprek van 09-12-09, 23:15:30 uur, tussen beller [betrokkene 1] 2091 en gebelde [verdachte] 9275, dossierpagina 803, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
[verdachte] zegt dat ze zo meteen naar [betrokkene 1] komen.
[verdachte] vraagt: 'Je hebt...'
[betrokkene 1] zegt: 'Alles, alles.'
[verdachte] vraagt: 'Wat?'
[betrokkene 1] zegt: 'Ik heb alles, alles.'
[verdachte] vraagt: 'Dus alle 2 de brommers?'
[betrokkene 1] zegt: 'Ja alles, alles.'
15.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7], inspecteur van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 28-283391, gedateerd 26 januari 2010, dossierpagina 793-794, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9], zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig in Millingen aan de Rijn. Op 10 december 2009 ben ik omstreeks 05.30 uur thuis weggereden met mijn auto. Toen ik op de Heerbaan te Millingen reed, zag ik dat er twee bromfietsen naderden. De voorste bromfiets was een scootermodel, waarop twee personen waren gezeten. Ze waren donker gekleed. De achterste bromfiets was een model damesbromfiets, merk Tomos. Op deze bromfiets was maar 1 persoon gezeten. Ik weet dat hij een donkere muts op zijn hoofd had. Hij was ook donker gekleed. Op zich was het voorval vreemd omdat rond dat tijdstip geen jonge jongens op bromfietsen in de richting van het centrum van Millingen rijden. Ik heb die bromfietsers gezien omstreeks 05.40 uur.
16.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 28-233499, gedateerd 8 maart 2010, dossierpagina 815-821, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2009, tussen 06.30 en 07.00 uur werd gepoogd de supermarkt COOP te overvallen te Nijmegen. Door de diverse politiemedewerkers die ter plaatse kwamen, zijn bevindingen vastgelegd. Deze bevindingen leidden tot:
- De aanhouding in de omgeving van de COOP van twee verdachten, beide in het bezit van bivakmutsen met ooggaten. Dit betrof de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 10], welke ter plaatse op heterdaad werden aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de poging tot overval op de COOP;
- Het aantreffen in de omgeving van een Tomos bromfiets. Aan de hand van de schoensporen en het chassisnummer werd vastgesteld dat deze bromfiets was gebruikt en daar geparkeerd door [betrokkene 1 en 10];
- Het aantreffen in de omgeving van twee personen op een bromfiets. Het betrof hier de personen [betrokkene 11] en [betrokkene 12].
17.
Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 10], [verbalisant 11], [verbalisant 12] en [verbalisant 13], respectievelijk hoofdagent, agent, brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009098439-11, gedateerd 22 december 2009, dossierpagina 828-831, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2009, omstreeks 7.00 uur, kregen wij de opdracht te gaan naar Supermarkt COOP te Nijmegen. Bij het zwembad werd een bromfiets aangetroffen. Dit betrof een Tomos zonder kentekenplaat. Bij navraag van het chassisnummer van de Tomos bleek deze op naam te staan van de verdachte [betrokkene 10].
18.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 14], respectievelijk aspirant en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009098439-23, gedateerd 22 december 2009, dossierpagina 1171-1184, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10], zakelijk weergegeven:
Ik had vanochtend, 22 december 2009, met [betrokkene 11] afgesproken. We hebben mijn brommer, een Tomos, gepakt. Ik ben in de steeg bij de achteringang van de COOP te Nijmegen geweest. [betrokkene 11] en ik wilden daar een beroving plegen.
19.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 3], respectievelijk aspirant en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009098439-27, gedateerd 23 december 2009, dossierpagina 1186-1187, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10], zakelijk weergegeven:
Gisteren heb ik een verklaring afgelegd. Ik wil nog verklaren dat [betrokkene 11] (het hof begrijpt: [betrokkene 11]) erbij was en [betrokkene 13].
20.
Het tapgesprek van 23-12-09, 15:50:31 uur, tussen beller [betrokkene 1] 2091 en gebelde [betrokkene 11] 6841 (het hof begrijpt: [betrokkene 11]), dossierpagina 895, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1]: Hei, luister eens, de 2 brommers, hebben jullie die?
[betrokkene 11]: Kijk, we hebben er een, maat.
[betrokkene 1]: Die van [betrokkene 10], ze hebben die van [betrokkene 10]
(fon).
[betrokkene 11]: Ze hebben die van [betrokkene 10], ja.
21.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 28-233499, gedateerd 5 maart 2010, dossierpagina 683-691, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 5 en 6 januari 2010 vonden er doorzoekingen plaats in diverse woningen in Nijmegen. In de woning bewoond door [betrokkene 14], de oma van [verdachte], werd een geldbedrag (enkele duizenden euro's) aangetroffen, bestaande uit biljetten en muntrolletjes zoals deze doorgaans in het commerciële geldcircuit worden gebruikt. Dit geld werd aangetroffen onder in een wasmand.
22.
Het proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem van 17 mei 2010, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 14], zakelijk weergegeven:
De verdachte [verdachte] is mijn kleinzoon. De zakken met geld die in de wasmand zijn aangetroffen, daar weet ik niks van. Mijn kleinzoon heeft die zakken daar misschien neergelegd. Mijn kleinzoon is gewend om bij mij te komen. Ik heb gedacht dat mijn kleinzoon dat geld daar neergelegd zou kunnen hebben. Op 6 januari 2010 is mijn woning doorzocht.”
6.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 10 december 2009 werd de Cl000 in Millingen aan de Rijn overvallen door drie personen.
[betrokkene 3] (werknemer van de C1000) heeft verklaard (p. 733 e.v.) dat hij op 10 december 2009 om ongeveer 06.10 uur op het werk arriveerde. Toen hij naar de achterdeur liep en de sleutel in het slot stak, kwam er een man die tegen hem aan ging staan. De man was in het zwart gekleed en droeg een bivakmuts. De man had een klein wapen in zijn hand. Vervolgens kwamen er nog twee andere mannen aanrennen. Een van die twee mannen had een soort broodmes. De man met het wapen zei: 'Dit is een overval, rustig blijven.' In de winkel werd een tie-rip om zijn polsen gedaan en moest hij op zijn buik gaan liggen.
[betrokkene 4] heeft verklaard (p. 745 e.v.) dat zij als hoofdcaissière bij de Cl000 werkt en dat zij op donderdag 10 december 2009 om 06.20 uur op haar werk arriveerde. Toen zij binnenkwam, werd er een hand op haar schouder gelegd door iemand met een bivakmuts op zijn hoofd. Zij moest de trap op. Boven zag ze nog een man. Eén van de mannen vroeg wie de sleutel van de kluis had. Zij heeft toen de sleutel gepakt. Zij moest mee naar de kluis. In de kluis zat een gele bankzak met ongeveer € 15.000,-. Ook zaten er lades in de kluis die de overvaller wilde hebben. Zij heeft gezien dat de overvaller een greep deed naar het muntgeld in rolletjes vanuit de lades.
[betrokkene 5] heeft verklaard (p. 757 e.v.) dat zij medewerkster is van de C1000 en dat zij boven het pand woont. Toen zij op 10 december 2009 's ochtends vroeg het pand wilde betreden, kreeg zij het idee dat er iets niet goed was. Zij moest gelijk denken aan de week daarvoor. Het was toen ook donderdagochtend en ook rond 06.30 uur. Zij zag toen tegenover de personeelsingang een man staan kijken. Zij kreeg de indruk dat de man niet gezien wilde worden. Hij was geheel in het zwart gekleed.
Het hof leidt uit de volgende bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - af dat verdachte als één van de overvallers bij de overval op de Cl000 betrokken was.
* Op 30 november 2009 is er een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 1] (p. 797), waarin verdachte vraagt of [betrokkene 1] een nummer van [betrokkene 2] op Curaçao weet. [betrokkene 1] zegt dat hij niets van [betrokkene 2] heeft gehoord. Verdachte vraagt vervolgens: 'En dat ding dat hij had, je weet niet waar het is'. [betrokkene 1] vraagt: 'Die handdingen?' Verdachte zegt: 'Ja', waarop [betrokkene 1] zegt dat hij die aan een vent heeft uitgeleend. [betrokkene 1] vraagt tijdens het telefoongesprek of het woensdag nog door gaat. Verdachte zegt: 'Als het goed is wel' en dat hij er mee bezig is. [betrokkene 1] zegt dat hij morgen die hoofddingen gaat kopen. Op het moment dat [betrokkene 1] praat over de hoofddingen wordt hij onderbroken door verdachte. Hij zegt: 'Ja, ja spreek... .niet... ik spreek daar met jou daarover, ja.'
* Op 1 december 2009 vindt er een gesprek plaats tussen verdachte en [betrokkene 2] (p. 1025). Verdachte vraagt aan [betrokkene 2] waar het schietding is. [betrokkene 2] zegt dat [B] dat nodig heeft. Verdachte vraagt of hij hem niet bij hem kan pakken. [betrokkene 2] zegt: 'Ja' en dat hij hem wel zal bellen. [betrokkene 2] vraagt wanneer verdachte dat ding nodig heeft. Verdachte zegt: 'Voor woensdag, voor woensdag dus morgen heb ik hem nodig voor overmorgen.’
* Op 14 januari is [betrokkene 8] door de politie gehoord (p. 957 e.v.). Zij heeft verklaard dat zij wel eens gezien heeft dat [betrokkene 2] een pistool in bezit had.
Het hof leidt uit bovengenoemde bewijsmiddelen af dat [betrokkene 2] in het bezit is geweest van een vuurwapen en dat verdachte ongeveer een week voor de overval op zoek is naar een vuurwapen en om die reden [betrokkene 1] vraagt of hij een nummer heeft van [betrokkene 2]. Daarna is er daadwerkelijk telefonisch contact tussen [betrokkene 2] en verdachte en uit het gesprek blijkt dat [betrokkene 2] zal regelen dat verdachte het ‘schietding’ krijgt. Tegen deze achtergrond alsmede in het licht van de opmerking van verdachte in het gesprek met [betrokkene 1] dat hij niet moet spreken en bij gebreke van een andere uitleg van de kant van verdachte dan wel anderszins voor de gebruikte termen, begrijpt het hof dat in het gesprek tussen verdachte en [betrokkene 1] met het "ding" of de "handdingen" een vuurwapen is bedoeld en met "hoofddingen" bivakmutsen zijn bedoeld.
* Op 1 december 2009, 19.40 uur (p. 798) is er een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte vraagt aan [betrokkene 1] of hij voor vanavond klaar is. [betrokkene 1] vraagt of het voor vanavond is. Verdachte zegt dat ze gaan kijken.
* Op 1 december 2009, 22.55 uur (p. 799) wordt er weer gebeld tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte zegt dat ze morgenochtend gaan kijken. Verdachte vertrekt om half zes van huis en is dan zes uur bij het huis van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] vraagt: 'Zes uur 's morgens?' Verdachte zegt: 'Ja, je moet daar toch voor zeven uur zijn toch? Vanaf kwart over zes moet je daar zijn toch?' Verdachte zegt: 'Ik ben ongeveer half zes bij jullie.'
* Op 2 december 2009 om 5.03 uur (p. 800) is er een gesprek tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte zegt dat hij er aan komt. [betrokkene 1] vraagt of ze dat ding niet gaan halen. Verdachte zegt dat ze alleen gaan kijken. [betrokkene 1] zegt dat hij alles al heeft. Verdachte zegt opnieuw dat ze alleen gaan kijken.
Het hof leidt hieruit - in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen - af dat [betrokkene 1] en verdachte de overval een week tevoren afleggen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de overval een week later op ongeveer hetzelfde tijdstip van de dag zal plaatsvinden. Voorts neemt het hof in aanmerking het gegeven dat het regelmatig voorkomt dat een geplande overval wordt voorbereid door tevoren de situatie ter plekke te gaan bekijken in combinatie met de verklaring van de medewerkster van de Cl000 dat zij in de week voor de overval 's ochtens vroeg een man heeft gezien, die naar de personeelsingang keek en die zich zodanig gedroeg dat zij de indruk had dat hij niet gezien wilde worden. Weliswaar spreekt deze getuige van een andere datum, maar het hof acht het aannemelijk dat zij zich heeft vergist dan wel dat de verkenning op meer dagen heeft plaatsgevonden. Er zijn van de betrokkenen (waaronder verdachte) geen verklaringen afgelegd over de inhoud van de gesprekken, zodat het hof niet over aanwijzingen beschikt dat de gesprekken anders uitgelegd moeten worden dan het hof heeft gedaan.
* Op 9 december 2009, 23.15 uur, is er een gesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte. Verdachte zegt dat ze zo naar [betrokkene 1] komen. [betrokkene 1] zegt dat hij alles heeft. Verdachte vraagt: 'Dus alle twee de brommers?' [betrokkene 1] zegt: 'Ja, alles, alles'.
* Op 26 januari 2010 is [betrokkene 9] gehoord (p. 793 e.v.). Hij heeft verklaard dat hij in Millingen aan de Rijn woont en dat hij op 10 december 2009 om 5.30 uur van huis is weggereden. Toen hij op de Heerbaan reed zag hij twee bromfietsen naderen. Volgens hem was de voorste bromfiets een scootermodel waarop twee personen zaten. De personen waren in het donker gekleed. De achterste bromfiets was een model damesbromfiets, merk Tomos. Op die bromfiets zat maar één persoon. Ook hij was in het donker gekleed. Hij vond het voorval vreemd omdat rond dat tijdstip geen jonge jongens op bromfietsen in de richting van het centrum van Millingen rijden. Hij heeft die bromfietsers ongeveer om 05.40 uur gezien.
* Volgens het relaas proces-verbaal (p. 815) werd op 22 december 2009 tussen 06.30 en 07.00 uur gepoogd de Coop in Nijmegen te overvallen. In de omgeving van de Coop werden twee verdachten aangetroffen. Zij waren in het bezit van bivakmutsen. Dit waren [betrokkene 1] en [betrokkene 10]. In de omgeving werd een Tomos bromfiets aangetroffen. Aan de hand van schoensporen en chassisnummer (welke op naam stond van [betrokkene 10] (p. 830) werd vastgesteld dat deze bromfiets was gebruikt en geparkeerd door [betrokkene 1] en [betrokkene 10]. In de omgeving werden kort daarop nog twee personen op een bromfiets aangetroffen, namelijk [betrokkene 11] en [betrokkene 12].
* [betrokkene 10] heeft bij de politie verklaard (p. 1181 e.v.) dat hij en [betrokkene 1] van plan waren een beroving te plegen. Behalve hij en [betrokkene 1] waren er nog twee andere jongens bij betrokken. Eén van die jongens was [betrokkene 11].
* In een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en [betrokkene 11] (de halfbroer van [betrokkene 1]) op 23 december 2009 (p.895) wordt - zakelijk weergegeven - opgemerkt dat één brommer, die van [betrokkene 10], door politie in beslag is genomen en dat ze nu nog maar één brommer hebben.
Het hof leidt hieruit - in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen - af dat [betrokkene 1] deel uitmaakte van een groep die kennelijk van brommers gebruik maakte dan wel had gemaakt bij het plegen van een overval of meer overvallen en daarvóór de beschikking had over twee brommers. In combinatie met de inhoud van de eerdere telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en verdachte over onder meer twee brommers en de bivakmutsen en vuurwapen, de waarneming van de getuige [betrokkene 9] van twee brommers met drie personen op de ochtend van 10 december 2009, leidt het hof hieruit af dat de twee brommers op 10 december 2009 onder meer door verdachte zijn ingezet voor het plegen van de tenlastegelegde overval.
* In het relaas proces-verbaal (p. 691) wordt opgemerkt dat er op 5 en 6 januari 2010 in diverse woningen doorzoekingen plaatsvonden. In de woning van de oma van verdachte werd een geldbedrag van enkele duizenden euro's aangetroffen bestaande uit biljetten en muntrolletjes, zoals deze doorgaans in het commerciële geldcircuit worden gebruikt. Dit geld werd aangetroffen onder in een wasmand.
* Op 6 januari 2010 werd de oma van verdachte in haar woning gehoord (p. 605). Zij heeft verklaard dat haar kleinkind, verdachte, regelmatig bij haar komt. Zij is boos op hem omdat hij zonder haar medeweten de zakken in haar slaapkamer heeft gelegd. Het zijn de zakken die haar getoond zijn en waarin dat geld zat. Zij heeft hem wel met de zakken zien lopen.
* Bij de rechter-commissaris heeft de oma verklaard dat zij niet bij de politie heeft verklaard dat verdachte de zakken met kleingeld in de wasmand heeft gelegd. Zij heeft gezegd dat verdachte dat misschien daar had neergelegd. Verdachte is gewend om bij haar te komen. Zij heeft wel gedacht dat verdachte het geld daar neergelegd zou kunnen hebben.
Voor het bewijs van het tenlastegelegde zal het hof de verklaring van de oma bezigen die zij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Uit die verklaring volgt dus dat verdachte in de tijd van de overval regelmatig bij zijn oma kwam en dat zijn oma er rekening mee heeft gehouden dat de verdachte het geld daar heeft neergelegd. Uit de verklaring van de oma is niet gebleken dat er nog andere personen zijn van wie aannemelijk is dat zij het geld daar hebben neergelegd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het geld dat bij de oma is gevonden door (toedoen van) de verdachte in de woning is neergelegd en afkomstig is van de overval op de Cl000. Verdachte kwam in die tijd regelmatig bij zijn oma en een gedeelte van het geld bestond uit rollen met kleingeld, terwijl bij de C1000 tijdens de overval dergelijke rollen zijn meegenomen en er bewijsmiddelen zijn waaruit de relatie tussen de verdachte en de overval op de C1000 ook anderszins blijkt.”
7.
Het eerste middel komt met diverse klachten op tegen de bewezenverklaring. Volgens het middel kan de bewezenverklaring niet volgen uit de inhoud van de bewijsmiddelen, dan wel is zij niet naar behoren gemotiveerd, en/of heeft het Hof niet naar behoren gerespondeerd op de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren zijn gebracht en/of heeft het Hof aan het in art. 29 Sv verankerde zwijgrecht van verzoeker een betekenis gegeven die met de aard en strekking van dat recht onverenigbaar is.
8.
Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring in strijd met art. 342, eerste lid, Sv heeft doen steunen op onderdelen van een getuigenverklaring welke een gissing behelzen omtrent “door verzoeker neergelegde zakken met geld” en daarom niet kunnen worden aangemerkt als een verklaring omtrent hetgeen die getuige zelf heeft waargenomen en ondervonden, en/of dat het Hof ten onrechte zonder motivering is afgeweken van het door de verdediging uitdrukkelijk daaromtrent ingenomen standpunt.
9.
Het derde middel klaagt dat het bewezenverklaarde geldbedrag van € 35.000,- dat bij de overval op de C1000 is weggenomen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, dan wel dat het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal van politie wat betreft het weggenomen geldbedrag van € 35.000,- een gissing behelst en niet een verklaring betreft van de verbalisanten omtrent hetgeen zijzelf hebben waargenomen of ondervonden.
10.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
11.
Hoewel in de toelichting op het eerste middel wat al te makkelijk elke bewijsoverweging van het Hof wordt losgemaakt uit het samenhangend geheel1.om vervolgens, geheel afgescheiden van de overige op de bewijsmiddelen berustende bewijsoverwegingen van het Hof, te worden ontleed en gewaardeerd, neemt dat niet weg de vraag of ook in het licht van dat samenhangend geheel de bewezenverklaring uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen en naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed.
12.
In de bewijsconstructie heeft het Hof telkens – in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen - gevolgtrekkingen afgeleid uit een bepaald samenstel van bewijsmiddelen. Met betrekking daartoe meen ik in de bewijsconstructie van het Hof vier aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verzoeker te kunnen ontwaren, te weten: (i) het vooraf ‘afleggen’ van de C1000, (ii) de gegeven uitleg aan ‘ding’, ‘handdingen’ en ‘hoofddingen’, (iii) de bij de overval gebruikte brommers, waaronder een Tomos, en (iv) de bij de oma van verzoeker aangetroffen bankbiljetten.
13.
Wat (i) het ‘afleggen’ en (ii) de uitleg van ‘ding’, ‘handdingen’ en ‘hoofddingen’ betreft, blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende. Op maandag 30 november 2009 hebben verzoeker en [betrokkene 1] telefonisch een gesprek over ‘handdingen’, het doorgaan op woensdag en ‘hoofddingen’, met dien verstande dat verzoeker dit laatste onderwerp kennelijk meteen ‘afkapt’. Op dinsdag 1 december 2009 vindt er een telefoongesprek plaats tussen verzoeker en [betrokkene 2], waarin verzoeker zegt dat hij dat ‘schietding’ nodig heeft voor morgen (woensdag) voor overmorgen (dus donderdag 3 december 2009, EH). [betrokkene 8] zegt weleens te hebben gezien dat [betrokkene 2] een pistool in zijn bezit had. Op dinsdag 2 december 2009 (om 05.03 uur) laat verzoeker telefonisch aan [betrokkene 1] (die vraagt of ze dat ding gaan halen) weten dat ze alleen gaan kijken. Verder heeft [betrokkene 5], medewerkster van de C1000, verklaard dat ze op 10 december 2009, toen ze het pand ’s ochtends vroeg wilde betreden, het gevoel kreeg dat er iets niet goed was en dat ze gelijk moest terugdenken aan de week daarvoor, het was toen ook een donderdagochtend en ook rond 06.30 uur, toen ze een geheel in het zwart geklede man zag staan en de indruk kreeg dat die man niet gezien wilde worden.
Wat (iii) de brommers, waaronder een damesbromfiets (merk Tomos), aangaat, kan ten eerste worden gewezen op het telefoongesprek op 9 december 2009 (23.15 uur) tussen [betrokkene 1] en verzoeker. Verzoeker vraagt of [betrokkene 1] ook alle twee de brommers heeft, waarop [betrokkene 1] bevestigend antwoordt. Een zekere [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij op 10 december 2009 omstreeks 05.40 uur op de Heerbaan twee bromfietsen richting het centrum van Millingen zag naderen. Op de voorste zaten twee in het donker geklede personen, en op de achterste, een damesbromfiets, merk Tomos, zat één in het zwarte geklede persoon. Voorts is op 22 december 2009 in de omgeving van de COOP te Nijmegen, waar die dag een poging tot overval had plaatsgevonden, een op naam van [betrokkene 10] staande, en daar door [betrokkene 1] en [betrokkene 10] geparkeerde bromfiets zonder kentekenplaat aangetroffen. [betrokkene 11] en [betrokkene 1] bevonden zich op een bromfiets in die omgeving. Een dag later vraagt [betrokkene 1] telefonisch aan [betrokkene 11] of “ze” de twee brommers hebben, waarop [betrokkene 11] antwoordt dat ze er één hebben en [betrokkene 1] zegt dat ze die van [betrokkene 10] hebben.
Ten aanzien van (iv) het geldbedrag dat in de wasmand van de oma is gevonden, kan worden vastgesteld dat het om enkele duizenden euro’s gaat, bestaande uit biljetten en muntrolletjes zoals deze doorgaans in het commerciële geldcircuit worden gebruikt. De oma heeft in dat verband verklaard dat verzoeker misschien dat geld daar had neergelegd, dat zij heeft gedacht dat verzoeker het geld daar neergelegd zou kunnen hebben en dat verzoeker gewend is om bij haar te komen.
14.
Dat er sterke aanwijzingen zijn dat verzoeker op die 10e december 2009 één van de overvallers op het C1000 filiaal in Millingen aan de Rijn was, is zeker verdedigbaar. Maar kon het Hof op grond van de inhoud en de onderlinge samenhang van het door hem geselecteerde bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring komen? Zo al aangenomen kan worden dat sprake is geweest van het ‘afleggen’ door verzoeker en anderen op de bedoelde locatie, dan zal dit op woensdag 2 december 2009 zijn geweest. Met deze datum komt niet overeen de verklaring van de C1000-medewerkster [betrokkene 5] voor zover deze heeft verklaard de week daarvoor - “ook op een donderdagochtend” en ook rond 06.30 uur - de door haar omschreven man zag staan. Voor zover het Hof het aannemelijk acht dat deze getuige zich heeft vergist in de datum dan wel dat de verkenning op meer dagen heeft plaatsgevonden, meen ik dat voor die aannemelijkheid geen steun is te vinden in het bewijsmateriaal (noch in de overige procestukken).2.Verder kan uit de bewijsmiddelen niet rechtstreeks blijken dat het afleggen betrekking had op de overval op de C1000 op 10 december 2009 in Millingen aan de Rijn. Waarom zou het afleggen niet in verband kunnen staan met bijvoorbeeld de poging tot overval op de COOP in Nijmegen op 22 december 2009? Ook bij deze poging was immers sprake van twee brommers, waaronder een Tomos. En zelfs als zou aangenomen kunnen worden dat deze brommers ook betrokken waren bij de C1000-overval op 10 december 2009, en dat [betrokkene 9] juist deze twee brommers zag rijden, dan nog volgt hieruit niet – ook niet in verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen – dat verzoeker één van de overvallers was.
15.
Tegengeworpen kan worden dat toch in de wasmand van de oma van verzoeker een uit biljetten en muntrolletjes bestaand geldbedrag is gevonden, en dat wijst op een voltooide overval, zodat de poging tot overval op 2 december 2009 kan worden uitgesloten. Het probleem is echter dat de gebezigde bewijsmiddelen het in de wasmand aangetroffen geldbedrag niet herleiden tot de overval op de C1000 op 10 december 2009. De vraag is zelfs of uit die bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat dit geldbedrag van verzoeker is dan wel daar door hem is verstopt. In dat verband is enkel als bewijsmiddel (22) de bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring van verzoekers oma opgenomen. Deze houdt, als gezegd, slechts in dat haar kleinzoon, verzoeker, de zakken met geld daar misschien heeft neergelegd, dat haar kleinzoon gewend is bij haar te komen en dat zij heeft gedacht dat haar kleinzoon het geld neergelegd zou kunnen hebben. Haar verklaring behelst wat het geld betreft niet een mededeling van feiten en omstandigheden die zij zelf heeft waargenomen of ondervonden (in de zin van art. 342, eerste lid, Sv), maar slechts een gissing omtrent degene die de zakken met geld in haar wasmand heeft gelegd. Het behoeft geen betoog dat een gissing niet bruikbaar is voor het bewijs.3.
16.
Voorts luidt de bewezenverklaring dat bij de overval “het navolgende geldbedrag” is weggenomen, waarna het bedrag van € 35.000,- wordt genoemd.4.Het als bewijsmiddel 1 gebezigde hoofdproces-verbaal van politie houdt als relaas en/of bevindingen van verbalisanten, voor zover van belang, in dat bij “deze overval een geldbedrag van ongeveer € 35.000,-” werd buitgemaakt. Ook als niet moeilijk wordt gedaan over het bijwoord “ongeveer”, blijft staan dat nergens uit blijkt hoe deze verbalisanten precies aan dit bedrag zijn gekomen. Uit de overige door het Hof gebruikte bewijsmiddelen kan in ieder geval niet volgen hoeveel geld er bij de overval is weggenomen. Ook in de aangiftes van [betrokkene 4] (bewijsmiddel 4) en [betrokkene 7] (bewijsmiddel 6) wordt niet een bedrag van € 35.000,- genoemd. Aangeefster [betrokkene 4] spreekt over een gele bankzak met naar schatting 10 tot 15 duizend euro en diverse lades waar één van de overvallers papieren geld uithaalde. De aangifte van [betrokkene 7] houdt, voor zover voor het bewijs gebezigd, slechts in dat er “geld” is gestolen.5.Daarbij neem ik in aanmerking dat een blik achter de papieren muur mij leert dat uit geen enkel stuk van het dossier kan volgen dat er daadwerkelijk € 35.000,- is buitgemaakt.
17.
Al het voorgaande brengt mij tot het oordeel dat de middelen (op onderdelen) slagen.
18.
Niettemin, en mogelijk ten overvloede indien Uw Raad mij in het bovenstaande kunt volgen, bespreek ik toch ook nog afzonderlijk de klacht dat het Hof art. 29 Sv – waarin het zwijgrecht van de verdachte is neergelegd - heeft geschonden door te overwegen dat het “bij gebreke van een andere uitleg van de kant van de verdachte dan wel anderszins voor de gebruikte termen” begrijpt dat in het gesprek tussen verzoeker en [betrokkene 1] met het “ding” of de “handdingen” een vuurwapen is bedoeld en met “hoofddingen” bivakmutsen zijn bedoeld. Vooropgesteld moet worden dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag weigert te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.6.Uit HR 18 mei 1999, LJN ZD1332, NJ 2000/104 kan worden afgeleid dat indien de politie versluierende telefoongesprekken in de sleutel van drugsdeals zet en de verdachte geen alternatieve, plausibele uitleg aan die gesprekken geeft, de rechter van de juistheid van de politiële vertaling kan uitgaan.7.Daarbij wijs ik er voorts op dat de rechter blijkens het arrest van HR 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584 (rov. 6.3 en 6.4) niet gehouden is tot het waarschuwen van de verdachte omtrent de mogelijke consequenties van het niet aanvoeren van hem ontlastende omstandigheden.8.Ik vermag niet in te zien waarom de Hoge Raad daarover in het onderhavige geval anders zou denken, te minder nu verzoeker is bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman die hem op die consequenties heeft kunnen wijzen. Voor zover het eerste middel in dit verband van een andersluidende opvatting uitgaat, faalt het.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, alsmede aangaande de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
Of het zou wat de mogelijkheid van verkenning op meer dagen het op dinsdag 1 december 2009 tussen verzoeker en [betrokkene 2] gevoerde telefoongesprek moeten zijn, waarin verzoeker zegt dat hij dat ‘schietding’ nodig heeft voor morgen (woensdag) voor overmorgen (dus donderdag 3 december 2009, EH). Dit punt laat het Hof echter onbesproken. Bovendien staat daar tegenover dat blijkens andere getapte gesprekken niet van donderdag 3 december 2009 wordt gerept en dat uit het telefoongesprek tussen verzoeker en [betrokkene 1] d.d. 2 december 2009 (05.03 kan worden afgeleid dat voor het “alleen kijken” geen ‘ding’ nodig is.
Zie HR 28 maart 2006, LJN AU8270, NJ 2007/526. Vgl. voorts HR 12 januari 1999, LJN ZD1326, NJ 1999/247, HR 7 december 2004, LJN AQ8936, NJ 2006/62 en HR 15 november 2005, LJN AU2711. De overgebrachte verklaring mag net zo min als de ten overstaan van zittingsrechter afgelegde getuigenverklaringen conclusies, meningen of gissingen bevatten, aldus HR 20 december 1955, NJ 1956/202 m.nt. B.V.A.R. en HR 2 juni 1981, LJN AB8012, NJ 1981/485 m.nt. Th.W.v.V. Zie ook G.J.M. Corstens (bewerkt door M.J. Borgers), Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, 2011, p. 693 en 701. .
Niet wordt in de bewezenverklaring gerept van “althans enig geldbedrag ”of iets dergelijks.
De verklaring van [betrokkene 7] in het proces-verbaal van aangifte, p-v nummer 2009094017-1 houdt een verklaring in omtrent het weggenomen geldbedrag: “Ik schat dat er tussen de 25.000 a 30.000 euro aan geld in de kluis zat. (…) Buiten het te storten geld zat er nog geld in de kassaladen. In totaal hebben ze 13 laden leeggehaald. Ze starten een lade met 400 euro”.Overigens heeft de Rechtbank in eerste aanleg bewezenverklaard dat er bij de overval € 25.000/30.000 is buitgemaakt.
HR 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584 (rov. 6.2). Zie ook HR 5 juni 2012, LJN BW7372, NJ 2012/369, HR 15 juni 2004, LJN AO9639, NJ 2004/464 en HR 6 mei 2003, LJN AF1924, NJ 2003/710.
Zie daarvoor Jörg in Melai/Groenhijsen, aant. 17.2 bij art. 29 Sv (bijgewerkt tot 17 december 2007). Daarbij merkt dezeauteur nog op: “De rechter zal dat ook zo mogen motiveren, omdat hij het stilzwijgen niet als bewijsmiddel hanteert, maar als een element in zijn overtuiging die in de eerste plaats is voortgevloeid uit de inhoud van dat (en andere) bewijsmiddel(en).”
Aldus ook HR 15 juni 2004, LJN AO9639, NJ 2004/464. Als ik het goed zie is Jörg (in Melai/Groenhuijsen, aant. 17.2 bij art. 29 Sv) van mening dat dit waarschuwen op zijn plaats lijkt in gevallen waarin de rechter niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan komen, maar daartoe een denksprong moet maken om een ‘gat’ in de bewijsvoering te dichten.