HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553, NJ 2016/385 m.nt. B.F. Keulen.
HR, 22-02-2022, nr. 20/02504
ECLI:NL:HR:2022:293
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
20/02504
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:293, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:97
ECLI:NL:PHR:2022:97, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:293
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen, meermalen gepleegd (art. 420bis.1.b Sr). Bewijsklachten. Feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring rust in de wettige bewijsmiddelen aangegeven? Heeft hof aan de hand van de inhoud van facturen en kassabonnen gecontroleerd of de conclusies die in deze b.m. worden getrokken overeenkomen met de gevolgtrekking die hof daaruit heeft getrokken? HR: art. 81.1 RO. Vervolg op HR:2016:553.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02504
Datum 22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2020, nummer 21-002976-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
Conclusie 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen. Art. 420bis Sr. Falende klachten (1) dat in de bewijsmotivering niet met voldoende nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden zijn aangeduid en ook niet de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend, en (2) dat het hof er ten onrechte geen blijk van heeft gegeven dat het heeft gecontroleerd of de conclusies die in die bewijsmiddelen worden getrokken overeenkomen met de gevolgtrekking die het hof daaruit trekt. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02504
Zitting 1 februari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 5 maart 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 3 “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 630 dagen, waarvan 291 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Deze zaak is eerder bij de Hoge Raad aan de orde geweest. Op 5 april 2016 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2014 ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging vernietigd en de zaak naar dat hof teruggewezen, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.1.
3. Na terugwijzing heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en heeft het wegens het onder 3, derde gedachtestreepje, bewezenverklaarde aan de verdachte de hiervoor vermelde straf opgelegd.
4. Ook tegen het na terugwijzing gewezen arrest heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte hebben mr. R.I. Takens en mr. T.P.A.M. Wouters, advocaten te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
5. Het middel begrijp ik, gelet op de toelichting, zo dat wordt geklaagd dat het hof het onder 3, derde gedachtestreepje, bewezenverklaarde niet heeft doen steunen op de gebezigde bewijsmiddelen, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd.2.Meer in het bijzonder wordt ten eerste geklaagd dat uit de bewijsmotivering, zoals blijkt uit het verkorte arrest, de bewijsoverweging en de gebezigde bewijsmiddelen, niet met voldoende nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden zijn aangeduid en ook niet de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ten tweede wordt geklaagd dat het hof er ten onrechte geen blijk van heeft gegeven dat het aan de hand van de inhoud van facturen en kassabonnen, waarnaar in de bewijsmiddelen 1 en 2 wordt verwezen, heeft gecontroleerd of de conclusies die in die bewijsmiddelen worden getrokken overeenkomen met de gevolgtrekking die het hof daaruit trekt.
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 31 december 2012, in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van in totaal 134.639,- euro, (te weten constante stortingen op eigen rekening van hem, verdachte, en/of zijn mededader;
en
- contante geldbedragen van in totaal een groot geldbedrag (te weten aankoopbedragen van luxe en/of op geld waardeerbare goederen en van factuurbedragen van afgenomen diensten en/of goederen), en
- een grote hoeveelheid voorwerpen, waaronder een auto, en elektronica-artikelen en kleding hebben verworven en voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.”
7. Het hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal witwasonderzoek met bijlagen, genummerd 130910.08935, opgemaakt door [verbalisant 1] , inspecteur van politie, en [verbalisant 2] , brigadier van politie, beiden werkzaam bij de Sectie Financiële Recherche van de politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende:
Als relaas van verbalisanten, p. 68 e.v.:
Op 20 juni 2013 werd tijdens een doorzoeking op de [a-straat 1] een in werking zijnde kwekerij aangetroffen.
Op 20 juni 2013 werd tevens een doorzoeking gedaan op perceel [b-straat 1] . Tijdens deze doorzoeking werd een grote hoeveelheid geld, gedroogde henneptoppen en recent afgeknipte hennepplanten aangetroffen. De henneptoppen moesten nog uit de hennepplanten worden geknipt.
Uit de op 20 juni 2013 in beslag genomen bankafschriften blijkt dat de meeste stortingen (bijschrijvingen) op de diverse bankrekeningen afkomstig waren van contante stortingen eigen rekening. Daarnaast werden kinderbijslag, uitkeringen van verzekeringen, verrekeningen en toeslagen bijgeschreven. Vanaf februari 2008 waren er geen inkomsten uit loon en/of uitkeringen.
De contante stortingen vonden vanaf januari 2008 plaats op de bankrekeningen:
[001] (Postbank/ING) tnv: [betrokkene 1] , [b-straat 1] Nijmegen,
[002] (ABN-AMRO) tnv: [betrokkene 1] , [b-straat 1] Nijmegen,
[003] (ABN-AMRO) tnv: [verdachte] , [b-straat 1] Nijmegen.
Tot januari 2008 werd er ook contant geld gestort op bankrekening [004] (ABN-AMRO) tnv: [betrokkene 1] , [b-straat 1] Nijmegen.
Tussen januari 2008 en juni 2013 werd er volgens de bankafschriften van verdachte [verdachte] en [betrokkene 1] op de diverse bankrekeningen gestort:
2008 € 23.299,--
2009 € 23.640,--
2010 € 30.920,--
2011 € 23.875,--
2012 € 28.725,--
Totaal € 130.459,--
Verder blijkt uit de diverse aangetroffen facturen/kassabonnen, dat er veel goederen werden gekocht door middel van contante betalingen, terwijl er geen (nihil) geldopnames hebben plaatsgevonden.
Uit deze facturen/kassabonnen blijkt dat er tussen januari 2008 en juni 2013 aan contante betalingen werd gedaan:
2008 € 1.979,-
2009 € 5.533,16
2010 € 7.689,14
2011 € 3.526,89
2012 € 2.220,26
Totaal € 20.948,45
Het ging veelal om facturen/kassabonnen van:
- aankoop elektronica;
- onderhoud motorvoertuigen;
- bouwmarkten.
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] in een huurwoning woonden en sinds 2008 geen looninkomsten hebben.
- Als relaas van verbalisanten, p. 72 e.v.:
Als bijlage bij de Aanwijzing Witwassen van het College van procureurs-generaal is een lijst met zogenaamde witwastypologieën gevoegd. Het gaat hierbij om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Uit de hiervoor gerelateerde bevindingen rijst het vermoeden dat de volgende witwastypologieën van toepassing zijn:
- Beide verdachten ( [verdachte] en [betrokkene 1]) hebben sinds 1 januari 2008 geen looninkomsten of inkomsten uit uitkeringen. Wel ontving verdachte [betrokkene 1] zorg- en kindertoeslag;
- Verdachte [betrokkene 1] zou aan toeslagen en inkomsten hebben ontvangen: € 23.296,-- (periode 2008-2013);
- Beide verdachten weigerden te verklaren over de herkomst van het geld;
- In de woning van de verdachten werden op verschillende plaatsen geldbedragen van totaal € 44.758,-- in verschillende valuta aangetroffen.
2. een proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag, voor zover inhoudende, p. 114 e.v.:
Uit de op 20 juni 2013 in beslag genomen administratieve bescheiden blijkt dat door de verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] in november en december 2007 in totaal voor € 4.180,-- aan contant geld op de diverse bankrekeningen is gestort. Ook bleek dat er in november en december 2007 voor € 484,-- aan contant geld werd uitgegeven aan diverse veelal luxe artikelen.
3. Als schriftelijke bescheiden, de door [gelet op het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2017 begrijp ik: op verzoek van, D.P.] de verdediging in hoger beroep overgelegde facturen/aankoopbonnen, zoals genoemd in het proces-verbaal terechtzitting van 20 februari 2020.”
8. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 3 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
9. In de aanvulling op zijn arrest heeft het hof verder de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“De tenlastelegging onder 3, eerste gedachtestreepje, gaat uit van een totaalbedrag van € 146.239,--. Uit het dossier volgt dat dit bedrag is gebaseerd op de periode 2008 tot en met 2013. Uit het proces-verbaal aanvraag machtiging conservatoir beslag volgt dat ook in de maanden november en 2007, die vallen binnen de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode, een bedrag van € 4.180,-- contant is gestort op de eigen rekening van verdachte. De bewezenverklaarde periode loopt tot en met 31 december 2012, zodat het bedrag over het jaar 2013 in mindering moet worden gebracht.
Het hof komt op grond van na te melden bewijsmiddelen tot de volgende opsomming:
Jaar Contante storting
2007 € 4.180,--
2008 € 23.299,--
2009 € 23.640,--
2010 € 30.920,--
2011 € 23.875,--
2012 € 28.725,--
Totaal € 134.639,--.
In de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode werden ook voorwerpen gekocht en diensten betaald. Dit betrof, gelet op de aangetroffen en overgelegde facturen/kassabonnen, betalingen voor de aankoop van onder meer elektronica, het onderhoud van motorvoertuigen en de aankoop van voorwerpen bij bouwmarkten. Deze uitgaven zijn niet terug te leiden tot mutaties van de onderzochte rekeningafschriften. De tenlastelegging, onder 3, tweede gedachtestreepje, gaat uit van een totaalbedrag van € 33.657,59. Uit het dossier volgt dat dit gebaseerd is op de periode van 2008 tot en met 2013. Uit het proces-verbaal aanvraag machtiging conservatoir beslag volgt dat ook in de maanden november en december 2007, die vallen binnen de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode, dergelijke contante uitgaven zijn gedaan. De bewezenverklaarde periode loopt tot en met december 2012, zodat het bedrag over het jaar 2013 dat in het dossier wordt vermeld, in de bewezenverklaring buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Op grond van wat hiervoor is overwogen komt het hof tot de volgende opsomming:
Jaar Aankoop/uitgaven
2007 € 484,--
2008 € 1.979,--
2009 € 5.533,16
2010 € 7.689,14
2011 € 3.526,89
2012 € 2.220,26
Totaal € 21.432,45.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn door [ik begrijp wederom: op verzoek van, D.P.] de verdediging nieuwe facturen en kassabonnen overgelegd, op basis waarvan het hof aannemelijk heeft geacht dat ook die zijn opgemaakt vanwege door verdachte en/of zijn partner contant gedane aankopen of uitgaven. Om die reden heeft het hof niet de tenlastegelegde € 33.657,59 bewezenverklaard maar ‘een groot geldbedrag’.”
10. De tenlastelegging in de onderhavige zaak is gebaseerd op art. 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, Sr, dat luidt:
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste […] jaren of geldboete van de vijfde categorie:
[...]
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”3.
11. Het hof heeft onder 3 gedragingen met betrekking tot alle in de tenlastelegging aangeduide voorwerpen bewezenverklaard, maar alleen gedragingen met betrekking tot de voorwerpen bedoeld onder het derde gedachtestreepje strafbaar geacht. Het gaat daarbij om een grote hoeveelheid voorwerpen, waaronder een auto, elektronica-artikelen en kleding, die door de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, zijn aangekocht. Voor de overige onderdelen van de bewezenverklaring, die betrekking hebben op (contante) geldbedragen, heeft het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
12. De stellers van het middel klagen – zoals eerder al aangegeven – ten eerste dat in de bewijsmotivering, zoals blijkt uit het verkorte arrest, de bewijsoverweging en de gebezigde bewijsmiddelen, niet met voldoende nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden zijn aangeduid en ook niet de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Met betrekking tot deze klacht wordt in de schriftuur gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad waarin het volgende is overwogen:
“Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging:
a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.”4.
13. De klacht is gebaseerd op de veronderstelling dat de feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring rust niet in de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven. Aangevoerd wordt dat bewijsmiddel 1 daarvoor niet volstaat, dat in bewijsmiddel 2 de aangeschafte luxe goederen niet nader zijn gespecificeerd en dat in bewijsmiddel 3 in het geheel niet wordt geconcretiseerd op welke voorwerpen dit bewijsmiddel betrekking heeft.
14. Voor zover van belang voor het onder 3, derde gedachtestreepje, bewezenverklaarde, blijkt uit bewijsmiddel 1 dat op 20 juni 2013 tijdens doorzoekingen door verbalisanten diverse facturen/kassabonnen zijn aangetroffen, waaruit volgens verbalisanten blijkt dat er tussen januari 2008 en juni 2013 veel goederen zijn gekocht door middel van contante betalingen. Het ging veelal om facturen/kassabonnen van aankopen van elektronica, van onderhoud van motorvoertuigen en van aankopen bij bouwmarkten. Uit bewijsmiddel 3 blijkt dat het hof voor de bewijsvoering gebruik heeft gemaakt van de facturen/kassabonnen die zijn genoemd in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 20 februari 2020.
15. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 20 februari 2020 houdt over deze facturen/kassabonnen het volgende in:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
[...]
3. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 februari 2017.
4. Een bundel documenten en kopieën van betalingsbewijzen, waarom is verzocht door de verdediging, gevoegd achter voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting.
[...]
Met instemming van de advocaat-generaal, verdachte en zijn raadsman worden niet alle stukken opnieuw voorgehouden.
[...]
De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
[...]
Met betrekking tot feit 3 refereer ik me aan het oordeel van het hof. De aanvullende stukken waren bij de eerdere behandeling niet beschikbaar, nu wel. Cliënt beschikte over contanten die van misdrijf afkomstig waren. Dat levert een witwassituatie op. Ik meen evenwel dat het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.”
16. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2017 blijkt dat de verdediging destijds (opnieuw) had verzocht om stukken (waaronder bonnen en facturen) aan het dossier toe te laten voegen. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt in dat verband in:
“De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Het hoger beroep richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 2 en feit 3, voor wat betreft de hoogte van het bedrag onder het eerste gedachtestreepje en het tweede gedachtestreepje in zijn geheel. Dat er sprake is van enig misdrijf staat niet ter discussie. Wel van belang is dat het bedrag bij het tweede gedachtestreepje is gebaseerd op de melding van de politie dat er bonnen en facturen zouden zijn. De Hoge Raad heeft gecasseerd omdat mijn verzoek aan het hof om opdracht te geven om die stukken aan het dossier toe te voegen was afgewezen. Na de vernietiging en terugwijzing heb ik bij brief van 30 april 2016 aan de advocaat-generaal verzocht om de stukken aan het dossier toe te voegen. Een kopie van deze brief heb ik aan het hof doen toekomen. Ik heb volgens mij geen reminder meer gestuurd. Bij mijn weten zijn de bedoelde stukken nog niet aan het dossier toegevoegd.
[...]
Het verzoek is om het dossier te completeren met de stukken waarvan melding wordt gemaakt in de bewijsmiddelen 12, 13 en 18 van de aanvulling op het arrest van het hof. […] Bij bewijsmiddel 18 gaat het om documenten die betrekking hebben op het bedrag van 33.000 euro, zoals facturen en kassabonnen. Het verzoek is om die documenten toe te voegen aan het dossier. Dat is noodzakelijk omdat controleerbaar moet zijn wat er over die stukken is gerelateerd. De behandeling van de zaak dient daarom aangehouden te worden.
[…]
Het hof trekt zich terug ter beraadslaging.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede – zakelijk weergegeven:
Het hof zal het verzoek van de raadsman inwilligen. Het hof is van oordeel dat de stukken genoemd in de bewijsmiddelen 12, 13 en 18 in het dossier dienen te worden gevoegd. […]”
17. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat het in het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2017 genoemde bewijsmiddel 18, waarvan de facturen en kassabonnen die daarin worden genoemd aan het dossier dienen te worden toegevoegd, het proces-verbaal bevat dat door het hof in het thans bestreden arrest als bewijsmiddel 1 is gebruikt. Verder blijkt dat zich bij deze stukken bevindt de aanvulling op het arrest van het hof van 25 juli 2014 in de ontnemingszaak tegen de verdachte, met aangehecht een bundel van (kopieën van) facturen en aankoopbonnen. Kennelijk5.gaat het hier om stukken waarvan de verdediging ter terechtzitting van 24 februari 2017 de toevoeging aan het dossier had verzocht en waarvan de verdediging ter terechtzitting van 20 februari 2020 heeft aangegeven dat zij inmiddels beschikbaar waren. Voormelde bundel bevat inderdaad (kopieën van) facturen en aankoopbonnen van een grote hoeveelheid voorwerpen, waaronder een auto, elektronica-artikelen en kleding. Uit het voorgaande blijkt aldus dat de schriftelijke bescheiden die zijn gebruikt als bewijsmiddel 3 de facturen/kassabonnen betreffen waarnaar in bewijsmiddel 1 wordt verwezen en dat met de voorwerpen bedoeld onder het derde gedachtestreepje wordt gedoeld op alle voorwerpen die blijkens de aangetroffen facturen en aankoopbonnen zijn aangeschaft, hetgeen een nadere concretisering niet nodig maakt. In bewijsmiddel 2 gaat het vervolgens om dezelfde schriftelijke bescheiden (facturen/kassabonnen) die bij de doorzoekingen zijn aangetroffen. In zoverre faalt de klacht dat de feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring rust niet in de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven.
18. Voor zover de stellers van het middel nog klagen dat uit de bewijsmiddelen niets blijkt met betrekking tot het bewezenverklaarde verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten van een motorvoertuig of van kleding, merk ik allereerst op dat de bewezenverklaarde gedragingen niet alleen verband houden met het onder 3, derde gedachtestreepje, bewezenverklaarde, maar ook met het bewezenverklaarde onder 3, eerste en tweede gedachtestreepje. Voorts geldt dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte met een ander de voorwerpen als bedoeld onder 3, derde gedachtestreepje, heeft verworven en voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en dat uit de aankoop van de voorwerpen kan worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn medeverdachte deze voorwerpen heeft/hebben verworven en voorhanden gehad. De klacht berust in zoverre dus op een verkeerde lezing van het bestreden arrest.
19. De eerste klacht faalt.
20. Ten tweede klagen de stellers van het middel dat het hof er ten onrechte geen blijk van heeft gegeven dat het aan de hand van de inhoud van facturen en kassabonnen, waarnaar in de bewijsmiddelen 1 en 2 wordt verwezen, heeft gecontroleerd of de conclusies die in die bewijsmiddelen worden getrokken overeenkomen met de gevolgtrekking die het hof daaruit trekt. Zij verwijzen daarvoor naar twee arresten van de Hoge Raad.6.Ik geef eerst de essentie van deze twee arresten weer, voordat ik op de klacht inga.
21. Het arrest van 26 juni 2012 betrof een zaak waarin de verdachte was veroordeeld wegens – kort gezegd – een gewoonte maken van groepsbelediging wegens ras en/of godsdienst (art. 137c, tweede lid, Sr). Een van de middelen was gericht tegen het gebruik voor het bewijs van een proces-verbaal van politie, waarin was gerelateerd dat uitlatingen waren gepubliceerd “die discriminerend zijn” en welk proces-verbaal dus een conclusie inhield. De Hoge Raad oordeelde dat het bewijsmiddel inderdaad een conclusie inhield, maar dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden:
“3.3. Voor zover deze verklaring inhoudt dat de op de website gepubliceerde uitlatingen discriminerend zijn, berust deze niet op een eigen waarneming of ondervinding, doch bevat zij een conclusie. Zulks behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden op grond van het navolgende.
3.4. In de nadere bewijsoverweging […] heeft het Hof vastgesteld dat en waarom de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een gewoonte maken van het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst zoals bewezenverklaard. Daarmee heeft het Hof geoordeeld, hetgeen gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk is, dat de conclusie van de getuige terecht is getrokken. Aldus kan deze worden vereenzelvigd met de door het Hof gemaakte gevolgtrekking.”7.
22. Het arrest van 9 februari 2021 betrof een zaak waarin de verdachte was veroordeeld wegens gewoontewitwassen (art. 420ter Sr). Een van de middelen was gericht tegen het gebruik voor het bewijs van een brondocument met bevindingen van een verbalisant over een aantal afgeluisterde gesprekken waaraan de verdachte had deelgenomen. Het brondocument bevatte een samenvatting van de afgeluisterde gesprekken, en bevatte conclusies van de verbalisant over wat uit de inhoud van die gesprekken blijkt met betrekking tot de wetenschap van de verdachte over de handel in verdovende middelen door zijn zoon.
23. Voor de begrijpelijkheid van de hierna volgende overwegingen van de Hoge Raad, citeer ik eerst een deel van de aanvulling met bewijsmiddelen in die zaak. Deze aanvulling hield onder meer het volgende in:
“Opmerking hof vooraf
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben hun onderzoekbevindingen ter zake de witwasverdenking van [verdachte] in samenvattende vorm weergegeven in een relaas van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten (p. 1 t/m 8). Het hof heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van genoemde verbalisanten gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof verenigt zich met de inhoud van het relaas van bevindingen en de daarin verwoorde interpretaties en conclusies van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en maakt die tot de zijne. Het hof neemt de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat in de bewijsbijlage met telkens de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten. […].”8.
24. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest als volgt:
“Door op deze wijze het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] in de aanvulling met bewijsmiddelen op te nemen heeft het hof een verklaring gebruikt die voor het bewijs ontoelaatbare conclusies inhoudt (vgl. onder meer HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2847). Een dergelijk gebruik van een bewijsmiddel hoeft niet onder alle omstandigheden tot cassatie te leiden, bijvoorbeeld als de door het hof gemaakte gevolgtrekking overeenkomt met de in de verklaring getrokken conclusie (vgl. HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189). Ook in dat geval gelden echter de hiervoor onder 2.3 weergegeven voorschriften met betrekking tot de bewijsmiddelen waarop deze gevolgtrekking berust. In het onderhavige geval heeft het hof niet de wettige bewijsmiddelen – in het bijzonder relevante onderdelen van processen-verbaal waarin de afgeluisterde gesprekken zijn weergegeven – opgenomen waaraan het de voor die gevolgtrekking redengevende feiten en omstandigheden heeft ontleend. Het hof heeft evenmin met voldoende nauwkeurigheid naar die feiten en omstandigheden verwezen. De enkele vermelding dat het hof de inhoud van een relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waarin de onderzoeksresultaten – waaronder ook de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] – zijn weergegeven, heeft gecontroleerd en dat het hof zich met de daarin verwoorde interpretaties en conclusies kan verenigen, is daarvoor niet voldoende. Het oordeel van het hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.”9.
25. De in het bewijsmiddel opgenomen conclusies leidden in dit geval tot cassatie, ook al had het hof duidelijk gemaakt dat het zich met die conclusies kon verenigen. De reden daarvoor was dat het hof niet de wettige bewijsmiddelen had opgenomen waaraan het de voor de overgenomen conclusies redengevende feiten en omstandigheden had ontleend, terwijl het ook niet met voldoende nauwkeurigheid naar die feiten en omstandigheden had verwezen.
26. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Bewijsmiddel 1 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Verder blijkt uit de diverse aangetroffen facturen/kassabonnen, dat er veel goederen werden gekocht door middel van contante betalingen, terwijl er geen (nihil) geldopnames hebben plaatsgevonden.
Uit deze facturen/kassabonnen blijkt dat er tussen januari 2008 en juni 2013 aan contante betalingen werd gedaan:
[…]
Het ging veelal om facturen/kassabonnen van:
- aankoop elektronica;
- onderhoud motorvoertuigen;
- bouwmarkten.
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] in een huurwoning woonden en sinds 2008 geen looninkomsten hebben.”
27. Verder herhaal ik voor de leesbaarheid van deze conclusie dat bewijsmiddel 2 het volgende inhoudt:
“Uit de op 20 juni 2013 in beslag genomen administratieve bescheiden blijkt dat door de verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] in november en december 2007 in totaal voor € 4.180,-- aan contant geld op de diverse bankrekeningen is gestort. Ook bleek dat er in november en december 2007 voor € 484,-- aan contant geld werd uitgegeven aan diverse veelal luxe artikelen.”
28. De klacht is gebaseerd op de veronderstelling dat de bewijsmiddelen 1 en 2 conclusies bevatten, namelijk a) over het bestaan van facturen en kassabonnen betreffende de aankoop van elektronica, onderhoud aan motorvoertuigen en (aankopen bij) bouwmarkten (bewijsmiddel 1) en luxe goederen (bewijsmiddel 2) en b) dat dit uitgaven zouden betreffen die door de verdachte en/of de medeverdachte zijn verricht.
29. Naar het mij voorkomt, missen beide onderdelen feitelijke grondslag en faalt daarmee de klacht. Het onder a) genoemde is niet zozeer een conclusie, maar een feitelijke omschrijving van hetgeen is aangetroffen tijdens de doorzoekingen door verbalisanten. Ook het onder b) genoemde betreft geen in de bewijsmiddelen getrokken conclusie. De bewijsmiddelen vermelden immers niet dat de betalingen door de verdachte en/of de medeverdachte zijn gedaan, maar dát er betalingen zijn gedaan. De conclusie dat de betalingen door de verdachte en/of medeverdachte zijn gedaan, is kennelijk door het hof zelf getrokken op basis van de tijdens de doorzoekingen aangetroffen facturen/kassabonnen en de referte van de verdediging ten aanzien van feit 3, nadat de betreffende facturen/kassabonnen aan het dossier waren toegevoegd.
30. De tweede klacht faalt.
Slotsom
31. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
32. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2022
Het hof heeft de verdachte ten aanzien van het onder 3, eerste en tweede gedachtestreepje, bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met ingang van 1 januari 2015 is het strafmaximum gewijzigd van vier naar zes jaren gevangenisstraf. Zie Stb. 2014, 445 (wet) en Stb. 2014, 513 (inwerkingtreding).
HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 4.2. en herhaald in HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1904, r.o. 2.3.1.
Anders dan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 20 februari 2020 vermeldt, zijn deze stukken niet gevoegd achter het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 24 februari 2017.
HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110 m.nt. W.H. Vellinga.
HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110 m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.2.2.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110 m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.4.2.