HR 15 februari 2011, LJN BO6118.
HR, 15-11-2011, nr. 10/01091
ECLI:NL:HR:2011:BR2847
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-11-2011
- Zaaknummer
10/01091
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BR2847
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2847, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2847
ECLI:NL:PHR:2011:BR2847, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2847
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑11‑2011
Inhoudsindicatie
De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed nu de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verbalisant een ontoelaatbare conclusie inhoudt. Conclusie AG: anders.
15 november 2011
Strafkamer
nr. 10/01091
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 februari 2010, nummer 20/002114-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in verzekering doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen, tot het alsnog geven van het in dit artikellid voorgeschreven bevel ten aanzien van die in verzekering doorgebrachte tijd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof een proces-verbaal tot bewijs heeft gebezigd dat als verklaring van de verbalisant een conclusie behelst.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 08 mei 2007 te Helmond terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wethouder Ebbenlaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], voor zover hier van belang inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat een persoon een feit pleegde dat is omschreven "als degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur besturen of doen besturen",
Artikel 9, lid 2 WVW 1994."
3.3. Deze verklaring houdt een voor het bewijs ontoelaatbare conclusie in.
3.4. De bewezenverklaring van feit 3 is, gelet op het evenoverwogene, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel, dat daarover klaagt, is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 november 2011.
Conclusie 05‑07‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 februari 2010 verdachte wegens 1. ‘bedreiging met zware mishandeling’, 2. ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, 3. ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en 4. ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof een inbeslaggenomen personenauto verbeurdverklaard.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging onder 3 en 4 heeft verlaten.
4.2.
Aan de verdachte is onder 3 en 4 tenlastegelegd dat:
- ‘3.
hij op of omstreeks 08 mei 2007 te Helmond terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wethouder Ebbenlaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
- 4.
hij op of omstreeks 14 maart 2008 te Someren terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wilhelminaplein, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.’
4.3.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 en 4 bewezenverklaard dat:
- ‘3.
hij op 08 mei 2007 te Helmond terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wethouder Ebbenlaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
- 4.
hij op 14 maart 2008 te Someren terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wilhelminaplein, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.’
4.4.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de tenlastelegging van de feiten 3 en 4 zich beperkt tot een op naam van de verdachte gesteld rijbewijs voor de categorie B. Door de nadere beperking ‘te weten categorie B’ niet op te nemen in de bewezenverklaring heeft het Hof meer bewezenverklaard dan is tenlastegelegd.
4.5.
In de tenlastelegging van de feiten 3 en 4 is opgenomen dat het gaat om een ‘rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B’. De tenlastelegging houdt aldus uitdrukkelijk rekening met de mogelijkheid dat sprake is van een rijbewijs voor meer categorieën. De strekking van de tenlastelegging is kennelijk dat de verdachte reed in een motorrijtuig van categorie B en dat zijn mede op die categorie betrekking hebbende rijbewijs ongeldig is verklaard. Nu die strekking wat ongelukkig is verwoord, kon het Hof de tenlastelegging in die zin verbeterd lezen. Gelet op de aard van de wijziging en in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de aldaar overgelegde pleitaantekeningen niet blijkt van enig misverstand ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, was het Hof tot een nadere motivering van de verbeterde lezing niet gehouden.
4.6.
Het beroep dat in de schriftuur wordt gedaan op HR 30 september 2008, LJN BD3662, NJ 2009/494 m.nt. Reijntjes, gaat niet op. In dat arrest riep de Hoge Raad de rechter juist op om misslagen in de tenlastelegging te verbeteren. Dat de Hoge Raad de verbetering waarvan in dat arrest sprake was ontoelaatbaar oordeelde, valt mijns inziens in het arrest niet te lezen. Uit het arrest volgt veeleer dat de rechter zijn oordeel dat sprake is van een misslag die zich voor verbetering leent, in bepaalde gevallen moet motiveren en dus dat de toelaatbaarheid van de verbetering in sommige gevallen afhankelijk is van de begrijpelijkheid van de gegeven motivering. Een dergelijk geval doet zich hier mijns inziens niet voor. Van een verandering van de tijdsaanduiding is, anders dan in het bedoelde arrest, geen sprake, terwijl de zaak, eveneens anders dan in het bedoelde arrest, op tegenspraak is behandeld.
4.7.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 2.
5.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op of omstreeks 16 mei 2008 te Someren [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: ‘als ik je een keer alleen zie dan ben je er geweest’.’
5.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep — zakelijk weergegeven — luidende als volgt:
Op 16 mei 2008 was ik in Someren. Ik kwam aangefietst in een straat en daar stond een mevrouw op straat. Op een gegeven moment kwam er ook nog een man uit het huis waar die vrouw stond de straat op. Ze riep iets in mijn richting en ik heb toen iets in haar richting geroepen.
- 2.
Een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke Recherche Helmond plus, met kenmerk PL2233/08-004849, afgesloten d.d. 27 mei 2008, aantal doorgenummerde bladzijden 40, bevattende een verzameling in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, door daartoe bevoegde en in die processen-verbaal genoemde verbalisanten, waaronder:
- d.
een proces-verbaal van aangifte van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Deurne Asten Someren, Asten, nr. PL2203/08-089544 d.d. 19 mei 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als de op 19 mei 2008 aan verbalisant voornoemde afgelegde verklaring van aangeefster [slachtoffer]:
‘Op zaterdagmiddag 17 mei 2008 om ongeveer 15:30 uur bevond ik mij in de keuken aan de voorzijde van mijn woning. Op dat moment zag ik voor mij van links een fietser aan komen rijden. Ik ben naar buiten gelopen omdat ik het niet helemaal vertrouwde. Ik vroeg die man wat hij aan het zoeken was, waarop die man meteen ontzettende fel reageerde. Ik merkte toen dat mijn man [betrokkene 1] ook naar buiten gekomen was. Die man kwam ondertussen op ons afgelopen. De man draaide zich toen om in mijn richting, keek mij toen met zijn grote donkere ogen aan en zei op een zeer dreigende manier tegen mij: ‘Als ik je een keer alleen zie dan ben je er geweest’. Ik hoorde dat hij dit wel drie keer herhaalde. Ik voelde mij op dat moment echt door die man bedreigd.’
- e.
een proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Deurne Asten Someren, Asten, nr. PL2203/08-089544 d.d. 22 mei 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4], politiesurveillant van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
‘als de op 22 mei 2008 aan verbalisant voornoemde afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben getuige van een bedreiging, geuit aan het adres van mijn vrouw, genaamd [slachtoffer]. Op zaterdag 17 mei, omstreeks 15:30 uur, zag ik een man aandachtig en opvallend in geparkeerde auto's kijken. Mijn vrouw vroeg vanuit de voordeur aan de man: ‘Mag ik vragen wat u aan het zoeken bent?’ Ik hoorde dat de man direct begon te schreeuwen. Hij draaide zich om en riep, terwijl hij wees met zijn vinger naar mijn vrouw: ‘En jij, als ik je een keer alleen tegen kom, dan ben je er geweest!’ Hij heeft dit nog twee keer herhaald.’’
5.4.
Het middel klaagt dat de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte inhoudende dat hij op 16 mei 2008 in Someren was, tegenstrijdig is met de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer] en [betrokkene 1], inhoudende dat het feit heeft plaatsgevonden op 17 mei 2008.
5.5.
Het Hof heeft de in het middel bedoelde tegenstrijdigheid ‘opgevangen’ door in de bewezenverklaring op te nemen dat het feit is gepleegd op of omstreeks 16 mei 2008. In het licht van de bewezenverklaring is derhalve sprake van een tegenstrijdigheid van ondergeschikt belang. Deze tegenstrijdigheid doet dan ook, mede gelet op het feit dat door de verdediging niet is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte betrekking had op een ander incident dan waarover de beide getuigen verklaarden, geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van de motivering in haar geheel.
5.6.
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel keert zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 3.
6.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
‘hij op 08 mei 2007 te Helmond terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Wethouder Ebbenlaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.’
6.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
‘een proces-verbaal van de Politie Brabant Zuid-Oost, Bonnummer 080520071510060018, zaaknummer 0129384, CJIB-nummer 0734674779PL22ZP, d.d. 23 november 2007 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie en [verbalisant 2], surveillant van politie, beiden van Politie Brabant Zuid-Oost, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als relaas van verrichtingen en/of bevindingen van verbalisanten, althans één hunner:
‘Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat een persoon een feit pleegde dat is omschreven ‘als degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur besturen of doen besturen’,
Artikel 9, lid 2 WVW 1994.’’
6.4.
Het middel klaagt dat de hiervoor weergegeven passage een ontoelaatbare conclusie behelst.
6.5.
Het Hof heeft de in het middel bedoelde passage kennelijk aldus begrepen dat de verbalisant daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat bij hem de verdenking ontstond dat de bedoelde persoon, die naar de verbalisant zag op de weg een motorrijtuig bestuurde, zich schuldig maakte aan overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994. Aldus verstaan, bevat de passage niets wat de verbalisant niet uit eigen wetenschap zou kunnen verklaren.
6.6.
Het middel faalt derhalve.
7. Het vierde middel
7.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 27 Sr.
7.2.
De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 26 mei 2008 in verzekering is gesteld, dat de Rechter-Commissaris op 28 mei 2008 de in bewaringstelling van de verdachte heeft bevolen en voorts dat de Rechter-Commissaris op laatstgenoemde datum de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden heeft geschorst.
7.3.
Het Hof heeft echter nagelaten art. 27 Sr in acht te nemen. Het middel is aldus terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.1.
8.
Het eerste, het tweede en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het vierde middel slaagt.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in verzekering doorgebrachte tijd art. 27 lid 1 Sr toe te passen, tot het alsnog geven van het in dit artikellid voorgeschreven bevel ten aanzien van die in verzekering doorgebrachte tijd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2011