Einde inhoudsopgave
Aanbevelingen meerderjarigenbewind 2023
B De taken van de bewindvoerder
Geldend
Geldend vanaf 31-01-2023
- Bronpublicatie:
31-01-2023, Internet 2023, www.rechtspraak.nl (uitgifte: 31-01-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-01-2023, Internet 2023, www.rechtspraak.nl (uitgifte: 31-01-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
B.1
De eerste taak van de bewindvoerder is het inventariseren van de boedel voor zover die onder het bewind valt, daarvan een boedelbeschrijving opmaken en het zoveel mogelijk voorkomen dat vermogensbestanddelen aan het bewind worden onttrokken.
De boedelbeschrijving dient, met gebruikmaking van het op www.rechtspraak.nl gepubliceerd formulier, binnen vier maanden na aanvang van het bewind, ondertekend door de bewindvoerder, te worden ingediend. Indien de betrokkene in staat is de boedelbeschrijving te begrijpen en te beoordelen, dient deze het formulier mede te ondertekenen.
B.2
De professionele bewindvoerder dient bij het verzoekschrift een plan van aanpak over te leggen (artikel 5, eerste lid, Besluit Kwaliteitseisen). Indien er sprake is van problematische schulden dient ook een aanvullend plan van aanpak te worden bijgevoegd. Het aanvullend plan van aanpak dient uiterlijk bij het indienen van de boedelbeschrijving te worden overgelegd.
B.3
De bewindvoerder over de goederen van samenwonenden die geen huwelijksgoederengemeenschap hebben, kan twee aparte boedelbeschrijvingen/rekeningen en verantwoordingen opmaken. Indien de bewindvoerder ervoor kiest om een gezamenlijke boedelbeschrijving/rekening en verantwoording op te maken, dan dient de bewindvoerder:
- a.
eventuele schulden op naam van de betrokkene(n) uit te splitsen;
- b.
de (wijze van) aflossing van schulden door de betrokkenen inzichtelijk te maken.
Bij partners, waarbij sprake is van een gemeenschap van goederen, en waarbij één partner onder bewind staat en de ander niet, dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over de gehele gemeenschap, dus ook over de inkomsten en uitgaven van de partner die niet onder bewind staat. Indien hiertegen bezwaar bestaat, kan een beperkt bewind een oplossing bieden.
B.4
Indien partners die beiden onder bewind staan uit elkaar gaan, kan de bewindvoerder in beginsel niet langer namens beiden optreden.
B.5
De bewindvoerder dient direct na benoeming de bank(en) in te lichten over het bewind en zo nodig eventuele bankpassen van de betrokkene te laten blokkeren. De bewindvoerder dient de aanwezige gelden op een bankrekening ten name van de betrokkene te administreren en wel gescheiden van zijn eigen vermogen. Dit mag dus geen rekening op naam van de bewindvoerder ‘inzake’ de betrokkene zijn en geen en/of rekening met de bewindvoerder of anderen. Dit laatste geldt niet als de betrokkene een partner heeft met wie hij/zij een gemeenschappelijke huishouding voert. In dat geval zal de bewindvoerder wel op andere wijze moeten waarborgen dat het vermogen van de betrokkene voldoende is beschermd.
Gelden van de betrokkene mogen ook niet op een tussenrekening of derdengeldenrekening staan — ook niet voor korte tijd.
Artikel 1:436 lid 4 BW schrijft voor dat de bewindvoerder een aparte rekening (de ‘beheerrekening’) moet openen die hij ter vervulling van zijn taak moet gebruiken. Ook de spaarrekening(en) neemt de bewindvoerder onder zijn beheer. Ten behoeve van de betrokkene wordt een bankrekening aangehouden, waarop de bewindvoerder het leefgeld stort (de ‘leefgeldrekening’ of ‘zakgeldrekening’). Deze rekening mag geen kredietmogelijkheid hebben.
B.6
Het verstrekken van voorschotten aan de betrokkene is als regel niet toegestaan, omdat er in dat geval een schuld van de betrokkene aan de bewindvoerder ontstaat. Dit kan tot belangentegenstellingen leiden en problemen wanneer de taak van de bewindvoerder is geëindigd en de schuld nog steeds bestaat. Daarnaast wordt het toezicht van de kantonrechter erdoor bemoeilijkt. Het Landelijk Kwaliteitsbureau (LKB) toetst dan ook jaarlijks bij de handhavingscontrole van professionele bewindvoerders of voorschotten worden verstrekt. In het voorkomende geval moet aan de kantonrechter vooraf om toestemming worden gevraagd. Slechts bij zeer spoedeisende gevallen is het toegestaan om kleine bedragen, die snel verrekend zullen kunnen worden, voor te schieten. Denk aan leefgeld in een situatie waar het inkomen nog niet geregeld is of de bankrekening nog niet in het beheer van de bewindvoerder is, terwijl dit een tijdelijke situatie is. Voorkomen dient te worden dat er een schuld aan de bewindvoerder blijft bestaan voor langere duur. Indien voorschotten zijn verstrekt, dient dit en de wijze van terugbetaling in de rekening en verantwoording te worden vermeld en toegelicht.
B.7
Wanneer de betrokkene onroerend goed bezit dat onder het bewind valt, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming in het Kadaster laten inschrijven. Wanneer de betrokkene ingeschreven staat in het Handelsregister, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming laten inschrijven in het Handelsregister.
B.8
Het als ZZP'er (zelfstandige zonder personeel) werkzaam zijn, brengt vanwege de wisselende of onzekere inkomsten extra risico's met zich. Ook het beheer door de bewindvoerder en het toezicht van de kantonrechter kunnen erdoor worden bemoeilijkt. Als de betrokkene als ZZP'er werkzaam wil zijn, moet de kantonrechter vooraf worden geïnformeerd. De bewindvoerder dient voorts de kantonrechter te informeren wanneer blijkt dat de betrokkene als ZZP'er werkzaam is of van plan is dat te gaan doen, over de aard van de werkzaamheden, de wijze waarop de boekhouding wordt bijgehouden en wie de belastingaangiften doet. De bewindvoerder dient de kantonrechter te informeren wanneer betrokkene een actuele inschrijving heeft in het Handelsregister en over de aard van deze inschrijving.
B.9
Als de bewindvoerder verneemt dat de betrokkene beschikt over een kluis, dient hij deze te openen in aanwezigheid van een onafhankelijke getuige. De bewindvoerder dient de inhoud van de kluis in aanwezigheid van de getuige te inventariseren en de inhoud te vermelden op een document dat door zowel de bewindvoerder als de getuige — op iedere pagina — wordt geparafeerd en ten slotte ondertekend.
B.10
Indien door de gemeente bijzondere bijstand wordt verstrekt aan de betrokkene teneinde de kosten van de bewindvoerder te vergoeden, dient de bewindvoerder ervoor zorg te dragen dat de bijzondere bijstand door de gemeente op de beheerrekening van de betrokkene wordt overgemaakt.
B.11
Indien de betrokkene in staat is de rekening en verantwoording te begrijpen en te beoordelen, wordt deze jaarlijks aan de betrokkene afgelegd, ten overstaan van de kantonrechter (artikel 1:445 lid 1 BW). Dit betekent dat de rekening en verantwoording door de bewindvoerder en de betrokkene dient te worden ondertekend en vervolgens ingediend dient te worden bij de kantonrechter. De kantonrechter oefent dan slechts marginaal toezicht uit. Weigert de betrokkene voor akkoord te tekenen, dan kan dit voor de kantonrechter aanleiding zijn voor nader onderzoek.
Is de betrokkene niet in staat om de rekening en verantwoording te begrijpen en te beoordelen, dan stuurt de bewindvoerder de door hem getekende rekening en verantwoording rechtstreeks ter goedkeuring naar de kantonrechter. De kantonrechter controleert dan de rekening zoals die aan hem is voorgelegd. Uitgangspunt is wel dat de rekening en verantwoording zoveel als mogelijk met de betrokkene wordt besproken. De betrokkene kan in dat geval de rekening en verantwoording alleen ‘voor gezien’ tekenen. Bespreking is alleen dan niet nodig als bespreken geen enkele zin heeft, bijvoorbeeld vanwege het zeer lage ontwikkelingsniveau van de betrokkene of diens ziektebeeld. Indien de betrokkene, in afwijking van de voorafgaande keer, niet meer in staat is om de rekening te begrijpen en beoordelen, dient de bewindvoerder dat aan de kantonrechter mee te delen.
De rekening en verantwoording wordt afgelegd over alle goederen die onder bewind staan, niet alleen over de zogeheten beheerrekening. Bij de zogeheten leefgeldrekening kan volstaan worden met een opgave van het begin- en eindsaldo. De uitgaven van de leefgeldrekening hoeven niet nader verantwoord te worden. Wel dient de bewindvoerder zicht te houden op eventuele stortingen op de leefgeldrekening en zo nodig de kantonrechter te informeren als na waarschuwing de stortingen voortduren.
B.12
Voor de boedelbeschrijving en de rekening en verantwoording dienen de formulieren gebruikt te worden die op www.rechtspraak.nl te vinden zijn. Dit geldt niet als digitaal met de rechtspraak gecommuniceerd wordt via Toezicht of Mijn Bewind.
Indien toch gebruik wordt gemaakt van een eigen model, dan dient dat model dezelfde posten en onderdelen te bevatten als die in de formulieren op www.rechtspraak.nl zijn verwerkt, inclusief de totalen, vergelijkingen en samenvatting. In geen geval mag het gevolg zijn dat de beoordelaars op de rechtbanken zelf nog rekensommen moeten uitvoeren om de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording te kunnen beoordelen.
De bij de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording over te leggen bankafschriften dienen daadwerkelijk afkomstig te zijn (uit het systeem) van de betreffende bank en dus het logo van de bank te bevatten.
B.13
Uit de rekening en verantwoording door de bewindvoerder aan de kantonrechter moet blijken of sprake is van een PGB (persoonsgebonden budget). In dat geval dienen te worden overgelegd de verleningsbeschikking en de vaststellingsbeschikking (waarin de uiteindelijke aanspraak is vastgelegd).
B.14
Sinds 1 januari 2015 wordt het PGB niet meer overgemaakt naar de bankrekening van de betrokkene als budgethouder (een uitzondering daargelaten). In plaats daarvan ontvangt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de gelden uit het PGB op haar rekening.
De SVB beheert dus deze gelden uit het PGB en niet de bewindvoerder. De SVB betaalt vervolgens op verzoek van de bewindvoerder, mentor of curator aan de zorgverleners uit. De betrokkene, dan wel de bewindvoerder, mentor of curator heeft daarmee een ‘trekkingsrecht’. Het PGB van de zorgverzekeraar wordt wel op de rekening van de betrokkene uitbetaald, nadat declaraties zijn overgelegd.
Het Zorgkantoor bekijkt of de betrokkene aan de verplichtingen van het PGB in het kader van de Wet Langdurige Zorg (Wlz) kan voldoen. Het Zorgkantoor kan besluiten dat de betrokkene alleen een PGB krijgt als er iemand is die ondersteunt. Dat wordt ‘gewaarborgde hulp’ genoemd. Het Zorgkantoor beslist dus over de noodzaak tot aanwijzing van een gewaarborgde hulp. Bij sommige zorgindicaties is een gewaarborgde hulp verplicht. Meestal is de gewaarborgde hulp het aanspreekpunt voor het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor beoordeelt of de gewaarborgde hulp geschikt is om de regie op zorg en administratie van het PGB te voeren. De gewaarborgde hulp kan een wettelijk vertegenwoordiger zijn, maar het kan ook iemand anders zijn. Zorgkantoren hanteren het beleid dat de gewaarborgde hulp voor maximaal drie budgethouders het budget mag beheren. Indien sprake is van een mentor, bewindvoerder of curator die tevens de rol van gewaarborgde hulp op zich wenst te nemen, heeft het Zorgkantoor op grond van beleidsregels een discretionaire bevoegdheid om van deze voorwaarde af te wijken. De bewindvoerder, mentor of curator kan als gewaarborgde hulp worden voorgesteld aan het Zorgkantoor.
Indien er zowel een bewindvoerder als mentor is over een betrokkene, dan is de mentor de meest aangewezen persoon om als gewaarborgde hulp te worden voorgesteld aan het Zorgkantoor. Artikel 1:458 BW bepaalt immers dat de bewindvoerder, indien die niet tevens de mentor is, niet tot optreden bevoegd is ten aanzien van aangelegenheden betreffende de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene.
Indien de bewindvoerder, samen met een mentor het PGB (als trekkingsrecht) controleert en verantwoordt, bestaat eenmaal recht op de beloning in verband met het beheer van een PGB voor hen gezamenlijk.
B.15
Het verbod om als bewindvoerder tevens direct betrokken of behandelend hulpverlener te zijn (artikel 1:435, zesde lid, aanhef en onder g, BW) geldt in beginsel alleen voor professionele bewindvoerders en niet voor de situatie waarin een familiebewindvoerder ook zorg verleent in het kader van het PGB. Onder omstandigheden kan de combinatie van familiebewindvoerder en zorgverlener in het kader van het PGB onwenselijk zijn.
B.16
Het vermogen van de minderjarige, waaronder het PGB (als trekkingsrecht), valt niet onder het voor de ouder(s) ingestelde bewind. Het beheer van dit vermogen behoort dus niet tot de taak van de bewindvoerder. De bewindvoerder zal wel moeten bekijken of eventueel een nadere voorziening getroffen moet worden ter bescherming van het vermogen van de minderjarige en dient hierover de kantonrechter te berichten.
B.17
Voor beheershandelingen ten aanzien van de onder het bewind vallende goederen behoeft de bewindvoerder geen toestemming van de betrokkene of machtiging van de kantonrechter.
Onder beheershandelingen worden verstaan: het conserveren, normaal exploiteren en doelmatig beleggen of herbeleggen van vermogen. Daaronder valt ook het wisselen van aandelen en obligaties. Het beleggen, herbeleggen en wisselen van aandelen en obligaties is slechts toegestaan binnen de grenzen van een defensief of zeer defensief beleggingsprofiel, waarbij mede acht wordt geslagen op de omvang van de spaarsaldi. Voor belegging volgens meer risicovolle profielen dient vooraf machtiging van de kantonrechter te worden gevraagd
Beleggingsfondsen onder toezicht van de AFM kennen zogenoemde essentiële beleggersinformatie. Deze heeft de vorm van een prospectus. De informatie in het prospectus geeft inzicht in de aard en risico's van het aangeboden beleggingsfonds. Hierin staat ook een risicometer. Aan de hand daarvan kan het risico van een beleggingsfonds worden ingeschat en kunnen beleggingsfondsen onderling vergeleken worden. Een defensief of zeer defensief profiel komt overeen met de risicoschalen 1 tot en met 3 van de Risicometer beleggen.
De bewindvoerder moet zich goed laten informeren over de directe en indirecte beheerskosten van een beleggingsportefeuille. Voor de inschakeling van een vermogensbeheerder, waarvoor kosten verschuldigd zijn, dient voorafgaand machtiging van de kantonrechter te worden verkregen. Een overeenkomst met een vermogensbeheerder, waarbij deze ook — redelijke markt conforme — transactiekosten in rekening mag brengen, zonder beperking in het aantal transacties per jaar, is niet toegestaan.
Bij meer dan € 100.000,- aan liquide vermogen, dient de bewindvoerder zich in te spannen om het liquide vermogen te verdelen over rekeningen bij meerdere banken (niet vallend onder dezelfde vergunninghouder bij de DNB) die vallen onder de garantieregeling van de DNB. Bij problemen hiermee dient de bewindvoerder de kantonrechter hierover te informeren.
B.18
Tijdens het bewind kan de betrokkene slechts met toestemming van de bewindvoerder beschikkingshandelingen verrichten. Omgekeerd behoeft de bewindvoerder, die de in artikel 1:441 BW genoemde beschikkingshandelingen wil verrichten, toestemming van de betrokkene of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter.
Voor een aantal met name genoemde handelingen eist artikel 1:441, tweede lid, BW voorafgaande toestemming van de betrokkene of, als deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Het gaat dan vooral om koop en levering van goederen (zoals b.v. de aankoop van een caravan), die niet als een normale beheershandeling is te beschouwen (zoals het doen van boodschappen). Verder vallen onder deze bepaling: het aannemen van een making onder last of voorwaarde (zie hierna onder erfrecht), het lenen of uitlenen van geld en het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter kan de lijst van handelingen waarvoor voorafgaande machtiging is vereist, in een concreet bewind aanvullen.
B.19
Voor het opzeggen van een huurovereenkomst bij een niet-wilsbekwame betrokkene is geen machtiging van de kantonrechter nodig:
- •
bij verhuizing van de ene naar de andere huurwoning, mits de huur en/of andere woonlasten niet noemenswaardig stijgen;
- •
bij verhuizing naar een verpleeg- of zorginstelling, mits vaststaat dat de betrokkene niet naar het gehuurde zal kunnen terugkeren.
B.20
Voor incidentele niet beheersmatige uitgaven tot € 2.000,-- bij een niet-wilsbekwame betrokkene hoeft geen machtiging te worden gevraagd. Onder uitgaven wordt in dit verband uitdrukkelijk niet verstaan: het uitlenen of schenken van geld. De machtigingsgrens van € 2.000,-- is cumulatief per jaar; dus bijvoorbeeld voor rijlessen, meerdere vakanties in een jaar of inrichting van een woning moet u vooraf machtiging vragen als de kosten voor dergelijke uitgaven voorzienbaar boven de machtigingsgrens vallen.
B.21
Indien de betrokkene in staat is om toestemming te geven voor handelingen als hiervoor omschreven, dient de bewindvoerder bewijsstukken van de toestemming voor concrete handelingen in het dossier te bewaren, zodat die naar aanleiding van de rekening en verantwoording kunnen worden overgelegd.
Te denken valt aan een e-mail of whatsapp-bericht of het laten mee-ondertekenen van een offerte.
Indien de kantonrechter bij het instellen van het bewind heeft geoordeeld dat de betrokkene in staat is om zelf toestemming te geven aan de bewindvoerder voor bepaalde rechtshandelingen die anders slechts met machtiging van de kantonrechter kunnen worden verricht, dan dient de bewindvoerder de kantonrechter met bekwame spoed te informeren zodra hij reden heeft om te betwijfelen dat de betrokkene hiertoe nog langer in staat is. Hetzelfde geldt voor het omgekeerde geval, waar de kantonrechter bij het instellen van de maatregel heeft geoordeeld dat de betrokkene niet in staat is om zelf toestemming te geven voor bepaalde rechtshandelingen, terwijl de bewindvoerder op een later moment vast stelt dat de betrokkene daartoe wel in staat is.
B.22
De bewindvoerder dient in beginsel op te treden tegen schuldeisers die het bewind kennen dan wel hadden moeten kennen en die in strijd met het bepaalde in artikel 1:440 BW handelen.
B.23
De bewindvoerder bevordert waar mogelijk de zelfredzaamheid van de betrokkene. Bij een bewind op grond van problematische schulden met een wilsbekwame betrokkene, dient de professionele bewindvoerder uiterlijk een half jaar voordat de schulden zijn gesaneerd (‘schone lei’ of aflossing saneringskrediet) te onderzoeken of een wijziging grondslag moet worden aangevraagd of toegewerkt kan worden naar zelfredzaamheid.
B.24
Van de bewindvoerder wordt verlangd dat die de kantonrechter terstond informeert op het moment dat de maatregel kan worden opgeheven. Ook van het overlijden van de betrokkene dient de bewindvoerder zo spoedig mogelijk de kantonrechter in kennis te stellen. Met het overlijden van de betrokkene is de taak van de bewindvoerder geëindigd (behoudens de hierna genoemde eindrekening en verantwoording).
B.25
Aan het einde van het bewind dient eindrekening en verantwoording te worden afgelegd. Voor de eindrekening en verantwoording na opheffing van het bewind geldt de procedure ten aanzien van de jaarlijkse rekening en verantwoording.
De eindrekening en -verantwoording na overlijden van de betrokkene moet binnen vier maanden na overlijden worden afgelegd aan de erfgenamen of de executeur, ten overstaan van de kantonrechter. Dat betekent dat de erfgenamen of de executeur de eindrekening en -verantwoording voor akkoord moeten ondertekenen en dat de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording vervolgens moet indienen bij de kantonrechter, waarna deze een marginale toets toepast. Dat de ondertekenaars alle erfgenamen zijn, moet blijken uit de over te leggen verklaring van erfrecht.
De kosten van een verklaring van erfrecht zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval, maar kunnen behoorlijk oplopen. Wanneer deze kosten niet in een reële verhouding staan tot het saldo op de beheerrekening en/of het overige vermogen van de nalatenschap, kan de bewindvoerder aan de kantonrechter vragen te worden ontslagen van de verplichting een verklaring van erfrecht over te leggen.
B.26
Op grond van artikel 1:374, tweede lid, BW kan de kantonrechter beslissen in geschillen die bij de aflegging van de eindrekening en verantwoording mochten rijzen over deze afrekening. Een dergelijk geschil kan per verzoekschrift bij de toezichthoudend kantonrechter aanhangig worden gemaakt. Wanneer het geschil feitelijk of juridisch (te) complex is, kan de kantonrechter beslissen dat de zaak volgens een gewone dagvaardingsprocedure moet worden aangebracht.
B.27
Op grond van het bepaalde in artikel 1:445, vierde lid, jo artikel 1:373, eerste lid, BW dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen. Gelet op het feit dat in artikel 1:445, eerste lid, BW een jaarlijkse verantwoordingsplicht van de bewindvoerder jegens de betrokkene is opgenomen, moet deze verplichting worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op de eindafrekening, dat wil zeggen de periode waarover nog geen rekening en verantwoording is afgelegd. Dit zal in beginsel zijn het lopende kalenderjaar tot aan het tijdstip waarop de betrokkene is overleden. Alleen als over de daaraan voorafgaande periode nog geen (reguliere) rekening en verantwoording is afgelegd, dient die periode daarbij te worden betrokken.
Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam 26 april 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4751) volgt dat de erfgenamen geen aanspraak kunnen maken op het afleggen van rekening en verantwoording over de gehele periode waarin de bewindvoerder het bewind heeft gevoerd. De in artikel 1:445 BW neergelegde verplichting van de bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind strekt namelijk alleen tot behartiging van het belang van de betrokkene. Indien de betrokkene is overleden, is er geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de betrokkene. De bevoegdheid van de betrokkene gaat na diens overlijden niet van rechtswege over op diens erfgenamen onder algemene titel. Voor zover erfgenamen menen dat zij door de handelwijze van de bewindvoerder, in hun eigen vermogensrechtelijke belangen zijn geschaad en de bewindvoerder aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, dienen zij de weg van de civielrechtelijke (dagvaardings)procedure te begaan.
B.28
Indien de bewindvoerder niet reageert op (herhaalde) verzoeken van de kantonrechter, van welke aard dan ook, volgt oproeping van de bewindvoerder voor verhoor en eventueel ontslag van de bewindvoerder.
B.29
De hiervoor genoemde verplichtingen van de bewindvoerder rusten, indien twee bewindvoerders zijn benoemd, op beide bewindvoerders afzonderlijk.
B.30
Indien de bewindvoerder weet of vermoedt dat vermogensbestanddelen, waarover hij het beheer heeft, afkomstig zijn van een misdrijf of gefinancierd zijn met door misdrijf verkregen geld, bestaat het gevaar dat de bewindvoerder zich schuldig zal maken aan het misdrijf ‘witwassen’. Zie artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. De delictsomschrijving is ruim, wat betekent dat snel sprake zal zijn van overtreding van het verbod. De bewindvoerder dient daarom direct na de constatering dat het vermogen mogelijk afkomstig is van een misdrijf, dit te melden aan de toezichthoudende kantonrechter en de politie of het openbaar ministerie.
B.31. Procesvertegenwoordiging door bewindvoerder
Artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder de betrokkene in en buiten rechte vertegenwoordigt. Als de bewindvoerder is gedagvaard, dient deze zich tijdig te melden in de procedure, hetzij schriftelijk bij de griffie, hetzij mondeling op de eerste zitting. Wanneer toch de betrokkene is gedagvaard, moet de bewindvoerder de procedure overnemen, ook als pas later in de procedure bekend wordt dat er een bewind is ingesteld. Dat kan tamelijk informeel: een enkele mededeling — mondeling op de zitting of schriftelijk per brief of e-mail aan de griffie — dat hij/zij in de hoedanigheid van bewindvoerder de procedure overneemt, volstaat. Het niet (tijdig) verschijnen in de procedure kan leiden tot verstekverlening en zorgt in veel gevallen voor onnodige werkzaamheden voor alle partijen en wellicht ook voor nodeloze extra kosten waarvoor de bewindvoerder aansprakelijk kan worden gehouden. Dit kan anders zijn als er bewust voor wordt gekozen geen verweer te voeren om verdere proceskosten te voorkomen. De complexiteit van verweer voeren — zowel feitelijk als juridisch — in een gerechtelijke procedure moet niet worden onderschat. Als de bewindvoerder op het betreffende rechtsgebied niet goed thuis is, dient hij/zij juridisch advies in te winnen en daarvoor zo nodig toestemming aan de kantonrechter de vragen (art. 1:443 BW).