Hof Amsterdam, 26-04-2011, nr. 200.069.707-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4751
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
200.069.707-01
- LJN
BR4751
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4751, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑04‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Rekening en verantwoording aan erfgenaam van rechthebbende.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 april 2011 in de zaak met zaaknummer 200.069.707/01 van:
X],
wonende te […],
vertegenwoordigd door:
[Y],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.J.G. Tijhuis te Amsterdam,
t e g e n
STICHTING CAV KENNEMERLAND,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A Kielczewska te Den Haag.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna (ook) respectievelijk [X] dan wel de erfgename, [Y] dan wel de vertegenwoordiger van de erfgename, en Stichting CAV dan wel de bewindvoerder genoemd.
1.2.
Appellante is op 5 juli 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 april 2010 van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 461336 BZ 10-1615.
1.3.
Stichting CAV heeft op 25 augustus 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
Appellante heeft op 11 oktober 2010 een verweerschrift in het hoger beroep van Stichting CAV ingediend.
1.5.
De zaak is op 18 oktober 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
[X] en [Y], bijgestaan door hun advocaat;
- -
mevrouw L. van Egmond namens Stichting CAV, bijgestaan door mr. J. Surie, advocaat te Den Haag.
2. De feiten
2.1.
Bij beschikking van 21 december 2000 is [A] onder bewind gesteld met benoeming van de Kennemer Stichting Vermogensbeheer Meerderjarigen (hierna: KSVM) tot bewindvoerder. Stichting CAV is als rechtsopvolger van de KSVM met ingang van 1 februari 2007 opgetreden als opvolgend bewindvoerder.
Bij beschikking van 29 mei 2001 is [...] ten behoeve van [A] tot mentor benoemd. [A] is op 3 augustus 2008 overleden waardoor aan het bewind een einde is gekomen. [X] is de erfgename van [A] en wordt vertegenwoordigd door haar dochter, [Y].
2.2.
Bij brief van 5 september 2008 heeft Stichting CAV een eindrekening en –verantwoording over de periode van 1 januari 2008 tot datum overlijden opgesteld die op 8 september 2008 ter griffie in eerste aanleg is ontvangen.
2.3.
Bij brief van 27 oktober 2008 heeft de griffier de bewindvoerder bericht dat de kantonrechter de ingediende eindafrekening heeft goedgekeurd, behoudens eventuele op- en aanmerkingen van de erfgenamen. Vervolgens is de (vertegenwoordiger van de) erfgename - nadat deze zich als zodanig had gelegitimeerd - in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het bewindsdossier van de rechtbank en zijn aan haar bij brief van 16 maart 2009 onder meer fotokopieën van de zich daarin bevindende stukken toegezonden.
2.4.
Bij brief van 29 mei 2009 heeft de vertegenwoordiger van de erfgename de bewindvoerder een aantal vragen gesteld over het gevoerde bewind en over de periode na het overlijden van de rechthebbende.
2.5.
Bij brief van 29 juni 2009 heeft de bewindvoerder hierop gereageerd. De vertegenwoordiger van de erfgename heeft zich vervolgens bij brieven van respectievelijk 26 juli 2009, 27 juli 2009 en 22 september 2009 tot de kantonrechter gewend.
Op 10 november 2009 heeft in eerste aanleg een mondelinge behandeling plaatsgevonden .
2.6.
Bij brief van 14 januari 2010 heeft de advocaat van de erfgename het standpunt van de erfgename nader verwoord en toegelicht, en de kantonrechter verzocht:
- -
de bewindvoerder op te dragen alle onbeantwoorde vragen alsnog te beantwoorden;
- -
de mentor ter verantwoording te roepen;
- -
voor zover een van die verzoeken niet wordt ingewilligd, te motiveren waarom dat niet gebeurt;
- -
in een beschikking het oordeel van de kantonrechter neer te leggen ten aanzien van de rol van het kantongerecht;
- -
de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.7.
Bij brief van 19 februari 2010 heeft de bewindvoerder nader gereageerd op de namens de erfgename gestelde vragen en de kantonrechter verzocht de erfgename te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de onder 2.6 vermelde verzoeken van appellante afgewezen.
3.2.
Appellante verzoekt in hoger beroep:
- -
vernietiging van de bestreden beschikking;
- -
veroordeling van Stichting CAV in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
- -
de door Stichting CAV afgelegde rekening en verantwoording af te keuren;
- -
Stichting CAV op te dragen alsnog volledig rekening en verantwoording te laten afleggen;
- -
Stichting CAV op grond van artikel 1:445 lid 4 jo artikel 1:362 Burgerlijk Wetboek (BW) te veroordelen tot vergoeding van de schade.
3.3.
Stichting CAV verzoekt in principaal hoger beroep appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans haar die verzoeken te ontzeggen, met veroordeling van appellante in de kosten van het geding in beide instanties.
In incidenteel hoger beroep verzoekt Stichting CAV de bestreden beschikking te vernietigen en appellante alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen, met veroordeling van appellante in de kosten van het geding in beide instanties.
3.4.
Appellante verzoekt de vezoeken van Stichting CAV in incidenteel hoger beroep af te wijzen en Stichting CAV te veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Stichting CAV heeft in incidenteel hoger beroep onder meer bepleit dat de erfgename in haar principaal hoger beroep niet ontvankelijk is. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd staat naar het oordeel van het hof evenwel niet aan de ontvankelijkheid van de erfgename in haar verzoeken in hoger beroep in de weg. Het incidenteel hoger beroep moet dan ook in zoverre worden verworpen.
4.2.
Ter beoordeling van het onderhavige geschil overweegt het hof als volgt. Het gaat in het onderhavige geval om bewind ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de meerderjarige die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is die belangen zelf ten volle waar te nemen, in de wet ook aangeduid met ‘de rechthebbende’. De in artikel 1:445 Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde verplichting van de bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind strekt dus tot behartiging van het belang van de rechthebbende. Met dat uitgangspunt strookt dat uitsluitend de tot de bewindvoerder gerichte verzoeken tot het afleggen van rekening en verantwoording onder het bereik van artikel 1:445 BW kunnen worden gebracht voor zover daarmee wordt beoogd het belang van de rechthebbende te dienen. Anders dan de erfgename betoogt, is er in het onderhavige geval geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de rechthebbende die inmiddels is overleden. Naar het oordeel van het hof moet het standpunt van de erfgename dat haar verzoeken betreffende de door de bewindvoerder af te leggen rekening en verantwoording een dergelijk belang dienen, dan ook worden verworpen.
4.3.
Op grond van het voorgaande is het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat de verzoeken van de erfgename tot het afleggen van rekening en verantwoording door de bewindvoerder niet kunnen worden gegrond op het bepaalde in artikel 1:445 lid 2 BW, waarin (tweede volzin) is bepaald dat goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter niet belet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voor zover dit niet onredelijk is. Gelet op de aard en het doel van het beschermingsbewind als hiervoor overwogen kan, anders dan de erfgename betoogt, niet worden aanvaard de hier bedoelde bevoegdheid van de rechthebbende na diens overlijden van rechtswege overgaat op diens erfgenamen onder algemene titel.
4.4.
Anderzijds kan evenmin worden aangenomen hetgeen primair door Stichting CAV is gesteld en ook wel in de literatuur wordt bepleit, namelijk dat de erfgename jegens de bewindvoerder in het geheel geen aanspraak kan maken op het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind. Op grond van het bepaalde in artikel 1:445 lid 4 jo artikel 1:373 lid 1 BW dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen. Gelet evenwel op hetgeen hiervoor is overwogen en het feit dat in artikel 1:445 lid 1 BW reeds een jaarlijkse verantwoordingsplicht van de bewindvoerder jegens de rechthebbende is opgenomen, moet deze verplichting worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op de eindafrekening, en te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de rechthebbende is overleden.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke bepalingen van het beschermingsbewind geen grond bieden voor toewijzing van het verzoek van de erfgename om Stichting CAV op te dragen alsnog volledig rekening en verantwoording te laten afleggen over de gehele periode van het gevoerde bewind alsmede over de periode na het overlijden van de rechthebbende. Voor zover de erfgename meent dat zij door het achterwege blijven daarvan dan wel door de handelwijze van de bewindvoerder anderszins, in haar eigen vermogensrechtelijke belangen is geschaad en de bewindvoerder aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, dient zij de weg van de civielrechtelijke (dagvaardings)procedure te begaan. Het bepaalde in artikel 1:445 lid 4 jo artikel 1:362 BW maakt dit niet anders. Ook met deze wettelijke bepaling is uitsluitend beoogd het belang van de rechthebbende te beschermen en niet dat van de erfgenamen. Voor toewijzing van het door de erfgename daarop gegronde verzoek Stichting CAV te veroordelen tot schadevergoeding, bestaat evenmin grond.
4.6.
In het kader van de onderhavige procedure is uitsluitend plaats voor een beoordeling van bezwaren van de erfgename tegen de onder 4.4 bedoelde eindafrekening zoals die, naar blijkt uit het hiervoor onder 2.2 en 2.3 vermelde, door de bewindvoerder is opgesteld en door de kantonrechter is goedgekeurd, behoudens eventuele op- en aanmerkingen van de erfgenamen. Uit de correspondentie die nadien heeft plaatsgevonden zoals hiervoor vermeld onder 2.4, 2.5 en 2.6, zijn velerlei bezwaren van de erfgename tegen de wijze van bewindvoering door de bewindvoerder gedurende de gehele periode van het bewind af te leiden die aldus zijn samen te vatten dat de bewindvoerder is tekort geschoten in de uitvoering van haar verplichtingen waaronder haar zorgplicht en ook anderszins onbehoorlijk heeft gehandeld. Dat neemt niet weg dat, wat er verder van de juistheid van deze bezwaren zij, het op de weg van de erfgename ligt deze bezwaren, voor zover gericht tegen de eindafrekening over de laatste acht maanden van 2008, in voldoende mate te concretiseren en specificeren. Het hof is van oordeel dat de erfgename met hetgeen zij, mede onder verwijzing naar de hiervoor vermelde correspondentie, heeft aangevoerd, niet aan die verplichting heeft voldaan. Voor zover de erfgename heeft verzocht de door CAV afgelegde (eind)rekening en -verantwoording af te keuren en het CAV op te dragen opnieuw rekening en verantwoording over de laatste acht maanden af te leggen, dient dat verzoek als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
4.7.
De conclusie is dat voor vernietiging van de bestreden beschikking en de door de erfgename verzochte kostenveroordeling geen plaats is. De grieven van de erfgename behoeven verder geen bespreking meer en haar bewijsaanbod dient als onvoldoende onderbouwd dan wel niet ter zake dienend te worden gepasseerd.
Ook de in incidenteel hoger beroep verzochte kostenveroordeling zal het hof afwijzen. Evenals de kantonrechter acht het hof, gezien de aard van de onderhavige procedure, voldoende termen aanwezig de kosten van het hoger beroep te compenseren, waaraan niet afdoet dat de door Stichting CAV gemaakte proceskosten niet door de reguliere bewindvoerdervergoeding worden gedekt.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing.
Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, A. van Haeringen en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. M.L. Vries als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2011.