HR, 03-07-2018, nr. 16/00483
ECLI:NL:HR:2018:1049
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-07-2018
- Zaaknummer
16/00483
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1049, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:268
ECLI:NL:PHR:2018:268, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1049
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑12‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0295
Uitspraak 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar raadsvrouw, art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv. De toelichting op het middel vermeldt dat de raadsvrouw zich per e-mailbericht aan de strafgriffie van het Hof heeft gesteld. Een uitdraai van dat e-mailbericht en een printscreen uit Microsoft Outlook van de map “verzonden items” zijn in kopie aan de schriftuur gehecht. Voornoemde stukken bieden voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat het e-mailbericht ter griffie van het Hof is ontvangen. Daaruit vloeit het ernstig vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. N.a.v. omstandigheid dat raadsvrouw zich (in 2015) per e-mail heeft gesteld roept HR overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:2250 in herinnering m.b.t. de sedert 1 maart 2017 geldende regeling tot het zich stellen als raadsman in een strafzaak. Het doen van de daar bedoelde kennisgeving aan de griffie kan uitsluitend plaatsvinden m.b.v. e-mail, indien het gerecht een e-mailadres heeft aangewezen voor communicatie met griffiemedewerkers inzake het stellen als raadsman in strafzaken en het bedoelde separaat schrijven wordt gevoegd als bijlage bij een aan dat adres gerichte e-mail (vgl. m.b.t. instellen van rechtsmiddelen ECLI:NL:HR:2016:2654). Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 16/00481 P.
Partij(en)
3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/00483
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 januari 2016, nummer 22/002668-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
2.2.
Ter ondersteuning van de stelling dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd, vermeldt de toelichting op het middel dat mr. A. Heida zich per e-mailbericht aan de strafgriffie van het Gerechtshof als raadsvrouwe heeft gesteld. Een uitdraai van het e-mailbericht waarop het middel doelt, alsmede een printscreen uit Microsoft Outlook van de map "verzonden items", zijn in kopie aan de schriftuur gehecht.
2.3.
De hiervoor genoemde stukken bevinden zich niet bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv door het Hof aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding. Zij bieden echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat het e-mailbericht wel ter griffie van het Hof is ontvangen.
2.4.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Heida is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2016 is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.5.
Uit wat hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan. Het middel is terecht voorgesteld.
2.6.
Naar aanleiding van de omstandigheid dat de raadsvrouwe zich (in 2015) per e-mail heeft gesteld roept de Hoge Raad in herinnering dat in HR 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250 is beslist dat onder de tegenwoordige, sedert 1 maart 2017 geldende regeling met betrekking tot het zich stellen als raadsman in een strafzaak alleen een raadsman die schriftelijk - bij separaat schrijven waarin voldoende nauwkeurig is aangegeven op welke zaak het optreden betrekking heeft - aan de griffie van het desbetreffende gerecht heeft kennisgegeven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, als raadsman moet worden erkend. Het doen van deze kennisgeving aan de griffie kan uitsluitend plaatsvinden met gebruikmaking van e-mail, indien het desbetreffende gerecht een e-mailadres heeft aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake het stellen als raadsman in strafzaken en het genoemde separaat schrijven wordt gevoegd als bijlage bij een aan dat adres gerichte e-mail (vgl. met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, NJ 2017/119).
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
Conclusie 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over art. 51 (oud) Sr. Stelbrief per e-mail verstuurd naar het gerechtshof Den Haag. Samenhang met 16/00481.
Nr. 16/00483 Zitting: 27 maart 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 22 januari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2015. Daarbij is de verdachte wegens 1 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 2 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 3 “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd” bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis.
Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (16/00481), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat art. 51 (oud) Sv1.in hoger beroep is geschonden, aangezien is verzuimd de raadsvrouwe een afschrift van de appeldagvaarding te verstrekken.
5. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 juni 2015 is noch de verdachte noch een raadsman of raadsvrouwe verschenen. De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van diezelfde datum bij verstek veroordeeld.
(ii) Namens de verdachte heeft mr. Heida op 18 juni 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
(iii) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 22 januari 2016 is op 26 november 2015 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Den Haag, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Uit een tweede akte van uitreiking blijkt dat de appeldagvaarding op 17 december 2015 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] in Utrecht en vervolgens op 8 januari 2016 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Den Haag, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Uit een derde akte van uitreiking blijkt dat de appeldagvaarding op 24 december 2015 is uitgereikt aan een huisgenoot van de geadresseerde op het op de appelakte vermelde adres, te weten [b-straat 1] in Sliedregt.
(iv) Op de terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2016 is noch de verdachte noch een raadsman of raadsvrouwe verschenen. Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
(v) Bij arrest van 22 januari 2016 heeft het hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat de verdachte niet een schriftuur met grieven heeft ingediend tegen het vonnis van de politierechter, dat hij evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en dat het hof ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
6. Voorts zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) Een afschrift van een e-mailbericht van 1 december 2015, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag, afkomstig van mr. A. Heida. Het e-mailbericht is verzonden naar het e-mailadres rp.hof.denhaag.algemeen@om.nl. Het bericht houdt in dat mr. Heida zich als raadsvrouwe van de verdachte stelt en dat zij verzoekt haar rechtstreeks op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de zaak en om toezending van een kopie van alle relevante stukken uit het dossier.
(ii) Een screenshot van de map ‘verzonden items’ in Microsoft Outlook waaruit blijkt dat het desbetreffende e-mailbericht op 1 december 2015 is verzonden.
7. Ingevolge het eerste lid van art. 39 (oud) Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier. De zich op de voet van art. 39 (oud) Sv gesteld hebbende raadsman kan aanspraak maken op naleving van processuele voorschriften die betrekking hebben op de status van raadsman van de verdachte, waaronder het voorschrift van art. 51, tweede volzin, (oud) Sv dat hij een afschrift ontvangt van de dagvaarding.2.De Hoge Raad legt het eerste lid van art. 39 (oud) Sv aldus uit dat het een ordemaatregel bevat en dat een schriftelijke kennisgeving geen noodzakelijke voorwaarde vormt om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend.3.
8. In de onderhavige zaak blijkt uit de stukken van het geding niet dat voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep een afschrift van de appeldagvaarding aan mr. Heida dan wel aan een andere voor de verdachte optredende raadsman of raadsvrouwe is gezonden. Op de terechtzitting in hoger beroep is noch de verdachte noch een raadsman of raadsvrouwe verschenen. De aan de cassatieschriftuur gehechte stukken bevinden zich ook niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Aan de herkomst en de betrouwbaarheid van de desbetreffende stukken hoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Bij de cassatieschriftuur is niet een brief van de griffier van het hof overgelegd, waarin de ontvangst van de hiervoor onder 6 sub i genoemde brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de brief van mr. Heida niet aanwezig was in het dossier dat het hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
9. Het hiervoor onder 6 sub ii genoemde screenshot met verzendbevestiging biedt naar mijn mening voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat het bericht van de raadsvrouwe voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep is verzonden en ook is ontvangen. Als de raadsvrouwe er aanspraak op kon maken dat haar e-mailbericht als een stelbrief in de zin van art. 39 (oud) Sv zou worden aangemerkt en ter kennis van het hof zou komen, zou het in de bestreden uitspraak besloten liggende, niet nader gemotiveerde oordeel van het hof dat art. 51, tweede volzin, (oud) Sv in hoger beroep is nageleefd, niet zonder meer begrijpelijk zijn.4.Mijn ambtgenoot Harteveld wijst erop dat in een dergelijk geval sprake zou zijn van een tekortschieten van justitiële instanties, aangezien het e-mailbericht niet ter bestemde plaatse is aangekomen. Dat zou niet ten nadele van de verdediging mogen komen.5.
10. De door de raadsvrouwe per e-mail verstuurde stelbrief is verzonden naar rp.hof.denhaag.algemeen@om.nl. Dit lijkt het e-mailadres van het ressortsparket in Den Haag te zijn, zodat de gedachte zou kunnen postvatten dat het e-mailbericht is verzonden naar het verkeerde e-mailadres. In een dergelijk geval kan de brief in beginsel niet als stelbrief in de zin van art. 39 (oud) Sv worden aangemerkt, zodat ook geen sprake is van een schending van art. 51, tweede volzin, (oud) Sv.6.De steller van het middel wijst er evenwel op dat stelbrieven per e-mail dienen te worden verzonden aan het hierboven genoemde e-mailadres. Telefonische navraag bij de griffie van het gerechtshof Den Haag heeft uitgewezen dat advocaten inderdaad door de griffie te kennen wordt gegeven dat zij, indien zij hun stelbrief per e-mail wensen te verzenden, deze kunnen versturen naar het hierboven weergegeven e-mailadres.7.Deze omstandigheid brengt mee dat de raadsvrouwe er aanspraak op kon maken dat haar e-mailbericht als een stelbrief in de zin van art. 39 (oud) Sv zou worden aangemerkt en ter kennis van het hof zou komen.
11. Gelet op het voorafgaande, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende, niet nader gemotiveerde oordeel van het hof dat art. 51, tweede volzin, (oud) Sv in hoger beroep is nageleefd, niet zonder meer begrijpelijk. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.8.
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op het slagen van het eerste middel, kan het tijdsverloop immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.9.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑03‑2018
Zie onderdeel 4.5 van de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld voor HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1178.
Zie recent nog HR 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250, rov. 2.5.2, onder verwijzing naar HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161, rov. 3.2.2.
Zie bijv. HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1293.
Onderdeel 4.6 van zijn conclusie voor HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1178.
Aldus mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie voor HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1178, onderdelen 4.8 en 4.9. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep in de desbetreffende zaak met toepassing van art. 81, eerste lid, RO.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2018 is namens het Ressortsparket Den Haag / Strafsector gerechtshof bevestigd dat het e-mailadres rp.hof.denhaag.algemeen@om.nl het adres betreft waar advocaten de stelbrieven in strafzaken in hoger beroep naar kunnen sturen.
Vgl. onder meer HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1293, HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2721, rov. 2 en HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, NJ 2013/416 m.nt. Borgers.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.5.3.
Beroepschrift 19‑12‑2016
DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Requirant :[requirant]
Raadsvrouw :mr E.A. Blok
SCHRIFTUUR: houdende een middel van cassatie in de zaak van [requirant], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], requirant in cassatie tegen een in zijn zaak door het Gerechtshof 's‑Gravenhage gewezen arrest van 22 januari 2016.
Voor deze cassatieprocedure kiest requirant woonplaats ten kantore van zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Mathenesserlaan 233–235 (3021 HB) Rotterdam
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder is artikel 51 Sv geschonden, doordat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsvrouw van requirant te zenden. De niet-nakoming hiervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting in de weg te staan.
Toelichting:
1.
Op 18 juni 2015 heeft mr A. Heida namens requirant hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis d.d. 5 juni 2015 van de politierechter te Rotterdam.
2.
Blijkens een e-mail d.d. 1 december 2015 heeft mr A. Heida zich gesteld als raadsvrouw voor requirant. (Bijlage 1)
Stelbrieven dienen per e-mail te worden gezonden aan het volgende e-mailadres: rp.hof.denhaag.algemeen@om.nl. Mr Heida heeft aldus van het juiste e-mailadres gebruik gemaakt. Echter, een ontvangstbevestiging van haar stelbrief — met uitzondering van de verzendbevestiging van de e-mail — heeft zij nimmer ontvangen.1. (Bijlage 2)
3.
De aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten niets waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van requirant een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan mr. Heida is gezonden. Ter terechtzitting van het Hof d.d. 22 januari 2016 is — blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting — noch requirant, noch mr. Heida verschenen. Hoogstwaarschijnlijk is de stelbrief in het ongerede geraakt, want evenmin blijkt dat het Hof verder onderzoek heeft ingesteld naar de reden van afwezigheid van de raadsvrouw ter zitting en/of aan het gestelde in artikel 51 Sv was voldaan.
4.
Uit het bovenstaande blijkt dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art 51 Sv vermoedelijk niet is nageleefd. De niet-nakoming hiervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Conclusie:
Redenen waarom het bestreden arrest waartegen beroep niet in stand kan blijven. Requirant verzoekt Uw Raad het arrest te vernietigen en de strafzaak ter hernieuwde berechting en afdoening terug te wijzen, dan wel te verwijzen naar het/een gerechtshof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 233–235, (3021 HB), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd door requirant.
Rotterdam, 19 december 2016
E.A. Blok
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑12‑2016
Zie HR 19 maart 2013. NJ 2013/416. De overlegging van de (fax)verzendbevestiging van de stelbrief werd voldoende geacht. Nu het inmiddels niet meer mogelijk is te faxen, moet de verzendbevestiging van de e-mail voldoende worden geacht.