Vgl bijvoorbeeld HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:711, NJ 2019/175 m.nt. Wolswijk. en HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:678.
HR, 21-06-2022, nr. 21/00555
ECLI:NL:HR:2022:810
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/00555
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:810, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:582
ECLI:NL:PHR:2022:582, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:810
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Opzetheling van boormachine en fiets, art. 416.1.a Sr. Bewijsklachten. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte t.t.v. voorhanden krijgen goederen wist dat deze door misdrijf waren verkregen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00555
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2021, nummer 23-000026-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N.F.M. van Osta, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsklacht opzetheling, art. 416 Sr. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00555
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 4 februari 2021 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘opzetheling’, veroordeeld tot een geldboete van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof van twee inbeslaggenomen goederen de teruggave aan [aangever] gelast.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. N.F.M. van Osta, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde opzetheling niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat het hof de bewezenverklaring onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in periode van 13 tot en met 18 januari 2018 te [plaats] een boormachine en een fiets heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘1. Een proces-verbaal aangifte (…) van 29 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever] :
Op 8 januari 2018 zijn mijn vrouw en ik op vakantie gegaan. Ik heb mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] afgesloten. Op 22 januari 2018 zijn mijn vrouw en ik teruggekomen van vakantie. Op 23 januari 2018 omstreeks 10.00 uur wilden mijn vrouw en ik onze fietsen uit de garage pakken en toen zag ik dat er twee fietsen zijn weggenomen uit de garage. Ook zag ik dat er een accuboormachine was weggenomen.
Bijlage goederen:
- Fiets (Dames), kleur grijs, Batavus Intermezzo, framenummer BA005809;
- Boormachine, Dewalt Cordless Combi.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 29 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Als de opkoper een goed inkoopt en deze in het register opneemt, dan wordt het unieke nummer automatisch vergeleken met de digitale database www.stopheling.nl. Hier staan alle nummers in van goederen waarvan in Nederland aangifte is gedaan. Indien het ingevoerde nummer met een nummer in de database van stopheling overeenkomt krijgen aangesloten politieambtenaren - waaronder ik, verbalisant - een e-mail. Op 29 januari 2018 kreeg ik zo een e-mail. Ik zag dat er bij het bedrijf [A] , [b-straat 1] te [plaats] , een Batavus Intermezzo met framenummer BA005809 ingevoerd was. Op 29 januari 2018 stelde ik een onderzoek in, in het digitale opkopersregister van [A] . Ik zag dat de genoemde Batavus Intermezzo aan bedrijf [A] was verkocht door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998. Ik zag dat deze verdachte zich had geïdentificeerd met een Nederlandse identiteitskaart met nummer [nummer] . Ik zag dat het goed voor een bedrag van € 90,00 was ingekocht.
3. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 19 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 29 januari 2018 hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld bij [A] aan [b-straat 1] te [plaats] . Wij zagen voor de winkel een rij met fietsen staan. Wij zagen de gestolen Batavus fiets tussen deze fietsen staan. Wij hebben het framenummer hiervan gecontroleerd en zagen dat deze overeen kwam met die in de aangifte werd genoemd.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , sprak in de winkel met [betrokkene 1] , in- en verkoper van [A] op [b-straat 1] te [plaats] . Ik hem gezegd dat wij de Batavus fiets in beslag gingen nemen. Ik heb gevraagd of [verdachte] , die de fiets aan [A] had verkocht, ook meerdere goederen had ingeleverd. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat [verdachte] op 13 januari 2018 ook een Dewalt accuboormachine had ingeleverd. Wij, verbalisanten, zagen dat [betrokkene 1] de accuboormachine liet zien. Wij zagen dat deze overeen kwam met de omschrijving van de accuboormachine uit de aangifte. Bij navraag in de winkel bleek dat medewerker [betrokkene 2] , in- en verkoopmedewerker bij [A] , de goederen op 13 en 18 januari 2018 heeft ingekocht.’
6. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘ ‘De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van de heling van beide goederen dient te worden vrijgesproken. Zo kan niet worden bewezen dat de ingeleverde accuboor overeenkomt met de boormachine die van de aangever is weggenomen. Vanwege het tijdsverloop is daarnaast niets vast te stellen over de wijze waarop de verdachte in het bezit is gekomen van de gestolen fiets, noch of de verdachte wist of moest weten dat de fiets van diefstal afkomstig was. Hetzelfde geldt voor de boormachine, indien het dezelfde boormachine betreft als de weggenomen boormachine. Vanwege de brede tijdsspanne doet zich tot slot geen situatie voor die schreeuwt om de verklaring van de verdachte, dus er mogen geen conclusies getrokken worden uit het stilzwijgen van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn aangifte heeft [aangever] verklaard dat uit zijn garage onder andere een fiets en een boormachine zijn weggenomen. Niet betwist wordt dat de verdachte de weggenomen fiets heeft ingeleverd bij [A] te [plaats] . Volgens een werknemer van [A] heeft de verdachte naast de fiets ook een boormachine ingeleverd, die volgens verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] qua uiterlijke kenmerken overeenkomt met de weggenomen boormachine. Nu de boormachine en de fiets uit dezelfde garage zijn weggenomen en de verdachte zowel de fiets heeft ingeleverd als een boormachine die qua merk, model en uiterlijke kenmerken overeen komt met de weggenomen boormachine, is er volgens het hof geen twijfel dat het één en dezelfde boormachine betreft.
De goederen zijn na 8 januari 2018 weggenomen en op respectievelijk 13 en 18 januari 2018 ingeleverd bij de tweedehands winkel. Bij een dergelijk kort tijdsverloop mag van de verdachte een geloofwaardige verklaring worden gevergd op welke wijze hij de goederen voorhanden heeft gekregen. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en heeft ook ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven. Bij het ontbreken van een geloofwaardige, hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van de goederen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat zij van een misdrijf afkomstig waren.
De verweren worden dan ook verworpen en het hof is aldus van oordeel dat de tenlastegelegde opzetheling kan worden bewezen.’
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer in:
‘1. Cliënt is in eerste aanleg door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 300,- wegens opzetheling. De politierechter achtte wettig en overtuigend bewezen dat cliënt in de periode van 13 tot en met 18 januari 2018 een Gazelle fiets en een Dewalt accuboormachine voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Cliënt komt in hoger beroep op tegen deze veroordeling.
2. De proceshouding van cliënt in hoger beroep is ongewijzigd gebleven. Hij beroept zich op zijn zwijgrecht. Hij geeft dus geen inzicht over hoe hij in het bezit is gekomen van de op 13 januari 2018 bij [A] in [plaats] ingeleverde accuboor van het merk Dewalt en de op 18 januari 2018 ingeleverde Gazelle fiets van het merk Gazelle, waarvan het framenummer overeen blijkt te komen met het framenummer van de weggenomen fiets uit de schuur van aangever [aangever] . Van de Gazelle fiets kan dus vastgesteld worden dat deze van diefstal afkomstig is. Dat kan niet zonder meer ook aangenomen worden voor de door cliënt ingeleverde accuboormachine. Een serienummer op die accuboormachine ontbreekt en op grond van het enkele feit dat het merk en de kleur van de ingeleverde accuboor overeenkomt met de weggenomen boormachine uit een schuur in [plaats] kan niet aangenomen worden dat het om een en dezelfde accuboormachine moet gaan. Niet bewezen kan worden dat de door cliënt ingeleverde accuboormachine van diefstal afkomstig is en dus dient hij van dat gedeelte in ieder geval vrijgesproken te worden.
3. Dat cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Gazelle fiets kan evenmin bewezen worden verklaard. Uit de aangifte volgt dat de Gazelle fiets tussen 8 en 23 januari 2018 is weggenomen. Op 18 januari 2018 levert cliënt de gestolen fiets in bij [A] . Wat vastgesteld kan worden is dat cliënt in ieder geval op die datum de gestolen Gazelle fiets voorhanden heeft gehad. Het is speculeren op welke datum de fiets exact is weggenomen, maar als dat direct op 8 januari is geweest dan kan het tijdsverloop tussen de diefstal en de verkrijging van de gestolen fiets door cliënt tien dagen geweest zijn. Er kan geen enkele vaststelling worden gedaan over de wijze waarop cliënt in het bezit is gekomen van de gestolen fiets. Of cliënt ten tijde van het voorhanden krijgen van die fiets dan wist of geweten moet hebben dat die fiets van diefstal afkomstig was kan niet vastgesteld worden.
4. Aan het uitblijven van een door cliënt ontzenuwende verklaring over de wijze waarop hij de fiets heeft verkregen kan niet de conclusie worden verbonden dat het niet anders kan dan dat hij bij verkrijging van die fiets wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst daarvan. Daarvoor is de tijdsspanne tussen het moment van de diefstal en de mogelijke verkrijging van de fiets te breed. Vanwege die brede tijdsspanne doet zich hier niet een situatie voor die schreeuwt om een verklaring van cliënt. Zonder rekening te houden met het stilzwijgen van cliënt moet de zaak immers wel bewijsbaar zijn. Dat is hier niet het geval en dus meent de verdediging dat er geen conclusies getrokken mogen worden over het stilzwijgen van cliënt. Ik verzoek uw hof cliënt vrij te spreken.
5. Tot slot, ook indien uw hof van oordeel is dat de door cliënt op 13 januari 2018 ingeleverde accuboormachine een door misdrijf verkregen goed betreft dient vrijspraak te volgen. Voor de accuboormachine geldt hetzelfde als voor de fiets voor wat betreft de tijdsspanne. Weliswaar is de tijdspanne tussen het moment van diefstal en mogelijke verkrijging door cliënt korter - 5 dagen in plaats van 10 dagen -, die omstandigheid maakt niet dat door het stilzwijgen van cliënt de conclusie is gerechtvaardigd dat het niet anders kan dan dat hij ten tijde van verkrijging heeft geweten dat de boormachine van diefstal afkomstig was.’
8. Het middel komt in de eerste plaats op tegen de motivering van de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de door de verdachte ingeleverde boormachine bij [A] in [plaats] door misdrijf is verkregen. De steller van het middel wijst erop dat het hof voor de bewijsvoering een proces-verbaal van bevindingen heeft gebezigd waarin verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] relateren dat de door de verdachte bij [A] ingeleverde boormachine overeenkomt met de omschrijving van de boormachine uit de aangifte van aangever [aangever] . Nu uit die aangifte slechts zou volgen dat de boormachine een Dewalt Cordless Combi betreft, maar een serienummer, typenummer, voltage, kleur en verdere onderscheidende kenmerken ontbreken, zou het hof onvoldoende dan wel onbegrijpelijk hebben gemotiveerd dat de door verdachte ingeleverd boormachine dezelfde boormachine betreft als de bij aangever [aangever] weggenomen boormachine.
9. Het hof heeft geoordeeld dat er geen twijfel is dat de door de verdachte bij [A] in [plaats] ingeleverde boormachine één en dezelfde boormachine betreft als de bij de aangever [aangever] (het hof spreekt abusievelijk over [aangever] ) weggenomen boormachine. Aan dat oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat aangever [aangever] in zijn aangifte heeft verklaard dat uit zijn garage onder andere een fiets en een boormachine zijn weggenomen en dat door de verdediging niet is betwist dat de weggenomen fiets door de verdachte is ingeleverd bij [A] in [plaats] . Het hof heeft bij zijn oordeel voorts betrokken dat uit de verklaring van een werknemer van [A] volgt dat de verdachte naast deze fiets ook een boormachine heeft ingeleverd, en dat deze boormachine qua uiterlijke kenmerken volgens verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] overeenkomt met de weggenomen boormachine.
10. De steller van het middel miskent dat uit ‘s hofs overweging volgt dat het hof voor de bewezenverklaring, voor zover inhoudend dat de boormachine door misdrijf verkregen is, niet alleen redengevend heeft geacht dat de door de verdachte bij [A] ingeleverde boormachine volgens verbalisanten overeenkwam met de bij aangever [aangever] uit de schuur weggenomen boormachine (een Dewalt Cordless Combi), maar ook dat de verdachte naast deze boormachine bij diezelfde winkel een fiets heeft ingeleverd en dat niet is betwist dat dit de fiets betreft die is weggenomen uit de schuur van aangever [aangever] . Dat het hof op grond van deze feiten en omstandigheden heeft geoordeeld dat de door de verdachte ingeleverde boormachine de bij aangever [aangever] weggenomen boormachine betrof, acht ik niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is, ook gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd in hoger beroep, toereikend gemotiveerd. Dat in de aangifte bij de boormachine een serienummer, typenummer, voltage, kleur en verdere onderscheidende kenmerken ontbreken, maakt dat niet anders.
11. Het middel bevat voorts de klacht dat de bewezenverklaarde ‘opzetheling’ niet kan volgen uit ‘s hofs bewijsvoering, aangezien daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boormachine en de fiets wist dat deze goederen door misdrijf waren verkregen. De steller van het middel wijst hierbij op HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. Rozemond.
12. In HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. Rozemond, was bewezenverklaard dat de verdachte een auto (Renault Captur) voorhanden had gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Uw Raad formuleerde daarin enkele overwegingen in verband met de bij opzetheling geldende eis dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Uw Raad merkt eerst op dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Maar dat de rechter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking mag nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (rov. 2.3.3). Voorts mag de rechter bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf ‘ten tijde van’ onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van een goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen (rov. 2.5.4). En Uw Raad overwoog dat een en ander ook geldt voor schuldheling (rov. 2.5.5). Uw Raad verwierp het cassatieberoep: het hof had uit de vaststellingen dat (i) de verdachte op 19 september 2016 is aangetroffen in een Renault Captur, (ii) deze auto op dat moment niet was voorzien van het originele kenteken, (iii) de verdachte niet beschikte over de autopapieren van de Renault Captur en (iv) de verdachte geen geloofwaardige hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van deze auto, kunnen afleiden dat de verdachte ook ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring vermelde auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
13. De steller van het middel voert aan dat de onderhavige zaak verschilt van de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van 29 januari 2019. Uit de vaststellingen van het hof in de onderhavige zaak zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets en de boormachine wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen, nu het hof niets heeft vastgesteld omtrent de uiterlijke kenmerken van de door de verdachte ingeleverde fiets en boormachine. Mogelijke aanwijzingen voor een criminele herkomst van deze goederen zouden aldus ontbreken. Daar komt bij dat aan de verdachte door de tweedehandswinkel een marktconforme prijs zou zijn betaald voor de ingeleverde goederen.
14. Het hof heeft in de onderhavige zaak vastgesteld dat de door de verdachte ingeleverde boormachine qua merk, model en uiterlijke kenmerken overeen komt met de weggenomen boormachine. Het hof heeft ten aanzien van de fiets en de boormachine geen vaststellingen gedaan omtrent uiterlijke kenmerken van deze goederen die zouden kunnen duiden op de criminele herkomst. Uiterlijke kenmerken van een goed kunnen een bijdrage leveren aan het oordeel dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van het goed wist dat het om een door misdrijf verkregen goed ging.1.Dat betekent echter niet dat deze wetenschap alleen kan worden vastgesteld indien het betreffende goed zodanige uiterlijke kenmerken bezit dat daarmee de criminele herkomst voor de verdachte duidelijk had moeten zijn. Ook andere feiten en omstandigheden kunnen bijdragen aan het oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist (of bij schuldheling had moeten vermoeden) dat het om een door misdrijf verkregen goed ging, zoals bijvoorbeeld wat een verdachte in de periode (kort) na het voorhanden krijgen met dat goed heeft gedaan.2.
15. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat tussen 8 januari 2018 en 23 januari 2018 een (dames)fiets en een boormachine, Dewalt Cordless Combi uit de garage van de aangever [aangever] zijn weggenomen (bewijsmiddel 1). Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte bij [A] in [plaats] op 18 januari 2018 een fiets heeft ingeleverd waarvan het framenummer overeen komt met het framenummer van de bij aangever [aangever] weggenomen fiets (bewijsmiddelen 2 en 3). En dat de verdachte eerder al, op 13 januari 2018, bij [A] in [plaats] een Dewalt accuboormachine heeft ingeleverd die overeen kwam met de boormachine uit de aangifte (bewijsmiddel 3). Het hof heeft overwogen dat bij een dergelijk kort tijdsverloop tussen het moment waarop de goederen zijn weggenomen en het moment waarop deze door de verdachte bij een tweedehandswinkel zijn ingeleverd, van de verdachte een geloofwaardige verklaring mag worden gevergd op welke wijze hij de goederen voorhanden heeft gekregen. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht en ook ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft gegeven. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat bij het ontbreken van een geloofwaardige, hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van de goederen het niet anders kan dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat zij van een misdrijf afkomstig waren.
16. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is tevens toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat het bij de accuboormachine om een tijdsverloop gaat van maximaal zes dagen tussen de diefstal en het moment van inleveren. Het kort na de diefstal ten verkoop aanbieden van twee daardoor verkregen goederen bij een tweedehandswinkel kan mijns inziens worden aangemerkt als een (sterke) aanwijzing van opzetheling.3.Ik neem daarbij voorts in aanmerking dat, nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het kort na de diefstal voorhanden hebben van de fiets en de boormachine, aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of verkrijgen van de goederen. Aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel doet voorts niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, door de tweedehandswinkel een marktconforme prijs zou zijn betaald voor de ingeleverde goederen. Dat de verdachte de goederen zo kort na verwerving voor een marktconforme prijs zou hebben verkocht is veeleer een aanwijzing dat de verdachte de goederen niet voor een marktconforme prijs heeft verkregen.
17. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Vgl bijvoorbeeld HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:132 , NJ 2019/313 m.nt. Rozemond. Zie ook HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:726 (art. 81 RO) en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Harteveld, randnummer 3.6..
Vgl. in dit verband HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:125, NJ 2019/312 m.nt. Rozemond. Daarin was een drone met toebehoren kort na de diefstal aangeboden op Marktplaats. Een dergelijke (sterke) aanwijzing ontbrak in HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:359. Vgl. ook de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Hofstee, randnummer 20.