Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/1.5.1:1.5.1 De eerste fase: het sorteren van de feiten waarover partijen het eens zijn
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/1.5.1
1.5.1 De eerste fase: het sorteren van de feiten waarover partijen het eens zijn
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS594084:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Althans naar hedendaagse terminologie. In art. 1903 BW (oud) werd de erkenning van een feit door de wederpartij ook als een bewijsmiddel gezien. In het nieuwe bewijsrecht is deze leer verlaten. In oudere literatuur is veel gediscussieerd over de vraag of de erkenning wel of niet als een bewijsmiddel (`waarheidsverklaring of wilsverklaring') heeft te gelden. Zie onder meer Asser/ Anema & Verdam (1953) p. 395-399; Land-Eggens (1933) p. 25 e.v.; R. van Boneval Faure (1893) p. 17.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De vaststelling van feiten die tussen partijen vaststaan, vindt plaats in de eerste fase van feitenvaststelling. De rechter destilleert of sorteert uit alle stellingen die partijen in hun processtukken en ter comparitie hebben ingenomen, die feiten waarover partijen het eens zijn. De rechter beperkt zich hierbij, zo is in de vorige paragraaf besproken, tot de feiten die relevant zijn voor de te nemen beslissing.
Het resultaat van deze sortering van feiten is te vinden in het eerste vonnis — vaak ook direct het laatste vonnis — dat de rechter wijst. Daarin is een opsomming te lezen van de feiten die door de rechter als vaststaand worden aangemerkt, 'nu deze enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist zijn' , zoals een gebruikelijke formulering luidt. Deze opsomming van tussen partijen vaststaande feiten is het fundament van de feitenvaststelling door de rechter. Hierin is de feitelijke context van het geschil tussen partijen te vinden, het wie-watwanneer-waar-en-hoe waarin hun geschil zich afspeelt.
Hoe de rechter te werk moet gaan bij het vaststellen van de feiten waarover partijen het eens zijn, zal nader worden besproken in paragraaf 3.4. Daar zal blijken, kort gezegd, dat het vaststellen van de feiten waarover partijen het eens zijn, bepaald geen mechanische kwestie is, waarbij de stellingen van partijen tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Het vergt juist een actieve houding van de rechter, die de grootste zorgvuldigheid in acht moet nemen om te voorkomen dat feiten door slordigheid, van partijen of de rechter, ten onrechte als vaststaand worden aangemerkt.
Wanneer de rechter feiten vaststelt waarover partijen het eens zijn, is een bewijsbeslissing niet aan de orde. Bewijslevering over de betreffende feiten heeft niet plaatsgevonden en de rechter heeft ook geen oordeel gegeven over de bewijsmiddelen.1
Na vastgesteld te hebben over welke feiten partijen het eens zijn, richt de rechter zich op de feiten waarover partijen het niet eens zijn. Dat zijn de feiten die de ene partij stelt, maar die door de wederpartij worden betwist. De rechter komt nu in de tweede fase van feitenvaststelling.