Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/6.6
6.6 Data-analyse
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Boeije 2010, p. 15. Zie ook: Rap 2013, p. 26.
Decorte 2016, p. 466. Zie ook: Scheirs 2014, p. 100.
Decorte 2016, p. 475-498.
Ibid. p. 480.
Ibid.
Alle personen die in het kader van dit onderzoek interviews hebben getranscribeerd hebben hiervoor een geheimhoudingsverklaring ondertekend.
Zie over dit programma: Mortelmans 2001; Friese 2014.
Decorte 2016, p. 482-483.
Ibid.
Ibid., p. 487.
Ibid., p. 495.
Ibid., p. 490-492.
Zie: Mortelmans 2001, p. 5 en 30-33.
Decorte 2016, p. 490.
Ibid., p. 492.
Vgl. Mortelmans 2001, p. 30.
Aan de hand van de netwerkviews zijn concrete observaties en quotes uit interviews geselecteerd die de bevindingen weerspiegelen en tezamen een rijk, gedetailleerd en genuanceerd beeld schetsen van de – soms uiteenlopende – toepassingen van voorlopige hechtenis en onderliggende percepties van besluitvormers in de jeugdstrafrechtspraktijk.
Decorte 2016, p. 496-498.
Data-analyse kan worden omschreven als het proces waarin verzamelde data worden omgezet in bevindingen.1 In kwalitatief onderzoek zijn dataverzameling en data-analyse evenwel nauw op elkaar betrokken activiteiten die simultaan plaatsvinden. Het wordt wel een voortdurend, “cyclisch” proces genoemd: dataverzameling en data-analyse informeren elkaar en drijven elkaar aan.2 Dit geldt ook voor het onderhavige onderzoek. Zo zijn (voorlopige) bevindingen die voortvloeien uit de analyse van de data die zijn verzameld door middel van het observatieonderzoek geïncorporeerd in de interviews om daarmee weer nieuwe data te verzamelen, die vervolgens weer zijn geanalyseerd. Niettegenstaande dit voortdurende en cyclische karakter, kunnen volgens Decorte binnen de data-analyse vier verschillende stadia worden onderscheiden.3 Deze stadia zijn ook in het onderhavige onderzoek herkenbaar.
Het eerste stadium betreft het ‘databeheer ’ ofwel het ordenen van de verzamelde data. In het onderhavige onderzoek bestaan de verzamelde ruwe data uit ingevulde observatieformulieren en audio-opnames van interviews. Elk ingevuld formulier is zo spoedig mogelijk na de geobserveerde voorgeleiding of raadkamerzitting gedigitaliseerd en op een geordende wijze opgeslagen op een computer. Hetzelfde geldt voor de audio-opnames van de interviews. Gelet op het vertrouwelijke karakter van de data, zijn alle data in een beveiligde omgeving opgeslagen.
Het tweede stadium betreft het leren kennen van de data ofwel “het lezen, nog eens lezen en opnieuw lezen” van de data.4 Ook het transcriberen van de interviews valt binnen deze fase. De onderzoeker heeft meer dan de helft van de 71 interviews zelf getranscribeerd, waaronder alle interviews met de rechters en officieren van justitie. Dit hielp de onderzoeker om direct vertrouwd te raken met de data uit de betreffende interviews.5 Vanwege het grote aantal interviews, is er gedurende het onderzoek voor gekozen om een deel van de interviews door derden te laten transcriberen.6 Deze transcripties zijn vervolgens grondig doorgelezen door de onderzoeker.
Het derde stadium bestaat uit het coderen van de data. Hiervoor is in het onderhavige onderzoek gebruik gemaakt van het analyseprogramma Atlas. Ti.7 Alle observatieformulieren en transcripties van interviews, tezamen ruim 2.000 pagina’s aan data, zijn in dit programma ingevoerd en vervolgens gecodeerd. Het coderen geschiedde in drie fases: (1) initieel coderen, (2) patrooncoderen en (3) selectief coderen en structureren. Het ‘initieel coderen’ is nodig geweest om de enorme bulk aan data te reduceren en relevante van niet-relevante data te kunnen onderscheiden. Het initieel coderen houdt in dat de onderzoeker codes ofwel “labels” koppelt aan relevante tekstfragmenten uit de transcripties en observatieformulieren.8 Deze codes drukken de betekenis of inhoud uit van de geselecteerde fragmenten.9 Bij het initieel coderen zijn in het onderhavige onderzoek de thema’s van de topiclijst van de interviews gehanteerd als “richtinggevend codeerschema”, waarmee sturing is gegeven aan de zoektocht naar relevante fragmenten en daarbij passende codes, zonder te werken met een vooraf uitgewerkte lijst van codes.10 Tijdens het coderen heeft de onderzoeker zo nu en dan ook “memo’s” aan tekstfragmenten gekoppeld, waarin de onderzoeker commentaren en gedachtespinsels uitschreef die mogelijk in de latere analyse relevant konden zijn.11
Na het initieel coderen is overgegaan tot het ‘patrooncoderen’, hetgeen neerkomt op het ordenen van de ontwikkelde codes.12 In deze fase zijn codes en memo’s die thematisch met elkaar samenhangen geclusterd in zogenaamde “netwerkviews” in Atlas.Ti.13 Deze netwerkviews bleken een bruikbaar hulpmiddel om de samenhangende codes en memo’s schematisch te ordenen, fragmenten die aan bepaalde codes en memo’s zijn gekoppeld te vergelijken, codes en memo’s samen te voegen en “hoofdcodes” van “subcodes” te onderscheiden.14 Hiermee is de basis gelegd voor het ‘selectief coderen’ en structuren ofwel het leggen van verbanden tussen de codes. Dit betreft de laatste fase van het coderen en heeft geleid tot de totstandkoming van de resultaten van de analyse.15 Hierbij zijn de netwerkviews gebruikt om verbanden tussen verschillende aspecten van de voorlopige hechtenisbeslissing grafisch inzichtelijk te maken.16 Deze netwerkviews liggen aan de basis van de bevindingen die in hoofdstukken 7 en 8 worden gepresenteerd.17
Het vierde en laatste stadium van de data-analyse betreft het controleren van de bevindingen.18 In het onderhavige onderzoek zijn de bevindingen steeds grondig doorgesproken met de twee promotoren van de onderzoeker. Ook zijn de (destijds voorlopige) bevindingen tijdens interviews voorgelegd aan respondenten en gedurende het onderzoek meermaals gepresenteerd aan rechters, officieren van justitie, advocaten en professionals van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze strategieën worden ook wel ‘peer debriefing’ en ‘member validation’ genoemd en kunnen worden beschouwd als waarborgen voor de kwaliteit van de onderzoeksbevindingen (zie par. 6.7.2).