HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2021, nr. 21-000036-19
ECLI:NL:GHARL:2021:6398
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-06-2021
- Zaaknummer
21-000036-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6398, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑06‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:5199
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:534
Uitspraak 30‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Onderzoek IJsland. Veroordeling wegens het verkopen van hennep, verboden wapenbezit, beïnvloeding van getuigen en mensenhandel tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden. Schending redelijke termijn.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000036-19
Uitspraak d.d.: 30 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-850077-14 en 18-830123-16, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 november 2020, 25 mei 2021, 26 mei 2021 en 16 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 18-850077-14 onder feit 1A – enkel voor zover het de handel in 1000 gram hennep betreft – , feit 2 en feit 3 tenlastegelegde, en het onder parketnummer 18-830123-16 tenlastegelegde, en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.G. ten Have, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij het hiervoor genoemde vonnis vrijgesproken ter zake het onder parketnummer 18-850077-14 onder 1B, 1C en 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft de verdachte ter zake het onder parketnummer 18-850077-14 onder 1A en 3 tenlastegelegde, en het onder parketnummer 18-830123-16 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Het hof kan zich in veel van de beslissingen en motiveringen van de rechtbank vinden. Het hof heeft daarom in zijn overwegingen in dit arrest zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de overwegingen van de rechtbank. Die overwegingen zullen hieronder cursief worden weergegeven.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-850077-14:
1.
1A.
hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2014 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk (in een pand gelegen aan of bij de [adres 1] , aldaar) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig gehad, 1000 gram hennep en 131 gram hennep, (in totaal) 1131 gram hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II van de Opiumwet;
en/of
1B.
hij op of omstreeks 1 mei 2014, te [plaats 2] , (althans) in de gemeente [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 184 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan we aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
1C.
hij (met uitzondering van het onder 1A en 1B ten laste gelegde) in of omstreeks de periode van 18 januari 2011 tot en met 6 oktober 2014, te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [plaats 1] , (in elk geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (een) perso(o)n(en) en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of hennep, in elk geval (telkens)(een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2011 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats 1] , in de gemeente [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(sub 1) - een ander, te weten [slachtoffer 1] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
(sub 4) - een ander, te weten [slachtoffer 1] , met een of meer van de hiervoor genoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de hiervoor genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
(sub 6) - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
immers hebben/heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een kamer/ruimte aan die [slachtoffer 1] verhuurd, althans die [slachtoffer 1] gehuisvest (in een pand aan de [adres 1] ) te [plaats 1] ) en/of
- die [slachtoffer 1] werkzaamheden in zijn/de/het zaak/bedrijf laten verrichten en/of
- die [slachtoffer 1] gecontroleerd op de werkplek en/of
- die [slachtoffer 1] (stelselmatig) geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of
- die [slachtoffer 1] dagelijks -zonder betaling- laten werken (7 dagen per week) en/of
- die [slachtoffer 1] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of door verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht,
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of verdachtes mededader(s);
3.hij op of omstreeks 7 oktober 2014, te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Makarov, kaliber 9 mm K(urtz) en/of munitie van categorie III, te weten 8 centraalvuur kogelpatronen, merk Gerco, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-830123-16 (gevoegd):
1.hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats 1] , althans in de gemeente [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 1] en/of [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] , heeft geuit, kennelijk om dier/diens vrijheid om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter en/of (een) (politie)ambtena(a)r(en) een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft, verdachte en/of verdachtes mededader(s) tijdens (een) telefoongesprek(ken) en/of tijdens opgenomen vertrouwelijke communicatiegesprekken (zogenoemde OVC-gesprekken) tegen - [slachtoffer 1] gezegd: "broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je "nee" zeggen want daarom houden ze oom vast" en/of "zeg dat maar, zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen" en/of
- [getuige 1] gezegd: "zeg gewoon. Ik weet niets van" en/of "als ze jou vragen van uhh of jij dat kan bevestigen dat [medeverdachte 2] , mijn oom dat heeft gedaan, zeg je van dat dat niet zo is"
- [getuige 2] gezegd -zakelijk weergegeven- of zij het al klaar hebben, [getuige 2] zegt dat hij hem al heeft maar dat [naam 2] nog moet schrijven,
- [getuige 3] gezegd -zakelijk weergegeven- of er nog politie aan de deur is geweest en/of dat het verhaal van [getuige 5] niet bevestigd moet worden in die zin en/of als zij verklaren wat [getuige 5] heeft gezegd niet klopt want als zij dat ook ontkrachten dat het dan wel goed komt, en/of
- [getuige 4] gezegd -zakelijk weergegeven- dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is en dat [medeverdachte 2] zelfs zijn tanden heeft laten maken en/of dat hij moet zeggen dat hij ( [getuige 5] ) gokverslaafd was en veel achter de gokautomaten zat" en/of dat [getuige 4] hetzelfde moet zeggen want als ook maar iemand het bevestigd, oom de lul is en hem dan 1 jaar niet laten gaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Inleiding
De onderhavige zaak is het resultaat van het onderzoek IJsland, een onderzoek dat met name gericht was op uitbuiting en grootschalige hennepteelt door de familie [familienaam 1] . In deze zaak komen drie verdachten voor, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof de verdachten aanduiden bij hun voornaam.
Parketnummer 18-850077-14 feiten 1A, 1B en 1C – verdenking verkoop hennep, aanwezig hebben van hennep en betrokkenheid hennepkwekerij
Op grond van de bewijsmiddelen zoals die hieronder zijn opgenomen acht het hof, net als de rechtbank, het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot de verkoop, de aflevering, het vervoeren en het verstrekken van de 1000 gram hennep.
De rechtbank heeft met betrekking tot dit feit het volgende overwogen:
“ Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan verdachte de opdracht heeft gegeven om 1000 gram hennep op te halen bij de growshop van de familie [familienaam 2] in [plaats 3] . Verdachte heeft vervolgens de hennep in [plaats 3] opgehaald en naar het café gebracht, waar de hennep in het bijzijn van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geleverd is aan de stelselmatige informatie-inwinners. Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 1] direct na deze levering geld aan verdachte gegeven. De rechtbank acht medeplegen bewezen, nu op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met betrekking tot de verkoop, levering, verstrekking en het vervoer van de hennep. (…).
Ten aanzien van de ten laste gelegde aanwezigheid van 131 gram hennep in het pand aan de [adres 1] in [plaats 1] overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep in de zin van artikel 3, onder C, van de Opiumwet is vereist dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt.1. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier niet komen vast te staan dat de aangetroffen hennep zich aantoonbaar in de machtssfeer van verdachte bevond. Verdachte heeft het feit ontkend en er zitten geen aanwijzingen in het dossier die erop duiden dat verdachte wist van de aanwezigheid van hennep in het pand. (…) De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.”
Het hof kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne.
Onder 1B is aan verdachte tenlastegelegd het (medeplegen van het) aanwezig hebben van hennep op 1 mei 2014 te [plaats 2] . Net als de rechtbank acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zelfstandig of in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zodanige uitvoeringshandelingen heeft verricht dat hij als pleger of medepleger van dit feit zou kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Na het lezen van het vonnis en de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg begrijpt het hof dat aan verdachte onder 1C betrokkenheid bij de hennepkwekerijen aan de [adres 2] , [adres 3] en de [adres 4] wordt tenlastegelegd. Net als de rechtbank stelt het hof vast dat uit de summiere inhoud van het dossier met betrekking tot deze kwekerijen niet kan worden afgeleid dat verdachte kan worden aangemerkt als pleger of medepleger van het telen van hennep. Het tenlastegelegde onder 1C kan derhalve niet worden bewezen. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1A van parketnummer 18-850077-14
Het hof bezigt de volgende bewijsmiddelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 26 februari 2014 1000 gram hennep vervoerd.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 3 maart 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 357 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 3 maart 2014 werd er, aan [adres 5] , onder goednummer PL01ML-2014023422-383860 1000 gram vermoedelijk hennep in beslag genomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 maart 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 299 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Het goed onder goednummer PL01ML-2014023422-386860 werd positief getest. Het betrof 1121,95 gram bruto (999,89 gram netto). Genomen monster: SIN AAGP0242NL.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2014.03.12.100, d.d. 10 april 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 363 e.v., opgemaakt door A.B.M. van Esch - De Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
AAGP0242NL is hennep.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 maart 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 274 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
In het onderzoek 01 IJsland vond, onder regie van het WOD, op woensdag 26 februari 2014 een aankoop (pseudokoop) van verdovende middelen plaats, bestaande uit een hoeveelheid hard- en softdrugs. Bij deze aankoop waren betrokken opsporingsambtenaren van het WOD, de verdachte [medeverdachte 1] , zijn zoon [verdachte] en een thans onbekende verdachte, zijnde de leverancier van de hoeveelheid harddrugs. De aankoop van verdovende middelen werd in gang gezet tijdens een aantal contacten/gesprekken tussen het WOD en de verdachte [medeverdachte 1] . Op woensdag 26 februari 2014 is het tot een daadwerkelijke aankoop gekomen, bestaande uit een hoeveelheid van 100 gram cocaïne en 1000 gram hennep. De verdovende middelen werden in de keuken van de horecagelegenheid aan de [adres 1] in [plaats 1] door de verdachte [medeverdachte 1] aan het wod overhandigd en vond de betaling door het WOD aan de verdachte [medeverdachte 1] plaats.
Chronologisch overzicht van de activiteiten op 26 februari 2014:
Tijdstip 17:16 uur: [medeverdachte 1] belt uit naar zijn contact [naam 5] in [plaats 3] en zegt dat zijn zoon er aan komt. [medeverdachte 1] zegt dat zijn zoon het zal vertellen als hij er is.
Tijdstip 18:14 uur: Het motorvoertuig van [verdachte] , BMW3, stopt aan de [adres 6] . Stopt ter hoogte van de growshop, eigendom van [naam 5] .
Tijdstip 18:18 uur: [verdachte] belt naar zijn vader [medeverdachte 1] . [verdachte] zegt dat [medeverdachte 1] het kan krijgen voor 4. De man die het levert heeft het gekocht voor 3-8. [medeverdachte 1] mag zelf weten voor hoeveel hij het weg wil doen. [verdachte] zegt dat het "mooie, goed spul" is. [medeverdachte 1] zegt dat het goed is en dat [verdachte] het moet meenemen. [medeverdachte 1] spreekt vervolgens zelf met de man die het "goeie" levert.
Tijdstip 18:21 uur: [medeverdachte 1] belt naar [verdachte] . [medeverdachte 1] bevestigt dat [verdachte] het moet meenemen.
Tijdstip 19:24 uur: [verdachte] gaat de horecazaak aan de [adres 1] in [plaats 1] binnen. In één hand houdt [verdachte] een gevulde donkerkleurige plastic tas vast.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner van het Korps landelijke politiediensten d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 286 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :
Op woensdag 26 februari 2014 omstreeks 17:00 uur kwamen wij aanlopen bij café " [café 1] " gevestigd aan de [adres 1] . Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ik zag dat [medeverdachte 1] aan een tafeltje zat en dat er verder niemand in de kroeg aanwezig was. Ik hoorde dat er iemand binnen kwam en ik zag dat [slachtoffer 1] de kroeg binnen kwam lopen. [verdachte] komt ook de kroeg binnen. [verdachte] blijft bij de tafel staan. [verbalisant 2] zegt in het Engels tegen [medeverdachte 1] dat hij 1 kilo "groen" en 100 gram cocaïne wil. [medeverdachte 1] zegt dat dit geen probleem is.
Omstreeks 17:25 uur komt er een donker gekleurde man de kroeg in lopen. Hij groet [medeverdachte 1] en loopt samen met hem de keuken in. Na een korte tijd komt [medeverdachte 1] alleen terug lopen en komt bij ons aan tafel zitten. Hij zegt dat het 36 euro per gram kost, dus 100 gram kost 3600 euro. Dan heeft hij er nog niets aan verdiend. Dus [verbalisant 2] moet er dan nog 2 a 3 honderd euro bijdoen voor [medeverdachte 1] . Ik vertaal weer voor [verbalisant 2] . Die vervolgens zegt dat dit prima is. In de ruim 2 uur dat we samen met [medeverdachte 1] zijn zegt hij meermalen dat hij er alleen maar tussen zit, maar vervolgens vertelt hij ook meermaals dat hij alles kan leveren "geen probleem wat jouw vriend maar wil". [medeverdachte 1] vraagt mij om 3600 euro. Ik vertaal dit voor [verbalisant 2] . Die geeft vervolgens 3600 euro aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] neemt het geld aan en loopt de keuken in. Als de Antilliaan weg is lopen we samen met [medeverdachte 1] naar de keuken. Achter in de keuken op een vriezer zie ik een zakje met daarin een wit blok liggen, vermoedelijk cocaïne. [medeverdachte 1] pakt het op en wil het aan mij geven. Ik zeg hem dat het voor [verbalisant 2] is. [verbalisant 2] pakt het zakje aan en maakt het open. Ik vraag of het goed is en ik hoor dan [medeverdachte 1] zegt dat het zeker weten goed is.
Na een tijdje voert [medeverdachte 1] een telefoon gesprek. En inderdaad na ongeveer 10 minuten komt [verdachte] binnen lopen met in zijn hand een zwarte plastic zak. In de keuken haal ik de zak leeg. In de zak zit nog een zwarte plastic zak en daarin zat een zwarte gesealde zak. [verbalisant 2] vraagt aan mij of hij hem moet openen of dat hij het geseald moet laten in verband met de geur. Ik kijk [medeverdachte 1] aan en vraag of het goed spul is. [medeverdachte 1] verzekert mij dat het goed is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen pseudokoper van de Landelijke Eenheid d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map G op pagina 118 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik kan verklaren dat om 17.00 uur, in het gezelschap van [verbalisant 1] , wij ons begaven naar
de kroeg in [plaats 1] . We gingen aan de tafel zitten en [verbalisant 1] sprak met [medeverdachte 1] in het Nederlands, hetgeen ik niet verstond. Eén van de mannen die ik buiten had zien staan kwam de kroeg binnen en stelde zich voor als [verdachte] . Vervolgens kwam een man de kroeg binnen en leek achter de bar te werken, door [medeverdachte 1] werd hij [slachtoffer 1] genoemd. Ik verklaarde dat ik graag zaken met hem wilde doen en [medeverdachte 1] vroeg wat ik wou. Ik verklaarde dat ik graag 100 gram cocaïne wilde kopen en 1 kilo 'groen' (d.w.z. hennep). Om ca. 17.25 uur kwam een man, Caribisch van aard, de kroeg binnen en sprak [medeverdachte 1] aan. Ze gingen beiden de keukenruimte in; daarna kwam [medeverdachte 1] terug naar de tafel en verklaarde dat de prijs van de cocaïne € 36 per gram bedroeg en dat deze voor 100 gram € 3600 zou bedragen. [medeverdachte 1] verklaarde dat dit de prijs van de cocaïne was, en dat hij voor zichzelf nog € 200 of € 300 erbovenop zou moeten rekenen. [medeverdachte 1] pleegde en ontving ook diverse telefoontjes. Na één van deze telefoongesprekken verklaarde [medeverdachte 1] dat de 1 kilo hennep € 4200 zou kosten en de 100 gram cocaïne € 3600; hij verklaarde voorts dat hij € 600 voor zichzelf nodig zou hebben voor de deals waarmee ik akkoord was gegaan. Om ca. 19.03 uur kwam de Caribische man terug en ging achter [medeverdachte 1] zitten en sprak met hem in het Nederlands alvorens beiden naar de keukenruimte gingen. [medeverdachte 1] kwam terug naar de tafel en vroeg om de € 3600 om voor de cocaïne te betalen. Ik telde dit af en overhandigde het aan [medeverdachte 1] , en hij ging weer terug naar de keuken. [medeverdachte 1] overhandigde mij toen een plastic boterhamzakje dat een harde witte substantie bevatte. Om ca. 19.25 uur kwam [verdachte] terug en overhandigde een grote zwarte plastic zak. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [verbalisant 1] en ikzelf gingen naar de keukenruimte en ik keek in de zwarte plastic zakken. [medeverdachte 1] vroeg om de overige € 4800. Ik telde dit af en overhandigde het aan [medeverdachte 1] , een deel ervan gaf hij aan [verdachte] . [medeverdachte 1] verklaarde dat ik het hem de volgende keer eerder moest laten weten en dat hij dan zou zorgen dat het product klaarlag.
Tijdens de briefing met de zaaksverantwoordelijken [handlers] overhandigde ik de zwarte plastic zak met de vermoedelijke hennep.
Parketnummer 18-850077-14 feit 3 - verdenking verboden wapenbezit
Onder feit 3 is aan verdachte verboden wapenbezit tenlastegelegd. Dit feit heeft verdachte bekend. Het hof acht, net als de rechtbank, het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de stukken in het dossier is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde moet worden aangemerkt als medeplegen, nu sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 3 van parketnummer 18-850077-14
Het hof volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 24 september 2018;
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 mei 2021;
een schriftelijk stuk, te weten een lijst van inbeslaggenomen goederen n.a.v. doorzoeking van [adres 7] d.d. 7 oktober 2014, opgenomen in map B, tap 7, van het dossier IJsland en
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Team Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 20 oktober 2014, opgenomen in map B, tap 7, van het dossier IJsland, inhoudende de relatering van een verbalisant.
Parketnummer 18-830123-16 – verdenking beïnvloeding getuigen
De rechtbank heeft ten aanzien van dit feit het volgende overwogen:
“De verdachte wordt beïnvloeding van de volgende getuigen verweten: [slachtoffer 1] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . De rechtbank zal hierna eerst het juridische kader van artikel 285a Sr schetsen en daarna per getuige bespreken of sprake is van beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr.
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen als bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen.2. Van ‘beïnvloeden’ in de zin van voornoemd artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van getuigen is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie,3. hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten.4. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.5. Daar komt bij dat evenmin hoeft komen vast te staan dat de uiting van verdachte ertoe strekte om de getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan de persoon zelf is om te bepalen hoe de inhoud van zijn verklaring in overeenstemming met zijn eigen, mogelijk gebrekkige, herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.6. Ook het via derden benaderen van een persoon kan een uiting in de zin van artikel 285a Sr opleveren.7. Het bestanddeel ‘kennelijk’ heeft geen betrekking op het opzet van de verdachte, maar op de perceptie van derden, onder wie in het bijzonder de getuige. De uiting moet van dien aard zijn dat de getuige daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekt zijn verklaringsvrijheid aan te tasten.8. Het bestanddeel ‘ernstige reden hebben om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd’ wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Er moet een gerede kans bestaan dat iemand een verklaring zal afleggen.
Alvorens te komen tot de bespreking van het ten laste gelegde, overweegt de rechtbank dat het verweer van de raadsman dat beïnvloeding slechts bewezen kan worden indien de getuige ook daadwerkelijk een valse verklaring heeft afgelegd, moet worden verworpen. Zoals blijkt uit het hiervoor geschetste juridische kader is immers niet vereist dat de beïnvloedende uitingen ook tot daadwerkelijke beïnvloeding hebben geleid. Daar komt bij dat evenmin hoeft komen vast te staan dat de uiting van verdachte ertoe strekte om de getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan de persoon zelf is om te bepalen hoe de inhoud van zijn verklaring in overeenstemming met zijn eigen, mogelijk gebrekkige, herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.9.
De rechtbank stelt met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van [slachtoffer 1] het volgende vast. Uit de uitwerking van de OVC-gesprekken van 26 en 27 mei 2014, zoals opgenomen in (…) (aanvulling van het hof: de hieronder weergegeven bewijsmiddelen), blijkt dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan in de richting van [slachtoffer 1] . Vervolgens is [slachtoffer 1] , op 28 mei 2014, als getuige gehoord door de politie.10. Verdachte wist, blijkens de uitwerking van voornoemde OVC-gesprekken, dat [slachtoffer 1] een getuigenverklaring moest afleggen bij de politie. (…).
(…) de gesprekken waarin de ten laste gelegde uitlatingen zijn gedaan (aanvulling van het hof: hebben) plaatsgevonden voordat [slachtoffer 1] bij de politie een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen, te weten “broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon, dan moet je ‘nee’ zeggen, want daarom houden ze oom vast” en “zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen”, naar hun aard en inhoud en gelet op de context, kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden en dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij zich door de uitlatingen van verdachte niet beïnvloed heeft gevoeld is voor de strafbaarheid van de gedraging verder niet van belang. (…) De rechtbank acht de beïnvloeding van [slachtoffer 1] op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank ziet echter geen aanwijzingen voor betrokkenheid van een medeverdachte en spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat blijkens de uitwerking van het OVC-gesprek van 11 juni 201411. alleen de ten laste gelegde uitlating “als ze jou vragen of jij dat kan bevestigen dat [medeverdachte 2] , mijn oom, dat heeft gedaan, dan zeg je dat dat niet zo is” door verdachte is gedaan. De overige ten laste gelegde uitlatingen zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] gedaan. Uit de context van dat gesprek blijkt dat verdachte voornoemde opmerking heeft geplaatst als reactie op een opmerking van [getuige 2] die ook deelnam aan het gesprek. Derhalve is niet gebleken dat verdachte in het gesprek op enige wijze de verklaringsvrijheid van [getuige 1] heeft willen beïnvloeden. Daarnaast is, nog los van de vraag of de uitlatingen van medeverdachte [medeverdachte 1] als beïnvloedend kunnen worden aangemerkt, niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot die uitlatingen. Verdachte kan derhalve niet als medepleger van de uitlatingen van medeverdachte [medeverdachte 1] worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte op grond van het voorgaande vrijspreken van de beïnvloeding van getuige [getuige 1] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 2] als volgt. Uit de OVC-gesprekken in het dossier blijkt dat verdachte bij [getuige 2] navraag heeft gedaan of de brieven die [getuige 2] en [naam 2] zouden schrijven al klaar waren. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het voorgaande niet op beïnvloeding van de verklaringsvrijheid, er is hooguit sprake van aandringen op het afronden van de brieven. Uit het dossier is ook verder niet gebleken van omstandigheden die duiden op het aantasten van de verklaringsvrijheid door verdachte. Bovendien is niet komen vast te staan dat [getuige 2] en [naam 2] oorspronkelijk van plan waren iets anders in de brieven te zetten dan zij hebben gedaan. De rechtbank acht op grond van het voorgaande de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 2] niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 3] als volgt. Uit de uitwerking van het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen [getuige 3] en verdachte is gebleken dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen jegens [getuige 3] heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen, mede gelet op de context daarvan, kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid van Hoek te beïnvloeden. De uitlatingen waren van dien aard dat Hoek daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekten om haar verklaringsvrijheid aan te tasten. Uit de uitwerking van voornoemd OVC-gesprek en de uitwerking het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] is voorts gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat [getuige 3] de dag daar op een verklaring bij de politie zou moeten afleggen. Het voorgaande leidt ertoe dat de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 3] wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank ziet op grond van de stukken in het dossier echter geen aanleiding voor betrokkenheid van een medeverdachte bij de ten laste gelegde uitlatingen. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [getuige 4] overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitwerking van het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat er overlegd wordt over wat verdachte moet gaan zeggen tegen [getuige 4] . Medeverdachte [medeverdachte 1] geeft aan verdachte vervolgens de opdracht om bij [getuige 4] langs te gaan om hem te beïnvloeden. [getuige 3] heeft op 12 november 2014 verklaard dat verdachte inderdaad langs is geweest om haar echtgenoot [getuige 4] te beïnvloeden. De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen van dien aard zijn geweest dat [getuige 4] daaruit in redelijkheid heeft kunnen afleiden dat zij ertoe strekten om zijn verklaringsvrijheid aan te tasten. Dat [getuige 4] zelf verklaard heeft niet beïnvloed te zijn, doet aan dit oordeel van de rechtbank niet af. Bovendien is niet vereist dat iemand ook daadwerkelijk een valse verklaring aflegt. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank kent aan het overleg dat vooraf tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden een dusdanig gewicht toe dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht derhalve het medeplegen van het beïnvloeden van getuige [getuige 4] bewezen.”
Het hof kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne.
Gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot parketnummer 18-830123-16
Het hof bezigt de volgende bewijsmiddelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 26 mei 2014 tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , opgenomen in map F-3, van het dossier IJsland:
I = [verdachte]
J = [slachtoffer 1]
16.44
uur:
I: Broer.
J: Ja
I: Jij gaat woensdag toch daarheen?
J: Ja.
I: Broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je.. nee.. zeggen want daarom houden ze oom vast.
J: Hmm
2. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 27 mei 2014 tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , opgenomen in map F-3, van het dossier IJsland:
I= [verdachte]
J= [slachtoffer 1]
11.45
uur:
I: Zeg dat maar. Zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen. Mijn oom weet ook niet wat er is gebeurd. Hij heeft….
J: Moet ik zeggen dat….
I: Jongen dat ga je niet vertellen…. Afgesproken? Hier sta je gewoon boven. Goed dan hebben we het er later nog over. Kom eens. Als je maar om 3 uur hier bent.
J: Ja, ja.
3. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [verdachte] en [getuige 3] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
F = [getuige 3]
I = [verdachte]
09.34
uur:
I: [getuige 3] ik heb ook een vraagje aan jou. Is nog misschien één van deze dagen of zo, afgelopen dagen nog politie bij jou aan de deur geweest.
F: Ja
I: voor mijn oom?
F: dat weet ik niet of dat voor jouw oom is. Zij hebben gezegd om [getuige 5] .
I: Ja, en?
F: Ja, wij moeten donderdag heen te op dinges komen.
I: Morgen dus.
F: Ja, [getuige 4] ’s morgens en ik ’s middags.
I: Oke.
F: Ik zei tegen [getuige 4] nou het is simpel zat. Wat ik toen ook weet heb toen verteld en voor de rest weet ik niks.
I: En.. ja want ze gaan zeggen.. hehe ... Want [getuige 5] heeft aangifte gedaan tegenover mijn oom
F: oh. Waarvoor?
I: Zware mishandeling.
F: oh dat kan ik me voorstellen.
I: Dat hij onder dwang heeft arbeid gepleegd. Dwangarbeid heeft gepleegd.
F: oh .... Nou dat geloof ik dus niet.
I: Dat ie nooit betaald heeft gekregen van mijn oom
F: Oh verrek toch.. Je oom heeft zijn hele gebit betaald..
I: nee maar…
F: Onder andere.
I: Dat heeft hij allemaal gezegd.
F: Oh..
I: Dat ie nooit betaald kreeg. Dat hij zwaar werd mishandeld. En dat hij dwangarbeid moest plegen. Dat ja… dat hij de zaak… in die zin toen heeft overgenomen met dwang. Hij wist niet waar hij voor tekende en zo zei hij.
F: Wat weet ik daarvan? Ik werkte bij [naam bedrijf] en hij werkte hier. Ik weet van deze toestand daar weet ik niks. En toen al helemaal niet.
I: Nee.
F: Maar ja ze kunnen proberen ja.
I: Maar [getuige 5] heeft gezegd dat jullie konden bevestigen dat de twee kleine niet zo van [getuige 5] waren, maar dat het allemaal van mijn ooms waren. Wat wordt hier bedoeld.
F: Oh.
I: En dat is toch niet zo denk ik. Tenminste dat hoop ik niet.
F: Wat?
I: Huh? Weet je daarom?
F: Ik weet van niks.
I: Huh.
F: Ik weet niet hoe de zaken hier toen gingen… Daar was… ben ik niet meer op de hoogte. Simpel zat.
09.39
uur:
I: Nou hij heeft… in de verklaringen staat mijn vader ook. Dat hij… dat mijn vader hem ook heeft mishandeld… Maar ja… Het verhaal van [getuige 5] moet niet bevestigd worden in die zin.
F: Nee, maar je vader heeft hem wel mishandeld.
I: Huh?
F: Je vader heeft hem wel mishandeld…. Je vader heeft behoorlijk… Uhh je oom heeft hem wel mishandeld…. Zelfs bij ons in de kamer heeft hij hem van Leiden tot Delft gegeven.
I: Nee maar ja dat moet je niet zeggen aan de politie… [getuige 3] …
F: Nee… je oom is een viezerik.
I: Dat weet mijn vader ook.
F: Ik doe het voor je vader.
I: Ja mijn vader is er ook klaar mee hoor in die zin. Mijn vader zegt ook dat hij zegt ik wacht alleen tot hij er uit komt dan zeg ik een paar woorden en hij zegt dan is het klaar. Hij zegt want het is klaar, het is afgelopen. Hij zegt het is afgelopen. Echt mijn vader is er ook pissig op geworden. Hij is binnen he mijn oom. Hij zou toch naar Turkije gaan die dag.
F: Ja.
I: Hij heeft helemaal niet kunnen gaan. Hij is aangehouden. Nou zit hij in de PI.
F: Oke.
I: Daarom en in de verklaringen komen jouw naam en [getuige 4] zijn naam ook voor.
F: Ja omdat hij verteld heeft natuurlijk dat er bij ons in de kamer is gebeurd
I: Na ja, de mishandeling en de kwekerij bij jullie thuis die moest ook van ons zijn.
F: Nou.. wij hebben gezegd van [getuige 5] .
I: Ja, nee ... [getuige 5] zegt dat jullie dat hebben gezegd omdat jullie gedwongen zijn.
F: Ik ben helemaal niet gedwongen.
F: Van [getuige 5] weet ik niets .. oh daar gaat het om.
I: Het gaat om [getuige 5] . Dat jullie zijn verhaal kunnen bevestigen. En als jullie zijn verhaal kunnen bevestigen van [getuige 5] , dan wordt mijn oom gelijk vastgehouden.
I: [naam 7] hier buurman, is geweest. Die moest zijn verhaal ook bevestigen. Dat hij werd mishandeld, dat hij opgesloten werd in de zaak enzo. [naam 7] heeft gezegd van als hij opgesloten werd met zijn sleutel boven zijn uhmm zeg maar gezicht, op slot gedraaid wordt en weggegaan wordt. Hij zegt dan kan die jongen niet naar buiten gaan. Hij zegt die jongen was dagelijks bij mij aan het internetten. Overal aan het rondlopen.
F: Dan met andere woorden [getuige 5] probeert zich er nou uit te lullen door de schuld op te schuiven
I: Juist.. nou als jij kort en krachtig dit zo zegt tegen de politie dan denk ik dat jij verder niet hoeft te zeggen .. [getuige 3] ..
F: nou wees maar niet bang hoor
I: nee, ik ben niet bang maar ja je weet dat de vraag wat ze stellen en de antwoorden wat ze krijgen die kunnen soms ja fataal wezen voor sommige mensen. En helemaal voor mijn oom op dit moment. Want hij is binnen. Echt...
F: Ja, als het aan mij lag en je oom was geen broer van je vader, dan had ik je oom al lang verlinkt
I: Kan ik me wel bij voorstellen .. dat.. uhh
F: Echt waar .. Want ik vergeef het hem nooit weer dat hij mij een klap in mijn gezicht geeft
I: Jij niet alleen [getuige 3]
F: Mmm?
I: Ik zeg dat ben jij niet alleen.
09.44
uur:
I: [naam 8] heeft mij gebeld. Hij zegt tegen mij, hij zegt ik heb ook tegen de politie gezegd van hij zegt ik ga daar met Pinksteren enzo heen vrijwillig om hen te helpen. Hij zegt dat doe ik allemaal vrijwillig. Hij zegt dat zijn allemaal goede mensen. Hij zegt dat alleen wat [getuige 5] heeft gezegd, hij zegt klopt niet. Dat heeft [naam 8] verklaard in die zin,
F: Ja.
I: Als jullie dat ook verklaren, wat als ja… in die zin…
F: [getuige 5] is gewoon een viezerik
I: Ja, als jullie dat ook ontkrachten, dan denk ik dat het wel goed gaat komen .. Want [getuige 2] en [naam 2] worden ook geroepen één van deze dagen
F: Ik doe het voor je vader.
I: Dat weet ik [getuige 3] . Ik zal het ook tegen mijn vader zeggen. En het is maar goed dat ik jou net heb kunnen zien.
F: Ja.
I: … of heb kunnen vragen…
4. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
I = [verdachte]
T = [medeverdachte 1]
11.48
uur:
I: Morgen hebben ze [getuige 4] en [getuige 3] opgeroepen.
T: Waarheen?
I: Naar het bureau.
T: Vanwege onze jongen? Mijn god nog aan toe! Waar is die jongen, ik ga hem vermoorden dan ben ik er vanaf. En verder?
I: Ik zei: [getuige 3] wees voorzichtig.
T: Zijn ze dom of zo! En verder?
I: Weet ik niet wie ze verder nog hebben opgeroepen.
T: Tjonge, jonge.
I: [getuige 3] is een gek.
T: Wat hebben [getuige 4] en [getuige 3] ermee te maken?
I: Omdat zij zouden kunnen bevestigen dat mijn oom heeft mishandeld en het telen van wiet, ze zouden zeggen dat mijn oom diegene was die dat deed. [getuige 3] zegt: het is zoals ik de eerste keer heb verteld over [getuige 5] .
T: Mijn god nog aan toe. Dus die jongen heeft er alles aan gedaan om je oom gevangen te houden. Er is iemand die hem met raadt bijstaat maar wie is dat!? In Duitsland verbleef hij bij iemand maar wie was dat ook alweer? Hoe laat moeten ze?
I: Eentje 's ochtends en eentje 's middags.
T: Heb je [getuige 4] gesproken?
I: [getuige 3] zei dat zij met hem zou praten. Ik zei: Oh [getuige 3] , jullie moeten ontkrachten wat hij heeft gezegd. Zij zegt: Hij mag je vader dankbaar zijn want omdat ik heel veel van je vader houdt doe ik het want ik ben de klap die hij mij heeft gegeven nog niet vergeten, zei [getuige 3] .
T: iedereen heeft ook gelijk!! Ze hebben gelijk!! En probeer er nu maar eens onderuit te komen!!!
I: Tja.
T: Hij denkt dat hij dinges is!! Ga vanavond toch maar met [getuige 4] praten. Goed?
I: Ik ga nu wel.
T: Ga en zeg: je krijgt de groeten van mijn vader en ze zullen vragen of ze verwondingen op zijn gezicht hebben gezien en zeg maar dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is [medeverdachte 2] heeft zelfs zijn tanden laten maken en waarom gebeurd dit nu, weet je.
I: Ik heb al wat gezegd want hij heeft zus en zo over jullie gezegd, zei ik. Hij zegt: je oom heeft zelfs zijn tanden betaald en hoe kan het dat hij zijn geld niet heeft gehad? Hij moet zeggen dat hij gokverslaafd was. Dat hij wiet rookte en rondhing, moet hij zeggen. Ze moeten alles vertellen en zeggen dat hij gokverslaafd was. Ik weet dat hij gokte, ik heb het niet gezien maar hoorde het wel, moet hij zeggen. Laat hij godverdomme maar zeggen dat hij het WEL heeft gezien!! Hij gokte en zat veel achter gokautomaten moet hij zeggen.
I: Ik kom zo meteen wel terug.
T: Oke, kom snel terug. [getuige 4] moet ook hetzelfde zeggen. Als ook maar iemand het bevestigt dan is je oom de lul en dan laten ze hem 1 jaar niet gaan.
12.20
[verdachte] komt binnen en zegt dat hij heeft gepraat met [getuige 4] en [getuige 3] en ze hebben gezegd dat we niet bang hoeven te zijn.
I: Ik zei: [getuige 3] , houd maar in je achterhoofd dat mijn oom zijn straf heeft gehad. Ja, wat mij betreft heeft hij zijn straf gehad, zei ze. Hahaha, ja het is goed, nu heb ik een gerust gevoel, zei ze. Maar hij moet je vader op zijn blote knieën dankbaar zijn, zegt ze.
T: Ja, dat weet ik wel. Vriend, niemand kon bij die man in de buurt komen. iedereen mishandelde hij, iedereen die kwam mishandelde hij. (De laatste zin herhaalt [medeverdachte 1] 6 keer).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 november 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
[verdachte] heeft mij geïnstrueerd wat ik wel of niet bij de politie moest vertellen. Ik weet dat [verdachte] een keer bij ons is geweest, omdat zij bang waren dat [getuige 4] zijn mond voorbij zou praten. [verdachte] heeft [getuige 4] geïnstrueerd wat hij wel en niet moest zeggen. Ik was in de keuken en er is toen met [getuige 4] gepraat. Wat [getuige 4] niet moest zeggen. [verdachte] was bij ons. Wat ik mij kan herinneren zei [verdachte] onder meer: jij moet dit niet zeggen en dat weet jij niet. [getuige 4] was sowieso niet van plan om iets te zeggen. Hij was heel bang voor represailles van de familie [familienaam 1] . Toen de hennepkwekerij in onze woning werd opgerold zei [medeverdachte 2] dat [getuige 4] en ik de namen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet mochten noemen.
Parketnummer 18-850077-14 feit 2 – verdenking mensenhandel
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet in vereniging met een ander of anderen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] altijd klaar moest staan voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit de WOD-bevindingen blijkt dat [slachtoffer 1] nagenoeg altijd aan het werk was. Doordat hij boven de zaak woonde was er ook geen ontsnappen aan. Verdachte moest diverse werkzaamheden verrichten op ‘bevel’ van verdachten. Bovendien kon [slachtoffer 1] niet zelf bepalen wanneer hij vrij was of naar de dokter ging. Door hun handelswijze hebben verdachten een groot financieel voordeel gehad. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat sprake is van uitbuiting.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. [slachtoffer 1] hielp regelmatig vrijwillig mee in het café en verrichtte lichte werkzaamheden. Er is geen sprake van een arbeidsverhouding onder zodanig bezwarende omstandigheden dat een uitbuitingsituatie kan worden verondersteld. Ook is niet gebleken dat verdachte (dwang)middelen heeft gebruikt om [slachtoffer 1] tegen zijn wil aan het werk te zetten en te houden. Aangezien er geen uitbuitingssituatie is geweest kan ook niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk voordeel heeft genoten uit de uitbuiting.
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.12.
In juni 2011 kreeg de politie een melding dat [getuige 5] in café [café 2] zou worden vastgehouden door de beheerder [medeverdachte 2] en dat hij regelmatig door hem werd mishandeld. Hij zou onder mensonterende omstandigheden in het café leven en werken. Op 13 juni 2011 is [getuige 5] door de politie bevrijd.13.In 2012 deed [getuige 5] aangifte.14.[getuige 5] heeft ook verklaard over [slachtoffer 1] . Volgens [getuige 5] heeft [slachtoffer 1] ook voor de familie [familienaam 1] in de hennepkwekerijen gewerkt en hij zou ook een keer in de twee weken klappen hebben gekregen van [medeverdachte 2] .15.[getuige 5] heeft verklaard over een incident waarbij [medeverdachte 2] [getuige 5] wilde steken met een mes. [slachtoffer 1] stond daarbij en die sprong ertussen om erger te voorkomen. [medeverdachte 2] was met een mes aan het zwaaien waardoor [slachtoffer 1] verwond werd aan zijn hand. Hij sneed toen een stuk vel weg van de bovenhand van [slachtoffer 1] en die begon enorm te bloeden. [getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] met die hand naar de dokter is geweest om de wond te laten hechten.16.
Sinds juli 2011 staat het café aan de [adres 1] op naam van [naam 9] , de toenmalige vriendin van verdachte.17.Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vriendin [naam 9] de zaak van [medeverdachte 2] had overgenomen en dat [slachtoffer 1] daar vanaf dat moment is komen wonen.18.[slachtoffer 1] is gehoord door de politie. Hij heeft verklaard dat hij in een kamer aan de [adres 1] is komen wonen omdat hij door zijn broer uit huis was gezet. Hij kon alleen via het cafégedeelte in zijn kamer komen. Er was maar één ingang. Op zijn kamerdeur zat een slot. Alleen hij had een sleutel.19.Ook heeft hij bij de politie verklaard over zijn leven. Hij heeft aangegeven dat hij geen echte vrienden en kennissen heeft. Hij kwam alleen bij zijn broer en zussen over vloer. Zijn broer zag hij één keer in de maand. Zijn vriendin is in die periode overleden. Meestal was hij alleen.20.Als [slachtoffer 1] wordt geconfronteerd met een arbeidsovereenkomst die op 1 mei 2014 zou zijn opgemaakt weet hij niet waar het over gaat. Hij heeft verklaard dat hij geen arbeidsovereenkomst had en deze ook niet heeft getekend.21.Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij wel meehielp en daar niet voor betaald kreeg. Ook wordt hem gevraagd naar het incident tussen [getuige 5] en [medeverdachte 2] waar hij gewond zou zijn geraakt aan zijn hand. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij daar niet bij was en dat het verhaal niet klopt. Als hem wordt voorgehouden dat mevrouw [getuige 5] , de zus van [getuige 5] , heeft gezien dat een stukje van zijn hand weg was, zegt hij dat hij is uitgegleden op de trap en zijn hand tegen een punt van de leuning aan is gekomen. Als [slachtoffer 1] tot slot wordt voorgehouden dat hij nog staat ingeschreven aan de [adres 1] en dat zijn spullen daar nog staan zegt hij: “Ik ga uit vrije wil niet terug meer naar de [adres 1] .”22.
Het dossier bevat diverse getuigenverklaringen. [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] achter de bar werkte in het café aan de [adres 1] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] ook een beetje de baas was als zijn vader er niet was.23.[getuige 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] werkte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] kreeg geen salaris.24.[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] achter de bar stond in het café in het centrum. Volgens hem was [slachtoffer 1] daar altijd achter de bar.25.
Getuige J. [getuige 2] heeft het volgende verklaard over café [café 3] (het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld het café aan de [adres 1] ). Op de vraag wie er werkte als personeel heeft hij geantwoord: [verdachte] en [slachtoffer 1] af en toe. Ook [medeverdachte 1] scharrelde er wat rond. [verdachte] werkte twee/drie jaar in de zaak. Toen [medeverdachte 2] uit de zaak vertrok, was [verdachte] de eigenaar. [slachtoffer 1] hielp af en toe. [slachtoffer 1] zat er al een aantal jaren. Ook in de tijd dat [medeverdachte 2] er nog zat. [slachtoffer 1] werd aangestuurd door [verdachte] of [medeverdachte 1] . Hij heeft weleens ervaren dat er woorden zijn gevallen. Dat ging volgens hem om kleine dingen. Bijvoorbeeld iets over een kopje wegzetten ofzo.26.[slachtoffer 1] moest zich voor alles verantwoorden.27.
I. [getuige 8] noemde [slachtoffer 1] als een medewerker. [slachtoffer 1] hielp mee in het café. Dat deed hij al vanaf het begin. Hij denkt twee/drie jaar.28.[getuige 9] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] als personeel in café [café 3] werkte. Hij werkte daar iedere dag. [slachtoffer 1] stond achter de bar en deed barwerkzaamheden.29.[getuige 10] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] vaak in het café aan de [adres 1] stond. [slachtoffer 1] stond bijna elke avond achter de bar.30.[getuige 11] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 1] in de kroeg werkte. [slachtoffer 1] zat achter de bar en deed de eterij als er bestellingen waren. [verdachte] deed dat ook. [verdachte] werkte overdag en [slachtoffer 1] nam het ’s avonds over.31.[getuige 12] heeft verklaard dat er meerdere personen hebben gewerkt bij [familienaam 1] . Ook [slachtoffer 1] . Hij weet dat [slachtoffer 1] verslaafd was.32.[getuige 13] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] achter de bar werkte.33.Dat heeft [getuige 14] ook verklaard.34.[getuige 15] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 1] in het café werkte. Hij gooide ‘s morgens ook het café open.35.Tot slot heeft [getuige 16] verklaard dat [slachtoffer 1] barkeeper was en bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter de bar stond.36.
Het dossier bevat naast de vele getuigenverklaringen ook OVC-gesprekken en WOD-gesprekken. In de periode van september 2013 tot en met 10 oktober 2014 hebben er activiteiten plaatsgevonden door de Unit Werken onder dekmantel.37.Op 12 september 2013 werden de verbalisanten ingezet. Ze gingen naar het café ‘ [café 1] ’ gevestigd aan de [adres 1] . De barman stelde zich voor als [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] vertelde dat zijn vrouw was overleden en dat hij daar nog moeite mee heeft. Ook vertelde hij dat zijn baas in Turkije was en hij gaf aan dat er nu minder op hem werd gelet.38.
Op vrijdag 18 oktober 2013 kwamen de verbalisanten weer in het café. Zij zagen dat [slachtoffer 1] in de zaak was terwijl hij de dag daarvoor had gezegd dat hij er niet zou zijn omdat hij naar de dokter moest. [slachtoffer 1] zei dat hij er even was omdat “die jongen” bier moest kopen. Na enige tijd kwam [verdachte] het café binnen lopen met een aantal kratten. Zij hoorden dat [slachtoffer 1] zei dat hij zo weg moest omdat hij naar de dokter moest. Zij hoorden dat [verdachte] hem op onvriendelijke toon vroeg hoe laat hij bij de dokter moest zijn. [slachtoffer 1] zei dat hij om half twee bij de dokter moest zijn. Zij hoorden dat [verdachte] zei dat [slachtoffer 1] dan pas om vijf voor twee weg hoefde, dus dat hij nog wel kon helpen. Toen de verbalisant wilde betalen vroeg [slachtoffer 1] aan [verdachte] wat een blikje Fernandes kost. Zij hoorden vervolgens dat [verdachte] zei: “Alle blikjes zijn €2,- [slachtoffer 1] , weet je dat nu nog niet. Dus twee blikjes is 2+2…., [slachtoffer 1] dat lukt je toch nog wel”. Zij zagen aan de lichaamshouding van [slachtoffer 1] dat hij zich kleiner maakte en strak op het papiertje bleef kijken. [slachtoffer 1] gaf op dat moment geen weerwoord en maakte een angstige indruk.39.
Op woensdag 6 november 2013 hebben de verbalisanten het café weer bezocht. [slachtoffer 1] was in de zaak. Zij spraken met [slachtoffer 1] af om op 6 december 2013 te gaan stappen.40.Volgens afspraak zijn de verbalisanten op 6 december 2013 weer naar het café gegaan. [slachtoffer 1] stond achter de bar. [slachtoffer 1] vertelde dat hij niet mee kon stappen die avond in verband met de verjaardag van zijn kleinkind. De verbalisant zei tegen [slachtoffer 1] dat, dat nooit lang kon duren en dat hij daarna toch mee kon gaan. [slachtoffer 1] zei dat het niet kon omdat hij tegen de baas ( [medeverdachte 1] ) had gezegd dat hij maar een paar uur weg zou gaan. De verbalisant zei dat hij toch ook een keer een vrije dag kon nemen. [slachtoffer 1] zei dat hij geen vrij kon nemen als hij moest werken.41.
Op 8 januari 2014 waren de verbalisanten wederom in het café. [slachtoffer 1] had zijn jas aan en ging vis halen. Na een paar minuten kwam [slachtoffer 1] terug. Hij zei tegen [medeverdachte 1] dat de viswinkel dicht was. [medeverdachte 1] zei dat hij dan toch naar die andere kon gaan. [slachtoffer 1] deed zijn jas weer aan en liep richting de deur. [verbalisant 3] riep: “ [slachtoffer 1] ! Lekker Kibbeling!” [slachtoffer 1] reageerde niet en verliet de kroeg. [medeverdachte 1] vroeg aan [verbalisant 3] of hij ook kibbeling wilde. [verbalisant 3] zei: “ja”. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer 1] zo nog wel een keer zou gaan en dat [slachtoffer 1] dat niet erg zou vinden.42.
Op 13 februari 2014 zagen de verbalisanten [slachtoffer 1] achter in de zaak aan het laatste tafeltje zitten. [slachtoffer 1] vertelde dat hij ziek was. Hij was erg verkouden en hij kon niet mee stappen. Een verbalisant zei dat als hij ziek was hij in zijn bed moest gaan liggen. [slachtoffer 1] zei dat dat niet kon. De verbalisant zei dat [verdachte] zelf maar in de zaak moest gaan staan. [slachtoffer 1] zei dat dat niet kon. [slachtoffer 1] liep naar de bar en maakte koffie voor de verbalisanten. Toen de verbalisant nogmaals zei dat [slachtoffer 1] naar zijn bed moest gaan en [verdachte] het moest uitzoeken gaf [slachtoffer 1] geen antwoord meer. De verbalisant zag dat [slachtoffer 1] zijn blik van de verbalisant wegdraaide en zijn schouders ophaalde.43.
Op 26 februari 2014 gingen de verbalisanten weer naar het café. [medeverdachte 1] zat aan een tafeltje en verder was er niemand in de kroeg. [slachtoffer 1] kwam later binnen en ging achter de bar staan. [verdachte] kwam later ook de kroeg binnen. De verbalisanten bestelden wat eten en [medeverdachte 1] stuurde [slachtoffer 1] naar de keuken om eten te maken. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer 1] altijd hier is (het hof begrijpt: het café) en dat hij altijd aan het werk is.44.
In de periode van 17 maart 2014 tot en met 6 juli 2014 en in de periode van 22 juli 2014 tot en met 28 juli 2014 zijn OVC gesprekken opgenomen in het café aan de [adres 1] .45.Er zijn onder andere de volgende gesprekken opgenomen.
Gesprek 17 maart 2014 16.42 uur
[medeverdachte 1] (SH)
[slachtoffer 1] (SH)
T: Waar zijn de glazen, morgen koop glazen.
J: Is goed.
T: Niet zeggen is goed als ik morgen kom hier en dan zijn geen glazen daar, dan euh… welk oog wil je blauw hebben links of rechts?46.
Gesprek 30 maart 2014
[verdachte] (sh)
[medeverdachte 1] (sh)
T: [slachtoffer 1] zei dat hij geen schuld had.
T: Weet je, beter dan hem ( [slachtoffer 1] ) kunnen we niet vinden dus we moeten het met hem doen en hem ontzien.
I: Ik ben hem toch dankbaar en af en toe moet je hem wat toestoppen.47.
Gesprek 2 april 2014 11.14 uur[medeverdachte 1] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)
[slachtoffer 1] zegt een regeling te willen treffen. Als je een regeling treft zegt [medeverdachte 1] het is 400 euro. Hoe wil je dat betalen vraagt [medeverdachte 1] . 50 euro is 50 euro. Dan kan ik toch niet leven zegt [slachtoffer 1] . Ik had toch huur betaald en blijf met schulden. Als ik huur betaal zegt [slachtoffer 1] en mijn schulden 25 ofzo. Ja wat moet ik dan zegt [slachtoffer 1] . De rest van je leven hier werken zegt [medeverdachte 1] .48.
15.49
[medeverdachte 1] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)
[medeverdachte 1] is boos omdat [slachtoffer 1] zijn zaakjes niet regelt en niet terug belt als hij gebeld wordt.
T: Ik moest hem gisteren zeggen dat hij moest bellen.
T: Heb je buiten een stok, breng hem maar.
I: Ik heb wel een hamer.
T: Nee, met een hamer gaat hij dood. Het is een man op leeftijd als hij wat jonger was geweest had ik hem wel een pak slaag gegeven.
T: Hij mag blij zijn dat hij ouder is anders had ik zijn botten gebroken.49.
Gesprek 11 april 2014 12:19[verdachte] geeft aan dat hij door het slechte werk van [slachtoffer 1] niet aan zijn eigen werk toekomt. [verdachte] wil dat [slachtoffer 1] zijn tijd beter gaat indelen om zo het werk beter te kunnen doen. [verdachte] vindt dat [slachtoffer 1] wel wat actiever kan zijn. [slachtoffer 1] belooft beterschap.50.
Gesprek 12 april 2014 16.14 uur
[slachtoffer 1] (sh)
[verdachte] (sh)
I: Waar ga je naartoe man? Waar moet ik geld vandaan halen? Wanneer ik de hele tijd zeg dat ik geen geld heb. Straks ga ik je een kopstoot geven.
00.34
uur
[verdachte] en [slachtoffer 1] maken een praatje over hoe laat [slachtoffer 1] morgen weg moet. [verdachte] verheft zijn stem en maakt ruzie met [slachtoffer 1] over waar hij morgen heen zal gaan en hoe laat hij weg gaat.
00.39
uur
[verdachte] en [slachtoffer 1] maken ruzie over het feit dat [slachtoffer 1] vorige week ook al te laat terug was van de kerk. [slachtoffer 1] zegt dat ze morgen feest gaan vieren. [verdachte] zegt dat [slachtoffer 1] morgen niet om 10 uur aan moet komen kakken. Er wordt geruzied over vrije dagen. (…)J: Het is maar 3-4 keer per jaar.
I: En ga niet te vroeg sluiten want papa kan nog komen.
J: Nee, nee.
[verdachte] gaat weg.51.
Gesprek 15 april 2014
13.39
uur
[verdachte] (sh)[medeverdachte 1] (sh)
[verdachte] en [medeverdachte 1] praten over hoe de lege kratten/flessen bij de Albert Heijn ingeleverd moeten worden.
T: Zeg tegen [slachtoffer 1] dat hij dit moet doen.
T: [slachtoffer 1] heeft geen enkel verstand. Ik zweer het je, hij heeft geen hersens of verstand. Door al het pak slaag dat hij van “onze jongen” heeft gehad is hij zijn verstand kwijt. Zal ik hem ook wat slaag geven?52.
Gesprek 26 mei 2014
16.44
uur
[verdachte] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)
I: Broer.
J: Ja
I: Jij gaat woensdag toch daarheen?
J: Ja.
I: Broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je.. nee.. zeggen want daarom houden ze oom vast.
J: Hmm53.
Gesprek 27 mei 2014
11.45
uur:
I: Zeg dat maar. Zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen. Mijn oom weet ook niet wat er is gebeurd. Hij heeft….
J: Moet ik zeggen dat….
I: Jongen dat ga je niet vertellen…. Afgesproken? Hier sta je gewoon boven. Goed dan hebben we het er later nog over. Kom eens. Als je maar om 3 uur hier bent.
J: Ja, ja.54.
Gesprek 30 mei 2014
20:27
[getuige 2] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)
[getuige 2] en [slachtoffer 1] hebben het nog even over [verdachte] . [slachtoffer 1] noemt hem een klootzak.55.
Gesprek 31 mei 2014
00.08
[verdachte] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)
[verdachte] begint over morgen en vraagt hoe laat [slachtoffer 1] morgen terug zal komen.
J: Om 2-3 uur.
Er ontstaat een discussie tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] over het tijdstip. [verdachte] wil dat [slachtoffer 1] eerder terug is. [slachtoffer 1] legt uit dat dit niet kan.
I: Waarom ga je niet van 10 uur tot 1 uur?
J: Dat kan niet.
I: Waarom?
J: Want komt om 1 uur aan.
[verdachte] zegt een aantal keer: telkens als je gaat begint het om 1 uur! [slachtoffer 1] verdedigt zichzelf.I: Nou vooruit dat! 3 uur (terug) is niet te accepteren maar voorruit dat maar. (…)
[verdachte] legt uit dat dit soort dingen achter elkaar door gaan en dat hij daardoor de kluts kwijt raakt.56.
Gesprek 4 juni 2014
[verdachte] (sh)
[slachtoffer 1] (sh)[verdachte] wordt boos op [slachtoffer 1] .I: Zeg niet hoe tegen me!! Zeg niet hoe tegen me!! Ik sla je smoel helemaal kapot. Stommerd.57.
Gesprek 6 juni 2014
10:55 uur [verdachte] en [slachtoffer 1]
I: (…) Jij doet alsof je [getuige 5] helemaal niet kent.
J: ja.. ik.. ik heb ook.. niet weinig of weinig contact, niet zo goed contact met hem ja.. alleen hier verder niks..
I:ja nee maar.. uhh.. je ziet hem hier wel dagelijks in die zin.. weet je..
J: ja (…)
I: Hebben ze jou ook gevraagd of jij bent gesneden door mijn oom ofzo
J: Nee. Nee.
I: hebben ze jou niet gevraagd?
J: uhh.. niet… bij gedaan.. ik zeg.. (onverstaanbaar).. ik heb gewoon weet.. heb u ik uhhh aan de dinges.. omdat hij zegt wat is dit? Ik zeg ja ik heb me van de trapleuning gesneden.. verder niet..58.
Gesprek 11 juni 2014
10.54
[verdachte] zegt tegen [slachtoffer 1] dat hij weg moet naar zijn oom en dat [slachtoffer 1] niet weg mag want papa is weer terug.59.
Gesprek 25 juli 2014
00.14
uur[getuige 2] vraagt [slachtoffer 1] de zaak te sluiten dan kunnen ze ergens anders zitten. [slachtoffer 1] past hiervoor omdat broer nog zou kunnen bellen. [slachtoffer 1] heeft weleens commentaar gekregen omtrent het feit dat hij de zaak te vroeg sluit. Klanten die om 01.00 uur voor een dichte deur stonden. [slachtoffer 1] vraagt zich af wie [medeverdachte 1] dat heeft verteld. Daarvoor moet je bij hem wezen zegt [getuige 2] . Hij moet zich doodschamen. Hij is niet eerlijk, hij is niet zichzelf zegt [slachtoffer 1] . Hij is gemeen zegt [getuige 2] . Ja zegt [slachtoffer 1] .60.
Naast bovenstaande OVC-gesprekken bevat het dossier ook tapgesprekken.Uit de tapgespreken blijkt dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] [slachtoffer 1] dagelijks bellen en vragen waar hij is, wat hij doet en/of waar hij blijft.61.Ook geven ze [slachtoffer 1] instructies. Bijvoorbeeld dat hij achter de bar moet blijven62.of dat hij terug moet komen omdat [verdachte] weg moet.63.
Gedurende het onderzoek hebben ook observaties plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat [slachtoffer 1] in de periode van 26 juli 2012 tot en met 3 januari 2013 dagelijks van 14:00 uur tot 02:00 uur in de kroeg aanwezig was. In het weekend was dat ook vaak tot 03:30 uur of later. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] altijd als laatste de kroeg verliet en het pand afsloot. Na 22 november 2012 werd het café ook feitelijk geopend door [slachtoffer 1] . Dit gebeurde tot eind mei 2013. Na eind mei 2013 sloot [slachtoffer 1] na de laatste klant de kroeg af en ruimde de boel nog op.64.
Oordeel van het hof
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van sub 1 dient onder meer te worden bewezen dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. Ten aanzien van sub 4 en 6 moeten omstandigheden worden bewezen waarbij uitbuiting kan worden verondersteld of vastgesteld.
Bij zaken waarin de vraag moet worden beantwoord of sprake is geweest van (arbeids)uitbuiting, stelt de Hoge Raad voorop dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f, eerste lid, Sr niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk verweven is met de omstandigheden van het geval. Aan de hand van enkele door de Hoge Raad genoemde en andere relevante factoren dient de rechter vast te stellen of de feiten en omstandigheden als uitbuiting kunnen worden bewezen verklaard. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.65.
Voor een bewezenverklaring van de sub 1 en 4 is voorts vereist dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel, te weten: geweld, dreiging met geweld, dreiging met een feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
Op basis van de voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer 1] in het café aan de [adres 1] heeft gewerkt. De werkzaamheden waren, anders dan verdachte heeft verklaard, qua aard en duur veel omvangrijker dan het verrichten van enkel hand- en spandiensten of het invallen terwijl verdachte zelf weg moest. Uit de observaties blijkt dat [slachtoffer 1] dagelijks langdurig in het café aanwezig was. Hij maakte (zeer) lange werkdagen en als het ’s avonds laat was geworden stond hij ’s ochtends weer te werken in het café. Hij maakte dan schoon of bediende klanten. Uit de getuigenverklaringen blijkt ook dat [slachtoffer 1] dagelijks in het café aanwezig was. Klanten van het café zagen [slachtoffer 1] als een werknemer. [slachtoffer 1] stond vaak achter de bar of verrichtte andere (bar)werkzaamheden. Voorts blijkt dat [slachtoffer 1] instructies van [verdachte] en [medeverdachte 1] kreeg voor de werkzaamheden die hij moest verrichten. Zo werd hem gezegd dat hij het café moest openen en dat hij niet te vroeg mocht sluiten. Wanneer bleek dat [slachtoffer 1] deze instructies in de ogen van [verdachte] en [medeverdachte 1] niet, dan wel onvoldoende, opvolgde dan werd [slachtoffer 1] onheus bejegend en/of bedreigd met geweld. Tegen getuige [getuige 2] heeft [slachtoffer 1] een keer gezegd dat hij niet te vroeg dicht wil omdat hij anders ruzie krijgt. Voorts blijkt dat [slachtoffer 1] niet vrij was om te gaan en staan zoals hij dat zou willen. Hij kon geen vrij vragen als hij moet werken. Hij had slechts 3 tot 4 vrije dagen per jaar en als hij te laat terugkwam van een afspraak kreeg hij op zijn donder. Voorts stelt het hof vast dat [slachtoffer 1] niet betaald kreeg voor het werk dat hij deed. Verdachte heeft ter zitting bij het hof verklaard dat hij [slachtoffer 1] af en toe wat toestopte, terwijl [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet betaald kreeg. [slachtoffer 1] is in de tijd dat hij voor verdachte werkte niet verzekerd geweest en verdachte heeft geen belasting afgedragen. Dat er mogelijk sprake zou zijn geweest van een 0-urencontract maakt het voorgaande niet anders. Zowel verdachte als [slachtoffer 1] hebben verklaard niet van dit contract op de hoogte te zijn, zodat het hof hieraan ook om die reden geen waarde hecht. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake was van arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] .
Daarnaast stelt het hof op grond van het dossier vast dat [slachtoffer 1] een kwetsbaar persoon was. [slachtoffer 1] was verslaafd, had geen vrienden en kennissen en zijn vrouw was in die periode overleden, waar hij het toentertijd erg moeilijk mee had. Hij was vaak alleen. Daarnaast was [slachtoffer 1] – nadat hij door zijn broer het huis was uitgezet – in zijn hoedanigheid als huurder afhankelijk van verdachte, omdat hij de kamer boven het café van verdachte huurde en deze kamer bovendien uitsluitend via het cafégedeelte bereikbaar was. In die zin had verdachte ook het feitelijk overwicht over [slachtoffer 1] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever bij de term “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” mede het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 1] onder controle gehouden en zijn keuze- en bewegingsvrijheid in grote mate beperkt. Tot slot blijkt uit de OVC gesprekken dat zowel verdachte als ook [medeverdachte 1] hebben gedreigd met het toepassen van geweld.
Medeplegen
Met betrekking tot het tenlastegelegde in vereniging plegen is het hof van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft gehandeld. Uit de OVC en WOD-gesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk betrokken zijn bij de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Beiden instrueren [slachtoffer 1] tijdens de door hem verrichte werkzaamheden. Zij spreken gezamenlijk over de wijze van inzet van [slachtoffer 1] en zeggen dat ze beter dan [slachtoffer 1] niet zullen vinden. [medeverdachte 1] zegt ook tegen [slachtoffer 1] dat hij de rest van zijn leven hier (het hof begrijpt: in het café) werkt. Ook bespreken ze samen [slachtoffer 1] ’s functioneren en dreigen met geweld richting [slachtoffer 1] .
Conclusie
Het hof concludeert dat de verdachten door gebruik van (dwang)middelen, namelijk het dreigen met geweld, door uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en het misbruik maken van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 1] hebben bewogen in het café te werken en te blijven werken. Doordat verdachte gedurende ruim drie jaren heeft bespaard op personeelskosten heeft hij ook een aanzienlijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van sub 4 en sub 6.
Ten aanzien van sub 1 acht het hof niet wettig en overtuigend dat [slachtoffer 1] met het oogmerk van uitbuiting is gehuisvest. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-830123-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-850077-14:
1A.
hij op 26 februari 2014 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in een pand gelegen aan de [adres 1] , heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, 1000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II van de Opiumwet;
2.hij in de periode van 14 juni 2011 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] , door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] , immers hebben, verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 1] werkzaamheden in zijn zaak/bedrijf laten verrichten en
- die [slachtoffer 1] gecontroleerd op de werkplek en
- die [slachtoffer 1] niet betaald voor zijn werkzaamheden en
- die [slachtoffer 1] dagelijks -zonder betaling- laten werken (7 dagen per week) en
- die [slachtoffer 1] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader afhankelijke positie gebracht, in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich telkens niet kon onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte en verdachtes mededader;
3.hij op 7 oktober 2014, te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Makarov, kaliber 9 mm K(urtz) en munitie van categorie III, te weten 8 centraalvuur kogelpatronen, merk Gerco, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-830123-16 (gevoegd):
1.hij in de periode van 26 mei 2014 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats 1] , zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 1] , [getuige 3] en [getuige 4] , heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter en politieambtenaren een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers,
- heeft verdachte tegen [slachtoffer 1] gezegd: "broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je "nee" zeggen want daarom houden ze oom vast" en/of "zeg dat maar, zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen" en
-heeft verdachte tegen [getuige 3] gezegd -zakelijk weergegeven- of er nog politie aan de deur is geweest en dat het verhaal van [getuige 5] niet bevestigd moet worden in die zin en als zij verklaren wat [getuige 5] heeft gezegd niet klopt want als zij dat ook ontkrachten dat het dan wel goed komt, en
- heeft verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, tegen [getuige 4] gezegd -zakelijk weergegeven- dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is en dat [medeverdachte 2] zelfs zijn tanden heeft laten maken en dat hij moet zeggen dat hij ( [getuige 5] ) gokverslaafd was en veel achter de gokautomaten zat" en/ dat [getuige 4] hetzelfde moet zeggen want als ook maar iemand het bevestigd, oom de lul is en hem dan 1 jaar niet laten gaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 1A bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 4° en onder 6° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 18-830123-16 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd
en
medeplegen van opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank wat betreft de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Verdachte heeft verschillende strafbare feiten begaan. Ten eerste heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van drugshandel door, samen met zijn vader, 1000 gram hennep te verkopen. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van softdrugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik.
Verder heeft verdachte zich, deels samen met zijn vader, schuldig gemaakt aan beïnvloeding van een drietal getuigen. Verdachte was ervan op de hoogte dat voornoemde getuigen een verklaring moesten gaan afleggen bij de rechter-commissaris over een lopende strafzaak tegen verdachte en enkele medeverdachten. Verdachte was bang dat de getuigen belastende verklaringen zouden afleggen en heeft daarom getracht hen verklaringen te laten afleggen in de door hem gewenste zin. Het voorgaande is een ernstig vergrijp, omdat een ieder die getuige is geweest van voor een geding relevante feiten, daarover ten overstaan van een rechter in vrijheid en onbelemmerd behoort te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van een strafgeding te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de betrokken getuigen aan te tasten.
Tot slot heeft verdachte een semiautomatisch pistool, alsmede munitie, van zijn vader voorhanden gehad. Verdachte heeft het pistool in opdracht van zijn vader verplaatst en onder zich gehouden. De rechtbank is van oordeel dat het zonder vergunning voorhanden hebben van een wapen en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.”
Het hof neemt deze overwegingen over, maakt deze tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe:
Ook heeft verdachte zich samen met zijn vader [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 3 jaren [slachtoffer 1] bewogen zich (bijna) alle dagen van de week, gedurende een (zeer) groot aantal uren per dag, beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid in een café in [plaats 1] . Verdachte heeft daarbij door te dreigen met geweld, gebruik te maken van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] en het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had, misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin [slachtoffer 1] zich jegens verdachte en zijn mededader bevond. Verdachte heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op [slachtoffer 1] ’s geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die hij zou moeten hebben om zijn eigen leven vorm te geven. Door zijn handelen heeft verdachte - met voorbijgaan aan de integriteit van [slachtoffer 1] - aanzienlijk op arbeidskosten bespaard. Het hof rekent verdachte het voorgaande zwaar aan.
Verdachte heeft deels zijn verantwoordelijkheid genomen voor de door hem gepleegde feiten. Echter de arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] is verdachte blijven ontkennen. Het hof stelt vast dat desondanks tot een bewezenverklaring wordt gekomen. Een ontkennende procesopstelling komt verdachte weliswaar toe, maar vastgesteld moet worden dat in de gegeven situatie verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden aanleiding zijn dit op enigerlei wijze in de straf te verdisconteren, omdat strafvervolging ook tot doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel niet bereikt. Voor (enige) mildheid bestaat in dit opzicht dan ook geen aanleiding.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de huidige persoonlijke omstandigheden en met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 20 april 2021 waaruit blijkt dat verdachte voor het begaan van de onderhavige feiten onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft bovengenoemde omstandigheden in beschouwing genomen en ziet daarin aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 7 oktober 2014 in verzekering gesteld, de begindatum van de redelijke termijn. De rechtbank wees op 18 december 2018 vonnis en het hof wijst op 30 juni 2021 arrest. De vertraging in eerste aanleg is veroorzaakt door de omvang van het onderzoek en het groot aantal onderzoekshandelingen (onder meer het horen van zesenveertig getuigen door de rechter-commissaris) dat nog moest worden verricht. De opgelopen vertraging in hoger beroep is, hoewel de verdachte onderzoekswensen had, grotendeels te wijten aan justitie zodat het hof hier in de strafoplegging rekening mee zal houden.
Gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Alles afwegende is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn (in hoger beroep) zal het hof een matiging van 10% toepassen en verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 273f en 285a van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 1B en 1C tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 1A, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-830123-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 1A, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-830123-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑06‑2021
HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:913.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910.
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10097.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:913.
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092.
Getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 28 mei 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 96 e.v.
Uitwerking van het OVC-gesprek d.d. 11 juni 2014 tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [getuige 2] en [getuige 1] , opgenomen in map F-4.
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken betreft dit (voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Eenheid Noord-Nederland, onder de dossiernaam 01NWR12012-IJSLAND, BHV: 2012017686, gesloten op 14 februari 2015.
Map A p. 26 algemeen relaas.
Map C-1 p. 1 e.v.
Map C-1 p. 22.
Map C-1 p. 4.
Map A p. 26 algemeen relaas.
De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 mei 2021.
Map C-2 p. 97 e.v.
Map C-2 p. 112.
Map C-2 p. 115.
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [slachtoffer 1] d.d. 2 december 2015.
Map C-2 p. 191 en 192.
Map C-2 p. 348.
Map C-3 p. 69.
Map C-3 p. 105 en 106.
Map C-3 p. 113.
Map C-3 p. 129 en 130.
Map C-3 p. 159.
Map C-3 p. 174.
Map C-3 p. 262.
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [getuige 12] d.d. 15 februari 2017.
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [getuige 13] d.d. 8 juni 2015
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [getuige 14] d.d. 21 maart 2016.
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [getuige 15] d.d. 21 maart 2016.
Map getuigenverk. t.b.v. strafdossier [familienaam 1] ’s onder de tap [getuige 16] d.d. 1 februari 2017.
Map G p. 1.
Map G p. 14 en 15.
Map G p. 46 en 47.
Map G p. 54.
Map G p. 64.
Map G p. 80.
Map G p. 109.
Map G p. 123 en 124.
Map F-1 p. 2.
Map F-1 onder tap 17.
Map F-1 onder tap 30.
Map F-2 onder tap 2.
Map F-2 onder tap 2.
Map F-2 onder tap 11.
Map F-2 onder tap 12.
Map F-2 onder tap 15.
Map F-3 onder tap 26.
Map F-3 onder tap 27.
Map F-3 onder tap 30.
Map F-3 onder tap 31.
Map F-4 3883878.DOCX.
Map F-4 4466207.DOC.
Map F-4 3883889.DOCX.
Map F-5 4570175.DOC.
Tapgesprek 31596650540 d.d. 14 maart 2013, tapgesprek 31612244297 d.d. 20 februari 2014 sessienr. 68 en 73, 25 mei 2014, 18 juni 2014, 21 juni 2014, 25 juli 2014.
Tapgesprek 31612244297 d.d. 20 maart 2013.
Tapgesprek 31612244297 d.d. 20 februari 2014, 8 maart 2014, 20 maart 2014, 28 juli 2014.
Proces-verbaal van bevindingen genummerd AH-44-02 d.d. 8 oktober 2014 opgemaakt door [verbalisant 4] , als bijlage van het proces-verbaal van de Rechtbank Noord-Nederland.
zie onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.