Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.3.4.2
7.3.4.2 Richtlijn voor de jaarverslaggeving 214
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS586255:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk voor een nagenoeg identieke definitie: Timmermans, C.W.A.; Het economisch groepsbegrip en de zevende EEG-richtlijn inzake de geconsolideerde jaarrekening, Van vennootschappelijk belang, Maeijerbundel, Tjeenk Willink BV, Zwolle, 1988, blz. 349.
Voorstelbaar zijn situaties waarin de moeder wel de meerderheid van de stemrechten in de AvA kan uitoefenen, maar geen feitelijke beleidsbepalende invloed kan uitoefenen aangezien: – ingevolge de statuten of een overeenkomst de financiële en operationele activiteiten beheerst worden door derden; of – het recht de meerderheid van de bestuurders te benoemen en te ontslaan toekomt aan derden of aan de Raad van Commissarissen.
Ik benadruk dat de groep niet per definitie gelijk is aan de consolidatiekring, vergelijk art. 2:406, lid 1 BW: ‘De rechtspersoon die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van zijn groep, stelt een geconsolideerde jaarrekening op, waarin opgenomen de eigen financiële gegevens met die van zijn dochtermaatschappijen in de groep, andere groepsmaatschappijen en andere rechtspersonen (onderstreping JvS) waarop hij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover hij de centrale leiding heeft’. Aan de andere kant bevat de geconsolideerde jaarrekening niet per definitie alle groepsmaatschappijen, vergelijk art. 2:407 BW waarin een aantal consolidatievrijstellingen is opgenomen.
Art. 10d, lid 6, laatste volzin bepaalt namelijk dat de groep met het grootste balanstotaal als maatstaf wordt genomen, indien de belastingplichtige deel uitmaakt van meer dan een groep.
In RJ 214.103aa wordt dienaangaande het volgende voorbeeld gegeven. A bezit naast een aandelenbezit van 40% in vennootschap C een (call)optie op nog eens 40% van de aandelen. Deze optie is direct uitoefenbaar tegen een prijs die iets hoger ligt dan de marktprijs van de betreffende aandelen op het moment van uitgeven van de optie. De uitoefenprijs van de optie is evenwel niet zo hoog gesteld, dat uitoefening zeer onwaarschijnlijk is. De optie brengt in combinatie met het aandelenbezit (in beginsel) mee, dat A de feitelijk beleidsbepalende invloed kan uitoefenen in C. Deze conclusie volgt uit het feit dat A de optie ieder moment kan uitoefenen en na uitoefening 80% van het stemrecht heeft in C. In RJ 214.103aa wordt nog opgemerkt, dat de intentie van het management van A om de optie al dan niet uit te oefenen buiten beschouwing blijft. Dit geldt eveneens voor de financiële mogelijkheid van A om de optie uit te oefenen. Beide zijn namelijk veelal moeilijk te beoordelen.
Special Purpose Entity/Company.
In RJ 214.103 wordt aangegeven dat tussen de in de vorige paragraaf genoemde drie criteria een verband bestaat. De RJ acht kenmerkend voor een groep dat sprake is van een samenstel van rechtspersonen en vennootschappen die onder centrale leiding staan, zodanig dat zij een economische eenheid vormen.1 Of sprake is van een groepsrelatie hangt af van het antwoord op de vraag of een bepaalde maatschappij in wezen de andere maatschappij beheerst (RJ 214.103a). Hiervan is sprake, indien de ene maatschappij feitelijk beleidsbepalend is in de andere (beleidsafhankelijke) maatschappij. Deze invloed wordt normaliter geëffectueerd door het hebben van de meerderheid van de stemrechten, of door de bevoegdheid de meerderheid van bestuurders te kunnen benoemen of ontslaan. Tussen een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij zal normaliter een groepsrelatie bestaan. Er zijn evenwel uitzonderingen denkbaar.2
Interessant is de opmerking in RJ 214.103a dat het bij zorgvuldige toepassing van de criteria niet kan voorkomen dat een maatschappij groepsmaatschappij is van meer dan één groep. Daaraan verbindt de RJ de volgende conclusie (RJ 214.103a, laatste volzin): ‘Van die maatschappij kunnen de financiële gegevens dan niet in meer dan een geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen’.3 In zoverre zou art. 10d, lid 6, laatste volzin een loze bepaling zijn.4 Denkbaar is evenwel dat er bij joint ventures meningsverschillen kunnen bestaan welke partner beleidsbepalend is ten aanzien van de joint venture. Voorts is het denkbaar dat in grensoverschrijdende situaties dubbele groepsverhoudingen ontstaan vanwege afwijkingen in de verschillende nationale regelgevingen.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van het een groep(srelatie), dient acht te worden geslagen op het geheel van feitelijke omstandigheden en contractuele relaties. Bepaalde financiële instrumenten (zoals opties op aandelen, converteerbare obligatieleningen e.d.) kunnen namelijk (potentiële) stemrechten bevatten.5
Voor de aanwezigheid van een groepsrelatie is feitelijke beleidsbepalende invloed vereist. De aanwezigheid van een dergelijke invloed kan mede aan de hand van de volgende elementen worden getoetst (zie RJ 214.103b):
Alle activiteiten van een maatschappij worden in wezen uitgevoerd ten behoeve van de (deelnemende) rechtspersoon, conform zijn specifieke wens. Economische afhankelijkheid op zichzelf (zoals die van een leverancier of van een belangrijke klant) brengt overigens geen feitelijk beleidsbepalende invloed met zich.
De rechtspersoon heeft in wezen zodanige zeggenschap over een andere maatschappij dat hij die maatschappij of zijn activiteiten beheerst of kan beheersen. Dat deze de zeggenschap aan anderen kan delegeren, doet daaraan in beginsel niet af.
De rechtspersoon heeft in wezen het recht om de meerderheid van de economische voordelen van de activiteiten van de beleidsafhankelijke maatschappij te verkrijgen.
De rechtspersoon loopt in wezen voor meer dan de helft het economische risico met betrekking tot die maatschappij of de activa van die maatschappij.
Uit RJ 214.103c blijkt dat ook een SPE/SPC6 als een groepsmaatschappij kan kwalificeren. Dergelijke entiteiten dienen eveneens aan de hand van RJ 214.103-103b te worden getoetst. Ook tussen zustervennootschappen kan een directe groepsrelatie bestaan (RJ 214.103d). De beleidsafhankelijke zustermaatschappij behoort dan in beginsel tot de consolidatiekring van de beleidsbepalende zustermaatschappij. Ook in dit verband gelden de criteria van 214.103-103b.