Vgl. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2434; HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2881, en HR 17 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1348. Zie ook A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 179.
HR, 15-06-2021, nr. 19/01688 P
ECLI:NL:HR:2021:846
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
19/01688 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:846, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:595
ECLI:NL:PHR:2021:595, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:846
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0190
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit verduistering. Raadsman heeft 1 schriftuur ingediend voor strafzaak en ontnemingszaak. Bevat schriftuur in ontnemingszaak cassatiemiddel a.b.i. de wet? Als zodanig middel kan alleen gelden stellige en duidelijke klacht over schending van bepaalde rechtsregel en/of verzuim van toepasselijk vormvoorschrift door rechter die bestreden uitspraak heeft gewezen. Schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven. Schriftuur strekt immers slechts tot vernietiging van bestreden uitspraak in ontnemingszaak voor het geval dat middelen in hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden. Daarbij verdient nog opmerking dat o.g.v. art. 6:1:16.2 Sv uitspraak op vordering van OM tot oplegging van verplichting geldbedrag aan staat te betalen ter ontneming van w.v.v. pas kan worden tenuitvoergelegd nadat veroordeling a.b.i. art. 36e Sr onherroepelijk is geworden. Verder vervalt o.g.v. art. 511i Sv uitspraak op vordering van OM a.b.i. art. 36e Sr van rechtswege doordat en v.zv. uitspraak als gevolg waarvan veroordeling van verdachte a.b.i. art. 36e Sr achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR:1998:ZD1016). Geen middelen ingediend, betrokkene n-o. Samenhang met 19/01690.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01688 P
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2019, nummer 21-001491-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene nietontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Als een zodanig cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven.De schriftuur strekt immers slechts tot vernietiging van de bestreden uitspraak in de ontnemingszaak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden. Daarbij verdient nog opmerking dat op grond van artikel 6:1:16 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie tot oplegging van de verplichting een geldbedrag aan de staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas kan worden tenuitvoergelegd nadat de veroordeling als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onherroepelijk is geworden. Verder vervalt op grond van artikel 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e Sr van rechtswege doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte als bedoeld in artikel 36e Sr achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016).
2.2
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h Sv. Dat brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit verduistering. Raadsman heeft 1 schriftuur ingediend voor strafzaak en ontnemingszaak. Bevat schriftuur in ontnemingszaak cassatiemiddel a.b.i. de wet? Als zodanig middel kan alleen gelden stellige en duidelijke klacht over schending van bepaalde rechtsregel en/of verzuim van toepasselijk vormvoorschrift door rechter die bestreden uitspraak heeft gewezen. Schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven. Schriftuur strekt immers slechts tot vernietiging van bestreden uitspraak in ontnemingszaak voor het geval dat middelen in hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden. Daarbij verdient nog opmerking dat o.g.v. art. 6:1:16.2 Sv uitspraak op vordering van OM tot oplegging van verplichting geldbedrag aan staat te betalen ter ontneming van w.v.v. pas kan worden tenuitvoergelegd nadat veroordeling a.b.i. art. 36e Sr onherroepelijk is geworden. Verder vervalt o.g.v. art. 511i Sv uitspraak op vordering van OM a.b.i. art. 36e Sr van rechtswege doordat en v.zv. uitspraak als gevolg waarvan veroordeling van verdachte a.b.i. art. 36e Sr achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR:1998:ZD1016). Geen middelen ingediend, betrokkene n-o. Samenhang met 19/01690.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01688 P
Zitting 20 april 2021
(bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 20 maart 2019 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 171.659,46 en de verplichting tot betaling aan de staat op nihil gesteld.
2. Er bestaat samenhang met de strafzaak tegen de betrokkene (19/01690). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht heeft in de ontnemingszaak het standpunt ingenomen dat het arrest in de ontnemingszaak dient te worden vernietigd aangezien de veroordeling in de strafzaak niet in stand kan blijven.
4. Voor zover hetgeen in de schriftuur wordt aangevoerd met betrekking tot de ontnemingszaak al is aan te merken als een middel, voldoet het niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. Het is vaste rechtspraak dat een cassatiemiddel een stellige en duidelijke klacht betreft over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.1.In een ontnemingszaak kan derhalve niet worden aangevoerd dat eventuele gebreken in de hoofdzaak noodzakelijkerwijs moeten leiden tot cassatie in de ontnemingszaak.2.In dat geval moet het voorschrift van artikel 557 lid 4 Sv (oud)3.jo artikel 511i Sv uitkomst bieden. Het namens de betrokkene aangevoerde is niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet.
5. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van artikel 437 lid 2, in verbinding met artikel 511h Sv, niet in acht genomen, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt van 27 januari 2015 bij HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:512 (ECLI:NL:PHR:2015:143, onder 4).