Deze zaak vertoont eveneens (inhoudelijk) samenhang met de zaak tegen de medeveroordeelde [medeveroordeelde] en in welke zaak door de Hoge Raad reeds uitspraak is gedaan bij arrest van HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2858.
HR, 03-03-2015, nr. 13/01774
ECLI:NL:HR:2015:512
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/01774
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:512, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:143, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:512, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0113
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. 1. Geen middel van cassatie a.b.i. de wet. 2. Hoofdelijke aansprakelijkheid. Ad. 1. Het middel is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ex art. 557.4 Sv een uitspraak op een vordering van het OM, a.b.i. art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en v.zv. de veroordeling, a.b.i. art. 36e.1 Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ex art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het OM a.b.i. art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en v.zv. de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van verdachte, a.b.i. art. 36e.1 Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD1016). Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen o.g.v. art. 577b.2 Sv, het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden. Ad 2. Middel slaagt op gronden als vermeld in de conclusie van de AG.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/01774 P
LBS/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2013, nummer 22/003015-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. E. IJspeerd, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Het middel voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.
Het is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen op grond van art. 577b, tweede lid, Sv, het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de gezamenlijke betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10 tot en met 13 is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. 1. Geen middel van cassatie a.b.i. de wet. 2. Hoofdelijke aansprakelijkheid. Ad. 1. Het middel is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ex art. 557.4 Sv een uitspraak op een vordering van het OM, a.b.i. art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en v.zv. de veroordeling, a.b.i. art. 36e.1 Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ex art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het OM a.b.i. art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en v.zv. de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van verdachte, a.b.i. art. 36e.1 Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD1016). Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen o.g.v. art. 577b.2 Sv, het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden. Ad 2. Middel slaagt op gronden als vermeld in de conclusie van de AG.
Nr. 13/01774 P Zitting: 27 januari 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof Den Haag, heeft bij uitspraak van 18 maart 2013 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 34.651, 58 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. E. IJspeerd, advocaat te Den Haag, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de op de betrokkene betrekking hebbende strafzaak met nummer 13/03482, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.1.
3. Het eerste middel begrijp ik aldus dat indien de middelen ingediend in de strafzaak doel zouden treffen, de grondslag onder de ontnemingszaak zou komen te vervallen.
4. Als een middel van cassatie als bedoeld in de wet kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Dat betekent dat in een ontnemingszaak niet kan worden aangevoerd dat eventuele gebreken in de hoofdzaak zouden moeten leiden tot cassatie in de ontnemingszaak. In dat geval moet het voorschrift van art. 557, vierde lid Sv jo art. 511i Sv uitkomst bieden.2.Daarmee is het aangevoerde niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet.
5. Het tweede middel houdt in dat het hof ten onrechte niet, althans niet toereikend heeft gerespondeerd op het verweer dat betrokkene niet meer geld heeft uitgegeven dan er aan legale inkomsten binnenkwam.
6. De aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep gehechte pleitnotities van de raadsvrouwe van de betrokkene houden, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
“Als we nu eens naar het inkomen en het uitgavenpatroon van cliënt kijken kunnen we niet anders dan concluderen dat hier niets bijzonders aan te zien is. Er is van onze zijde een herberekening gemaakt. Dit is het geld wat cliënte daadwerkelijk in de afgelopen jaren op haar bankrekening gestort heeft gekregen (zie handgeschreven uitwerkingen):2008: inkomsten € 14.948,00 vaste uitgaven € 10.883,872009: inkomsten € 19.660,56 vaste uitgaven € 11.67,272010: inkomsten € 14.948,78 vaste uitgaven € 10.681,712011: inkomsten € 14.978,44 vaste uitgaven € 11.191,11De overzichten laten ons duidelijk zien dat cliënte in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Uiteraard komen de kosten voor boodschappen en kleding hier nog bij maar ook dan kan cliënte het in haar eentje rooien en dat doet ze dan ook al jaren.(…)”
7. Voor zover het aangevoerde al moet worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt – een duidelijke, ondubbelzinnige conclusie waartoe het aangevoerde in de visie van de verdediging toe zou moeten leiden, ontbreekt-, kan het aangevoerde geen doel treffen. Het verweer vindt immers zijn weerlegging in de bewijsvoering. Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Het hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de veroordeelde en de medeveroordeelde [medeveroordeelde] in de periode van 7 februari 2012 een bedrag van ongeveer € 100.560,64 aan inkomsten hebben gehad waarvan de herkomst niet is gebleken.
(…)
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel Uitgaande van het bovenstaande maakt het hof de volgende berekening :
Legale contante inkomsten:Eenmanszaak [medeveroordeelde]: jaren 2008 t/m 2011Contante privé-opnamen: € 20.477,05Contante privéstortingen: € 8.345,00Eindsaldo contante privéonttrekking eenmanszaak:€ 20.477,05 - € 8.345,00 = € 12.132.05
Verkoop Volkswagen Caddy met kenteken [BB-00-BB] Bedrag op inkoopverklaring € 6.900,00
Legale handel op marktplaats Evenals de advocaat-generaal acht het hof het op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk dat de medeveroordeelde met de handel op marktplaats een bedrag van in totaal € 10.000,- legaal heeft verdiend en het hof zal hiermee rekening houden bij de vaststelling van het te betalen ontnemingsbedrag. Uit de door de raadsman overgelegde bescheiden is niet aannemelijk geworden dat [medeveroordeelde] meer dan € 10.000,- met de handel via marktplaats heeft verdiend.
Totaalbedrag legale contante inkomsten:€ 12.132.05 + € 6.900,00 + € 10.000,- = € 29.032,05
Contant geld: | ||
Beginsaldo contant geld: | € | 0,00 |
Contant geld in kluis : | € | 5.400,00 |
Contant geld op zolder: | € | 13.800,00 |
Contant geld bij fouillering | € | 691,10 |
+ | ||
Eindsaldo contant geld: | € | 19.891,10 |
Totaalbedrag beschikbaar voor uitgaven: € 29.032,05 - € 19.891,10 = € 9.140,95.
Contante stortingen rekeningen van [medeveroordeelde] en [betrokkene]:Contante stortingen op rekening [0001]: € 47.000,00Contante stortingen op rekening [0002]: € 3.460,00Contante opnamen van rekening [0001]: € 18.615,00Contante opnamen van rekening [0002]: € 5.485,00
Verschil stortingen en opnamen:(€ 47.000,00 + € 3.460,00) - (€ 18.615,00 + € 5.485,00) = € 26.360,00 -
Overige contante uitgaven: | ||
Contant betaalde rekeningen/acceptgiro: | € | 29.117,80 |
Contant betaalde facturen: | € | 454,47 |
Contant betaalde boodschappen/Nibud3. : | € | 11.406,04 |
Contant betaald inzake auto AA-00-AA: | € | 12.500,00 |
Contante aankoop Kamagra pillen : | € | 1.145,32 |
Contant terugbetaalde lening: | € | 12.200,00 |
+ | ||
Totaal overige contante uitgaven: | € | 66.823,63 |
Totaal uitgaven en verschil stortingen:€ 93.183,63 € 26.360,00 + € 66.823.63 =
Bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel | ||||
— | Beschikbaar voor uitgaven: | € | 9.140,85 | |
— | Uitgaven en verschil stortingen: | € | 93.183,63 | |
Totaal: | € | 84.042,68 | -negatief- |
Gelet op al het bovenstaande stelt het hof het totale bedrag waarop het door de veroordeelde verkregen voordeel wordt geschat vast op € 84.042,68 -.”
8. Uit de bewijsconstructie volgt dat de betrokkene samen met haar medeveroordeelde ruim honderdduizend euro meer heeft uitgegeven dan op grond van hun legale inkomsten verklaarbaar zou zijn geweest. Daarbij is, in afwijking van het door de verdediging ingenomen standpunt, uitgegaan van de gezamenlijke uitgaven en inkomsten. Dat uitgangspunt is in lijn met de veroordeling in de hoofdzaak wegens schuldwitwassen. In de bestreden uitspraak en de gebezigde bewijsmiddelen liggen aldus in voldoende mate de redenen besloten waarom het hof is afgeweken van het standpunt van de verdediging. Tot een nadere motivering van zijn - niet onbegrijpelijke - oordeel was het hof niet gehouden.
9. Het middel faalt.
9. Het derde middel keert zich tegen de toepassing van art. 36e, zevende lid Sr.
10. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de bepaling van de betalingsverplichting het volgende in:
“Deze verplichting zal hoofdelijk worden opgelegd, nu de veroordeelde het voordeel naar het oordeel van het hof tezamen met medeveroordeelde [betrokkene] (bedoeld zal zijn: [medeveroordeelde], AG) heeft genoten.”
11. Het zevende lid van art. 36e Sr is bij de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet van 31 maart 2011, Stb. 171 als volgt komen te luiden:
"Bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting."
12. In de ontnemingszaak tegen de medeveroordeelde [medeveroordeelde] heeft het hof eveneens het bepaalde in art. 36, zevende lid, Sr toegepast, waarbij het hof erop heeft gewezen dat de betrokkene het voordeel naar het oordeel van het hof tezamen met de medeveroordeelde [betrokkene] heeft genoten. De Hoge Raad overwoog in deze zaak3.:
“2.4. Art. 36e, zevende lid, Sr houdt een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht (vgl. HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653). In zo een geval dient door de rechter op grond van art. 1, tweede lid, Sr bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepalingen te worden toegepast.
2.5.
Het na 1 juli 2011 geldende recht kan niet als gunstiger voor de betrokkene worden aangemerkt, aangezien naar het voorheen geldende recht niet de in art. 36e Sr bedoelde betalingsverplichting kan worden opgelegd tot het volledige bedrag dat een betrokkene en zijn mededader tezamen wederrechtelijk hebben verkregen zonder dat behoeft te worden vastgesteld welk deel daarvan in het vermogen van de betrokkene is gevloeid. Het Hof heeft, in aanmerking genomen dat in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen in de periode van 7 februari 2008 tot en met 9 februari 2012, in deze zaak ten onrechte toepassing gegeven aan genoemde bepaling.
2.6.
Het middel slaagt.”
13. Ook in de onderhavige zaak heeft de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekking op de periode van 7 februari 2008 tot en met 9 februari 2012. Dat betekent dat het middel slaagt op de hiervoor, in het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2009 weergegeven gronden.
14. Het eerste ‘middel’ is niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet, terwijl het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het derde middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2015
HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM8030, HR 25 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR6602, HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8683 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:1279.
HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2858.
HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2858.