Uit het hierna te noemen GBA-overzicht volgt overigens dat het aankruisen van het desbetreffende hokje op de akte op een kennelijke vergissing berust, nu de verdachte op die data niet (meer) op dat adres stond ingeschreven in de GBA.
HR, 12-10-2010, nr. 09/01385
ECLI:NL:HR:2010:BN4324
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
09/01385
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BN4324
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN4324, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4324
ECLI:NL:PHR:2010:BN4324, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN4324
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Betekeningsperikelen. GBA: vertrokken naar een ander land. Zonder navraag bij de gemeente kan het Hof niet aannemen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend was. Dit hoeft niet tot cassatie te leiden nu de HR bij zijn onderzoek naar de naleving van art. 435.1 Sv heeft vastgesteld dat verdachte bij zijn vertrek die gegevens niet heeft opgegeven. Conclusie AG: anders.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/01385
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 6 juli 2007, nummer 23/003722-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G. Meijers en mr. P. Scholte, beiden advocaat te Amsterdam bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.2. Het procesverloop - voor zover in cassatie van belang - is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.3. Nu de aan het Hof ter beschikking staande GBA-gegevens inhouden dat de verdachte is vertrokken naar een ander land mocht door het Hof eerst dan worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend was, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag was gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd. Voor zover het middel klaagt dat niet blijkt dat deze navraag is gedaan, is het terecht voorgesteld.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden nu de Hoge Raad bij zijn onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv heeft vastgesteld dat de verdachte bij zijn vertrek die gegevens niet heeft opgegeven.
2.4. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 oktober 2010.
Conclusie 06‑07‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 6 juli 2007 bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 27 juli 2006, waarbij verdachte wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet’ is veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte hebben mr. G. Meijers en mr. P. Scholte, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep geldig was betekend.
4.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 juli 2006 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen maar dat als raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting wel is verschenen mr. N. Cuvelier, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn en waar te nemen voor mr. F.C. Staehle, advocaat te Amsterdam. Het proces-verbaal vermeldt als adres van de verdachte ‘wonende te Luxemburg’. Dit proces-verbaal houdt voorts in dat de raadsvrouw van de verdachte als strafmaatverweer het volgende heeft aangevoerd:
‘Subsidiair verzoek ik om een taakstraf. Verdachte heeft nog een computerbedrijf en woont samen met zijn vriendin in Luxemburg. Hij is wel met enige regelmaat in Nederland, waardoor hij een eventuele taakstraf zou kunnen verrichten. Post hierover kan verstuurd worden aan de raadsman. Verdachte heeft ook nog steeds het huis aan de [a-straat], daar kan de post ook naartoe.’
- (ii)
Een akte rechtsmiddel, getekend door mr. F.C. Staehle, advocaat te Amsterdam, vermeldt dat namens de verdachte op 3 augustus 2006 beroep is ingesteld tegen het eindvonnis van de Politierechter van 27 juli 2006. De akte houdt als adres van de verdachte in ‘[…]’.
- (iii)
Een akte van uitreiking van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van het Gerechtshof van 6 juli 2007 vermeldt dat die dagvaarding op 20 april 2007 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat ‘van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is’.
- (iv)
Een tweede akte van uitreiking van de dagvaarding van de verdachte voor die terechtzitting houdt in dat die dagvaarding, na een vergeefse poging tot uitreiking op 23 april 2007 op het adres [b-straat 1] te [plaats] en na niet te zijn afgehaald op het postkantoor, op 4 mei 2007 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat ‘de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven’.1. Deze akte vermeldt voorts dat op 4 mei 2007 een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het hiervoor vermelde adres.
- (v)
Een aan die dagvaarding gehecht GBA-overzicht van 20 april 2007 houdt in dat de verdachte niet is gedetineerd, dat hij vanaf 14 maart 2006 is ‘vertrokken naar Luxemburg’, dat hij vanaf 7 mei 2003 tot 14 maart 2006 in de GBA stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats] en dat hij vanaf 2 december 1996 tot 7 mei 2003 in de GBA stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats].
- (vi)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2007 vermeldt dat de verdachte aldaar niet is verschenen, dat de raadsman van de verdachte mr. F.C. Staehle, advocaat te Amsterdam, evenmin ter terechtzitting is verschenen en dat het Hof verstek heeft verleend tegen de verdachte. Het proces-verbaal houdt als adres van de verdachte in ‘niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats’. Dit proces-verbaal houdt voorts onder meer het volgende in:
‘De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat achtereenvolgens bij het dagvaarden, 3 dagen voor de terechtzitting van heden en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.’
- (vii)
Het Hof heeft de verdachte vervolgens bij arrest van 6 juli 2007 veroordeeld.
- (viii)
Een akte van uitreiking van de mededeling uitspraak vermeldt dat deze mededeling uitspraak op 19 februari 2009 in persoon aan de verdachte is uitgereikt. Deze akte van uitreiking houdt als adres van de verdachte in [adres] in Luxemburg.
- (ix)
Een aan de aanzegging in cassatie gehecht GBA-overzicht van 11 mei 2009 vermeldt dat de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 14 maart 2006 is ‘vertrokken naar Luxemburg’.
5.
Blijkens de toelichting klaagt het middel er in de eerste plaats over dat uit de stukken niet kan blijken dat is getracht de dagvaarding in hoger beroep te betekenen op het adres [a-straat 1] te [plaats], terwijl de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg expliciet had aangegeven dat de verdachte nog steeds het huis aan de [a-straat] had zodat ook naar dat adres de post kon worden verstuurd.
6.
Ingevolge art. 588, eerste lid onder b sub 3o, Sv wordt de appeldagvaarding uitgereikt aan de griffier, indien de verdachte ten tijde van de betekening niet is gedetineerd en hij niet als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de appeldagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend — voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald — adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen en — indien daarin geen woon- of verblijfplaats is vermeld — het adres dat hij bij de betekening van de uitspraak in eerste aanleg dan wel op de (laatste) terechtzitting in eerste aanleg heeft opgegeven.2.
7.
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het op de terechtzitting in eerste aanleg door de raadsvrouw van de verdachte opgegeven adres van de verdachte ([a-straat 1] te [plaats]) niet heeft te gelden als een woon- of verblijfplaats in de zin van art. 588, eerste lid onder b sub 2o, Sv.
8.
Het adres [a-straat 1] te [plaats] betreft het adres waarop de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde hennepplantage is aangetroffen.3. Volgens het GBA-overzicht van 4 mei 2007 was de verdachte ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 juli 2006 ‘vertrokken naar Luxemburg’ en stond hij daaraan voorafgaand — te weten vanaf 7 mei 2003 tot 14 maart 2006 — in de GBA ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats]. Voorts volgt uit dit GBA-overzicht dat de verdachte vanaf 2 december 1996 tot 7 mei 2003 stond ingeschreven op het door de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg genoemde adres.4. Bovendien heeft de raadsman van de verdachte (mr. F.C. Staehle) in de appelakte als adres van de verdachte ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande’ opgegeven. Aldus kan het adres [a-straat 1] te [plaats] worden aangemerkt als een (oud) in de GBA geregistreerd adres, dat door zijn latere inschrijving in de GBA op het adres [b-straat 1] te [plaats], door zijn latere vertrek naar Luxemburg en door de latere opgave van ‘het adres van de verdachte’ door diens raadsman bij het instellen van het hoger beroep, is achterhaald. Voornoemd adres behoefde derhalve niet te worden aangemerkt als een uit de stukken van het geding blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden.5. Tenslotte heeft de raadsvrouw van de verdachte (mr. N. Cuvelier) op de terechtzitting in eerste aanleg enkel ter onderbouwing van een strafmaatverweer aangevoerd dat post over een eventuele taakstraf kan worden verstuurd aan de raadsman, dat de verdachte ‘het huis aan de [a-straat]’ nog steeds heeft en dat de post ook daar naartoe kan, zodat het adres ook op die grond redelijkerwijs niet kon gelden als de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte.6. De raadsvrouw heeft immers bij het begin van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet expliciet aangegeven dat het adres [a-straat 1] te [plaats] als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte dient te gelden.
9.
Gelet hierop faalt het middel, voor zover het er over klaagt dat de betekening op het adres [a-straat 1] te [plaats] had dienen plaats te vinden.
10.
Blijkens de toelichting klaagt het middel er voorts over dat uit de stukken niet blijkt dat bij de gemeente Hoofddorp is nagegaan of de verdachte — toen hij heeft opgegeven dat hij naar Luxemburg vertrok — een adres in Luxemburg heeft opgegeven.
11.
Indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en niet in Nederland is gedetineerd, en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening van de appeldagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588, tweede lid, Sv). Door die toezending is de appeldagvaarding rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt geldt de datum van de verzending van de dagvaarding waarvan aantekening dient te geschieden in de akte van uitreiking.7.
12.
Wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, mag eerst dan worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente — zonder resultaat — navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geregistreerd.8.
13.
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat uitreiking van de appeldagvaarding op een adres in het buitenland niet mogelijk was, omdat nadere gegevens van een adres in Luxemburg kennelijk niet beschikbaar waren.
14.
In aanmerking genomen dat de stukken van het geding niet inhouden dat de hiervoor onder 12 bedoelde navraag hier is gedaan, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk.9. Hieraan doet niet af dat in het kader van de betekening van de aanzegging in cassatie wel navraag is gedaan bij de gemeente Haarlemmermeer10. en dat naar aanleiding daarvan door die gemeente is bericht dat de verdachte op 14 maart 2006 is vertrokken naar Luxemburg en dat een nader adres onbekend is.11. De aan de mededeling uitspraak gehechte akte van uitreiking vermeldt immers wel degelijk een (volledig) adres van de verdachte in Luxemburg ([adres]).
15.
Voor zover het middel klaagt over het verzuim navraag te doen bij de desbetreffende gemeente (Haarlemmermeer), is het derhalve terecht voorgesteld.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2010
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317,m.nt. Sch, rov. 3.24 sub b.
De bewezenverklaarde periode betreft de periode van 1 oktober 2004 tot en met 25 april 2005. De verdachte heeft op 25 april 2005 bij de politie verklaard dat hij woont in een koopwoning in [b-straat] te [plaats], dat hij de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] bezit maar dat hij die woning sinds ongeveer twee jaar verhuurt (proces-verbaal van verhoor van de politie van 25 april 2005, nummer PL1236/05-048662, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J. de Rooij).
De raadsvrouw spreekt overigens enkel over ‘het huis aan de [a-straat]’.
Zie HR 15 juni 2010, LJN BM2436 (het door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven adres behoefde niet meer te worden beschouwd als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, nu het door een latere opgave van een ander adres door de raadsman van de verdachte bij het instellen van het hoger beroep was achterhaald) en HR 2 juni 2009, LJN BI1022, rov. 2.4 (het door verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres is een in de GBA geregistreerd adres dat door de emigratie van verdachte is achterhaald). Vgl. HR 13 januari 2009, LJN BG4240, NJ 2009, 59 (het in de appelakte vermelde adres is het oude, achterhaalde GBA-adres van verdachte, welk adres niet kan worden beschouwd als een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv). Anders HR 20 februari 2007, LJN AZ3889 (uit de stukken volgt niet dat het in de appelakte vermelde adres ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding als achterhaald zou moeten worden beschouwd).
Vgl. HR 12 april 2005, NS 2005, 189, rov. 4.4.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317,m.nt. Sch, rov. 3.19.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317,m.nt. Sch, rov. 3.20 onder a.
Vgl. HR 30 maart 2010, LJN BL0616, NJ 2010, 198, HR 2 juni 2009, LJN BI1022, rov. 2.5, HR 6 juli 2004, NS 2004, 313 en HR 4 februari 2003, LJN AF2321. Anders HR 8 november 2005, LJN AU1649, NJ 2006, 160 (het doen van navraag bij de gemeente is zinloos, nu het GBA-overzicht vermeldt dat verdachte is vertrokken ‘naar land onbekend’).
Uittreksel basisadministratie personen betreffende de verdachte van de gemeente Haarlemmermeer van 6 mei 2009.