HR, 04-02-2003, nr. 00402/02
ECLI:NL:HR:2003:AF2321
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-02-2003
- Zaaknummer
00402/02
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AF2321
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF2321, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF2321
ECLI:NL:HR:2003:AF2321, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF2321
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF2321
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF2321
- Wetingang
Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; art. 588 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2003/104
Conclusie 04‑02‑2003
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 00402/02
Mr Machielse
Zitting 17 december 2002
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 4 mei 2001 voor het doen van een valse aangifte en voor het medeplegen van poging tot oplichting bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en tot een geldboete van fl. 1000,-.
2.
Mr C.J. Driessen, advocaat te Oss, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie, welk middel in twee onderdelen uiteenvalt.
3.1.
Het eerste onderdeel klaagt over de betekening van inleidende dagvaarding. Verdachte zou sinds 16 januari 1996 zijn ingeschreven op het adres [c-straat 1] te [...] [woonplaats] in België. De inleidende dagvaarding is echter op 6 januari 1997 aan de griffier uitgereikt, omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Volgens de steller van het middel is dit onjuist omdat verdachte wél een bekend adres had, te weten het adres in België.
3.2.
Uit het verwerkingsoverzicht GBA-gegevens dat is gehecht aan de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding is op te maken dat verdachte op 1 januari 1996 vertrokken is naar het buitenland zonder dat dit verwerkingsoverzicht een gegeven bevat dat een aanknopingspunt biedt voor het land waarheen zij zou zijn vertrokken. Onder deze omstandigheden doet zich niet de situatie voor van HR NJ 1999,617, waarin de vermelding van het land waarheen verdachte volgens het verwerkingsoverzicht GBA-gegevens zou zijn vertrokken aanleiding behoort te geven tot het inwinnen van nadere inlichtingen over het adres in het buitenland dat verdachte bij de aangifte van vertrek wellicht aan de GBA heeft medegedeeld.
Van verdachte was dus geen verblijf- of woonplaats in Nederland of in het buitenland bekend, zodat de inleidende dagvaarding met inachtneming van de voor zo een situatie geschreven regels is uitgereikt.
3.3.
De appeldagvaarding is op 5 februari 2001 uitgereikt aan de griffier omdat in Nederland geen woon- of verblijfadres van verdachte bekend was. De appelakte vermeldde evenwel het adres in België en de A-G heeft dan ook in overeenstemming met art. 30 van het Beneluxverdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken de gerechtelijke brief op 5 februari 2001 aangetekend verzonden aan dat adres. Ook die uitreiking voldoet dus aan de eisen.
4.
Het middel faalt op alle onderdelen en kan naar mijn oordeel op de voet van art. 81 RO worden verworpen.
Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 04‑02‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
4 februari 2003
Strafkamer
nr. 00402/02
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 mei 2001, nummer 20/002697-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats] (België).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 17 januari 1997 - de verdachte ter zake van 1. "aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is" en 2. "medeplegen van poging tot oplichting" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van tweeduizend gulden, subsidiair 35 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J. Driessen, advocaat te Oss, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de dagvaarding in eerste aanleg niet op geldige wijze aan de verdachte is uitgereikt.
3.2.1.
Tot de stukken behoren onder meer:
- (i)
een aan het dubbel van de dagvaarding in eerste aanleg gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 6 januari 1997 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Arrondissementsrechtbank te Breda, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- (ii)
een aan het dubbel van de dagvaarding in eerste aanleg gehecht Compas "verwerkingsoverzicht GBA-gegevens" van 20 december 1996 waarin geen actuele adresgegevens van de verdachte zijn vermeld en dat onder het hoofd "status persoon" inhoudt: "E per 19960101" en als historisch adres vermeldt: [a-straat 1] [plaats B];
- (iii)
een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 5 februari 2001 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en die voorts inhoudt als verklaring van de Advocaat-Generaal bij het Hof dat de dagvaarding op 5 februari 2001 als aangetekende brief is verzonden aan het adres van de geadresseerde in het buitenland, te weten [c-straat 1], [...] [woonplaats] (België);
- (iv)
een aan het onder 2.2. vermelde commentaar gehechte kopie van een de verdachte betreffend gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Goedereede van 1 februari 2001, onder meer inhoudende:
"Vertrokken op: 1 januari 1996
naar: België
Adres: [d-straat 1] [plaats E] (...)."
3.2.2.
Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
3.3.
Voorop gesteld moet worden dat indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en niet in Nederland is gedetineerd, en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, de betekening van de dagvaarding geschiedt door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatstbekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588, tweede lid, Sv). Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de dagvaarding, waarvan aantekening dient te geschieden in de akte van uitreiking (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.19).
3.4.
Bij het vorenstaande moet, voorzover in deze zaak van belang, worden aangetekend dat wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 rov. 3.20 en HR 8 juni 1999, NJ 1999, 617).
3.5.
Blijkens het op grond van art. 11 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (KB van 8 september 1994, Stb. 1994, 690, welk Besluit nadien op hier niet van belang zijnde onderdelen is gewijzigd) vastgestelde Logisch Ontwerp GBA (versie 1 vastgesteld bij Besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 19 september 1994, nr. GBA94/U117, Stcrt. 187 en nadien gewijzigd, laatstelijk bij Besluit van de Minister van Grote Steden- en Integratiebeleid van 27 augustus 2001, nr. BPR2001/U53903, Stcrt. 167), dat een systeembeschrijving van de inrichting en werking van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bevat, duidt de vermelding van de letter E in de rubriek 'status persoon' aan dat het bijhouden van de gegevens over een persoon in de basisadministratie is opgeschort wegens vertrek naar het buitenland.
3.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat alvorens bij de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg ervan mocht worden uitgegaan dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend was navraag had moeten worden gedaan bij de gemeente Goedereede waartoe [plaats B] behoort of de verdachte bij haar vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
In aanmerking genomen dat de aan de Hoge Raad toegezonden stukken niet inhouden dat zulks is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in eerste aanleg op geldige wijze is betekend, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.7.
De Hoge Raad zal de dagvaarding in eerste aanleg om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda is vernietigd;
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 4 februari 2003.