Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 12.2 (eerste geluidproductieplafonds voor een aanwezig industrieterrein)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-09-2023, Stb. 2023, 298 (uitgifte: 15-09-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
26-04-2022, Stb. 2022, 172 (uitgifte: 05-05-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
09-12-2020, Stb. 2020, 557 (uitgifte: 28-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2023, Stb. 2023, 320 (uitgifte: 02-10-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
In afwijking van de artikelen 3.34, 3.35 en 3.37 tot en met 3.40 wordt een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 3.6, tweede en derde lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet als omgevingswaarde vastgesteld op grond van de geluidproductie op het industrieterrein die is toegestaan bij maximale benutting van de grenswaarden Wet geluidhinder.
2.
Bij het bepalen van de in het eerste lid bedoelde geluidproductie:
- a.
worden geluidregels die deel uitmaken van de regels van het omgevingsplan voor dat industrieterrein in acht genomen;
- b.
wordt rekening gehouden met een voor dat industrieterrein vastgesteld:
- 1°
zonebeheerplan als bedoeld in artikel 164 van de Wet geluidhinder zoals dat gold op het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet; en
- 2°
programma als bedoeld in artikel 3.6, vijfde lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet; en
- c.
worden omgevingsvergunningen voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de wet en de daaraan verbonden voorschriften in acht genomen.
3.
Als door toepassing van het tweede lid, onder a of c, het geluid op een referentiepunt hoger wordt dan het in het eerste lid bedoelde geluid bij maximale benutting van de grenswaarden Wet geluidhinder, wordt het geluidproductieplafond vastgesteld volgens het eerste lid en wordt voor dat geluidproductieplafond artikel 3.46, tweede lid, toegepast.
4.
Een met toepassing van het eerste lid bepaald geluidproductieplafond als omgevingswaarde wordt bij de vaststelling daarvan:
- a.
verlaagd met het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen als bedoeld in artikel 3.24, tweede lid, onder a; en
- b.
verhoogd met het geluid door afgemeerde vaartuigen of drijvende werktuigen, als dat geluid niet eerder is betrokken bij het vaststellen van de grenswaarden Wet geluidhinder.