Einde inhoudsopgave
Wet kinderopvang
Artikel 1.6
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2024
- Bronpublicatie:
18-04-2024, Stb. 2024, 109 (uitgifte: 30-04-2024, kamerstukken: 36478)
- Inwerkingtreding
01-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-06-2024, Stb. 2024, 154 (uitgifte: 12-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid re-integratie / Algemeen
1.
Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:
- a.
tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
- b.
zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
- c.
algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt,
- d.
vervallen,
- e.
de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en twaalfde lid, van de Participatiewet algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen,
- f.
als niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet,
- g.
inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering 2021 en een cursus of opleiding volgt waarmee hij aan de op grond van artikel 15 van die wet vastgestelde leerroute kan voldoen, voor zover de inburgeringsplichtige het taalschakeltraject, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet, volgt, dan wel de cursusinstelling waar die cursus of opleiding wordt gevolgd in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 28 van die wet of een keurmerk als bedoeld in artikel 32 van die wet, of, indien het een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet betreft, de opleiding of cursus wordt aangeboden door het college als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet,
- h.
recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en deelneemt aan scholing als bedoeld in artikel 76 van die wet of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 76a of 77a van die wet met behoud van die uitkering dan wel op andere wijze deelneemt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling,
- i.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of een uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet:
- 1°
ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen laat verrichten,
- 2°
ten behoeve van wie de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, onderscheidenlijk artikel 63a van de Ziektewet, werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, onderscheidenlijk artikel 63a, eerste lid, tweede volzin, van de Ziektewet, laat verrichten, of
- 3°
werkzaamheden op een proefplaats verricht als bedoeld in artikel 65g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 2:24 of 3:69 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 67e van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 37 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of artikel 52e van de Ziektewet,
- j.
is ingeschreven bij een school of instelling, voor het volgen van:
- 1°
voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs, praktijkonderwijs of andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of artikel 14, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra;
- 2°
een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- 3°
een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs die verzorgd wordt door een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van die wet, of door een instelling die op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bevoegd is een diploma uit te reiken voor die opleiding; of
- 4°
een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding, een masteropleiding of een postinitiële masteropleiding als bedoeld in de artikelen 7.3a of 7.3b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarvoor accreditatie is verleend of die een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan.
2.
Een ouder die niet in Nederland woont, heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien hij in een andere lidstaat of Zwitserland woont en, daartoe gerechtigd, in Nederland of op het continentaal plat tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten of een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
3.
Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
- a.
in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
- b.
een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland,
- c.
een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder f, g, j, k of l,
- d.
een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b.
4.
Voor de toepassing van deze wet wordt met inkomen uit werk en woning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en het derde lid, onderdeel a, gelijkgesteld een daarmee overeenkomend inkomen dat niet tot het verzamelinkomen van de ouder of het verzamelinkomen van de partner behoort omdat het niet behoort tot het Nederlands inkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of is vrijgesteld op grond van bepalingen van internationaal recht.
5.
Een ouder of zijn partner die in een berekeningsjaar of in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar tegenwoordige arbeid heeft verricht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a of d, behoudt gedurende drie kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste dag na de dag waarop het verrichten van die arbeid is beëindigd, dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag als voor die beëindiging. Indien de periode van drie maanden, bedoeld in de vorige zin, samenvalt met de periode die loopt van 28 dagen voor de datum van de vermoedelijke bevalling van de persoon, wiens arbeid is beëindigd, tot 42 dagen na diens bevalling, wordt de periode, bedoeld in de vorige zin, verlengd met de periode waarin deze perioden samenvielen.
6.
Het derde lid is niet van toepassing op een ouder met een partner indien de partner:
- a.
in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont,
- b.
op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen partner is van de ouder, en
- c.
bloed- of aanverwant is van de ouder in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn.
7.
Indien de tegenwoordige arbeid, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a of d, van een ouder of zijn partner in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen berekeningsjaar is beëindigd, behoudt de ouder in afwijking van het vijfde lid, gedurende zes kalendermaanden dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien sprake van omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid. Indien de periode van zes maanden, bedoeld in de vorige zin, samenvalt met de periode die loopt van 28 dagen voor de datum van de vermoedelijke bevalling van de persoon, wiens arbeid is beëindigd, tot 42 dagen na diens bevalling, wordt de periode, bedoeld in de vorige zin, verlengd met de periode waarin deze perioden samenvielen.
8.
Een ouder als bedoeld in het eerste en tweede lid, met een partner, heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont en een verzekerde is die recht op zorg heeft op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg of op grond van artikel 11.1.1, van de Wet langdurige zorg is gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.
9.
Een ouder die een verzekerde is die recht op zorg heeft op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg of op grond van artikel 11.1.1 van de Wet langdurige zorg is gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder een partner heeft die in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
- a.
in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland, tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten;
- b.
een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland; of
- c.
een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b, f, g, j, k of l.
10.
Een ouder als bedoeld in het eerste en tweede lid, met een partner, heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont en de partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van langer dan drie maanden, gedurende de periode waarin die straf of maatregel ten uitvoer wordt gelegd.
11.
Een ouder die is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van langer dan drie maanden, heeft, gedurende de periode waarin die straf of maatregel ten uitvoer wordt gelegd, voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder een partner heeft die in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
- a.
in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland, tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten;
- b.
een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland; of
- c.
een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b, f, g, j, k of l.