Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs
Bijlage II
Geldend
Geldend vanaf 25-05-2020
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-11-2020.
- Bronpublicatie:
04-05-2020, PbEU 2020, L 141 (uitgifte: 05-05-2020, regelingnummer: 2020/612)
- Inwerkingtreding
25-05-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-05-2020, PbEU 2020, L 141 (uitgifte: 05-05-2020, regelingnummer: 2020/612)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
I. Minimumeisen voor rijexamens
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de toekomstige bestuurders voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig. Het daartoe ingestelde examen behelst:
- —
een theoretisch examen, en vervolgens
- —
een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.
Hieronder volgt de examenprocedure.
A. Theoretisch examen
1. Vorm
Er dient een zodanige vorm te worden gekozen dat kan worden nagegaan of de kandidaat de vereiste kennis bezit met betrekking tot de in de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage genoemde onderwerpen.
Indien de kandidaat houder is van een rijbewijs voor een andere categorie waarvoor met goed gevolg een theoretisch examen is afgelegd, kan vrijstelling worden verleend van de bepalingen in punt 2, 3 en 4 van deze bijlage die deze rijbewijzen gemeen hebben.
2. Inhoud van het theoretisch examen voor alle categorieën voertuigen
2.1
Het examen moet betrekking hebben op elk van de onderstaande punten, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om voor elk punt de inhoud en de vorm vast te stellen:
- 2.1.1.
Verkeersregels:
- —
in het bijzonder inzake verkeerstekens, wegmarkeringen, signalen, voorrangsregels en snelheidsbeperkingen;
- 2.1.2.
Bestuurder:
- —
het belang van oplettendheid en van de houding ten opzichte van medeweggebruikers;
- —
waarneming, beoordeling en reactie, met name reactietijd, en gedragsveranderingen bij de bestuurder ten gevolge van alcohol, drugs en geneesmiddelen, gemoedsgesteldheid en vermoeidheid;
- 2.1.3.
Weg:
- —
de belangrijkste richtlijnen voor het bewaren van afstand, remweg en wegligging van het voertuig in uiteenlopende weg- en weersomstandigheden;
- —
verkeersrisico's in verband met de wegomstandigheden, in het bijzonder veranderingen ten gevolge van de weerstoestand en het tijdstip van de dag of de nacht;
- —
kenmerken van de verschillende soorten wegen en daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften;
- —
veilig rijden in tunnels;
- 2.1.4.
Medeweggebruikers:
- —
specifieke risico's in verband met de onervarenheid van medeweggebruikers en de deelneming aan het verkeer van de meest kwetsbare categorieën, zoals kinderen, voetgangers, fietsers en passagiers die in hun mobiliteit beperkt zijn;
- —
risico's in verband met de deelneming aan het verkeer en het besturen van diverse typen voertuigen en in verband met het verschillende gezichtsveld van de bestuurders van deze voertuigen;
- 2.1.5.
Algemene voorschriften en diversen:
- —
voorschriften voor administratieve bescheiden in verband met het gebruik van het voertuig;
- —
algemene regels voor de door de bestuurder te volgen gedragslijn bij ongevallen (plaatsen van de gevarendriehoek, waarschuwen, enz.) en maatregelen die hij/zij in voorkomend geval kan nemen om hulp te verlenen aan verkeersslachtoffers;
- —
veiligheidseisen met betrekking tot het voertuig, de lading en de passagiers;
- 2.1.6.
Voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig;
- 2.1.7.
De mechanische onderdelen die voor de rijveiligheid van belang zijn: de kandidaten moeten in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, wielophanging, remmen, banden, verlichting en richtingaanwijzers, reflectoren, achteruitkijkspiegels, voorruit en ruitenwissers, uitlaatsysteem, veiligheidsgordels en claxon;
- 2.1.8.
Veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name het gebruik van veiligheidsgordels, hoofdsteunen en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen;
- 2.1.9.
Regels voor het milieuvriendelijke gebruik van het voertuig (alleen claxonneren indien nodig, matig brandstofgebruik, beperking van uitlaatgassen, enz.).
3. Specifieke voorschriften voor de categorieën A1, A2 en A
3.1
Verplichte toetsing van de algemene kennis van:
- 3.1.1.
Het gebruik van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;
- 3.1.2.
Zichtbaarheid van motorrijders voor medeweggebruikers;
- 3.1.3.
Specifieke risico's in verband met uiteenlopende wegomstandigheden zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor gladde delen als putdeksels, wegmarkeringen zoals strepen en pijlen, tramrails, enz.;
- 3.1.4.
Mechanische onderdelen die voor de verkeersveiligheid van belang zijn zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor de noodstopschakelaar, het oliepeil en de ketting.
4. Specifieke voorschriften voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E
4.1
Verplichte toetsing van de algemene kennis van:
- 4.1.1.
Voorschriften inzake rij- en rusttijden zoals beschreven in Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer(1); het gebruik van controleapparatuur zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer.
- 4.1.2.
Voorschriften inzake het type vervoer: goederen of personen;
- 4.1.3.
Voertuig- en vervoersdocumenten die zijn vereist voor nationaal en internationaal vervoer van goederen en personen;
- 4.1.4.
Maatregelen bij ongevallen; kennis van de maatregelen die moeten worden genomen na een ongeval of vergelijkbare gebeurtenis, met inbegrip van noodmaatregelen zoals de evacuatie van passagiers en de grondbeginselen van eerste hulp;
- 4.1.5.
De voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen bij het verwisselen van wielen;
- 4.1.6.
Voorschriften inzake gewichten en afmetingen; voorschriften inzake snelheidsbegrenzers;
- 4.1.7.
Beperking van het gezichtsveld die door de kenmerken van het voertuig wordt veroorzaakt;
- 4.1.8.
Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel);
- 4.1.9.
Veiligheidseisen bij het laden van het voertuig: het beheersen van de lading (laden en vastzetten), problemen met verschillende soorten lading (bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading, enz.), het laden en lossen van goederen en het gebruik van laadapparatuur (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);
- 4.1.10.
De verantwoordelijkheid van de bestuurder met betrekking tot het vervoer van passagiers; het comfort en de veiligheid van passagiers; het vervoeren van kinderen; de nodige controles vóór het wegrijden; in het theoretische examen moeten verschillende bussen aan de orde komen (bussen voor openbaar vervoer, touringcars, bussen met speciale afmetingen, enz.) (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).
4.1a
De lidstaten kunnen aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder Verordening (EEG) nr. 3821/85 valt vrijstellen van de verplichting hun kennis te bewijzen van de in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.3 genoemde onderwerpen.
4.2
Verplichte toetsing van de algemene kennis van de volgende aanvullende voorschriften die betrekking hebben op de categorieën C, CE, D en DE en de volgende zaken betreffen:
- 4.2.1.
De principes van de constructie en werking van: verbrandingsmotoren, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), het brandstofsysteem, het elektrische systeem, de ontsteking, het transmissiesysteem (koppeling, versnellingsbak, enz.);
- 4.2.2.
Smering en antivriesbescherming;
- 4.2.3.
De principes van de constructie, montage, correct gebruik en onderhoud van banden;
- 4.2.4.
De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van reminrichtingen en snelheidsbegrenzers;
- 4.2.5.
De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van het koppelmechanisme (alleen categorieën CE, DE);
- 4.2.6.
Methoden voor het opsporen van oorzaken van defecten;
- 4.2.7.
Preventief onderhoud van voertuigen en noodzakelijke lopende reparaties;
- 4.2.8.
De verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de ontvangst, het vervoer en de aflevering van goederen volgens afspraak (alleen categorieën C, CE).
B. Examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag
5. Voertuig en uitrusting
5.1. Voertuigschakeling
- 5.1.1.
Om een voertuig met handschakeling te mogen besturen moet de kandidaat een examen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag afleggen met een voertuig met handschakeling.
Onder ‘voertuig met handschakeling’ wordt een voertuig verstaan met een koppelingspedaal (of manueel bediende hendel voor de categorieën A, A2 en A1) die door de bestuurder moet worden ingedrukt om te starten, te stoppen of te schakelen.
- 5.1.2.
Voertuigen die niet aan de in punt 5.1.1 vastgestelde criteria voldoen, worden als voertuigen met automatische schakeling beschouwd.
Onverminderd punt 5.1.3 moet in het rijbewijs een vermelding worden opgenomen wanneer een kandidaat het rijexamen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag met een voertuig met automatische schakeling heeft afgelegd. Rijbewijzen waarin die vermelding is opgenomen, gelden uitsluitend voor het besturen van voertuigen met automatische schakeling.
- 5.1.3.Specifieke bepalingen voor voertuigen van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E
De lidstaten kunnen besluiten geen beperking tot voertuigen met automatische schakeling op te nemen in een rijbewijs voor een voertuig van categorie BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 of D1E als bedoeld in punt 5.1.2 wanneer de bestuurder reeds een rijbewijs bezit voor een voertuig met handschakeling in minstens één van de volgende categorieën: B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 of D1E, en hij de in punt 8.4 beschreven handelingen heeft uitgevoerd tijdens het examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.
5.2
De voertuigen waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd, moeten voldoen aan de volgende minimumnormen. De lidstaten kunnen daaraan strengere eisen stellen of andere normen toevoegen. De lidstaten kunnen voor voertuigen van categorie A1, A2 en A waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd een marge van 5 cm 3 beneden de vereiste minimum cilinderinhoud hanteren.
- Categorie A1
Motorrijwiel van categorie A1 zonder zijspan, met een maximumvermogen van 11 kW, en een vermogen/ gewichtsverhouding van minder dan 0,1 kW per kg, dat een snelheid van ten minste 90 km per uur kan bereiken.
Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 120 cm3 te bedragen.
Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,08 kW/kg te bedragen.
- Categorie A2
Motorrijwiel zonder zijspan, met een vermogen van ten minsten 20 kW en ten hoogste 35 kW en een vermogen/ gewichtsverhouding van hoogstens 0,2 kW/kg.
Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 250 cm3 te bedragen.
Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,15 kW/kg te bedragen.
- Categorie A
Motorrijwiel zonder zijspan met een ledige massa van meer dan 180 kg en een vermogen van minstens 50 kW. De lidstaten mogen een marge van 5 kg beneden de vereiste minimum massa toestaan.
Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 600 cm3 te bedragen.
Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,25 kW/kg te bedragen.
De lidstaten kunnen tot 31 december 2018 het gebruik toestaan van motorrijwielen van categorie A met een ledige massa van minder dan 180 kg, en met een vermogen van minstens 40 kW, doch minder dan 50 kW.
- Categorie B
Vierwielig voertuig van categorie B waarmee een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt;
- Categorie BE
Samenstel van een examenvoertuig van categorie B en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 000 kg, met welk samenstel, dat niet onder categorie B valt, een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;
- Categorie B1
Gemotoriseerde vierwieler waarmee een snelheid van ten minste 60 km per uur kan worden bereikt;
- Categorie C
Voertuig van categorie C met een maximaal toegestane massa van ten minste 12 000 kg, een lengte van ten minste 8 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS, met een versnellingsbak waarbij de versnelling manueel door de bestuurder kan worden gekozen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het voertuig moet minimaal 10 000 kg bedragen;
- Categorie CE
Geleed voertuig of een samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie C en een aanhangwagen van ten minste 7,5 m lang; dit voertuig of samenstel moet een maximaal toegestane massa van ten minste 20 000 kg hebben, een lengte van ten minste 14 m en een breedte van ten minste 2,40 m; met dit gelede voertuig of samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt en het moet zijn uitgerust met ABS, een versnellingsbak waarbij de versnelling manueel door de bestuurder kan worden gekozen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het gelede voertuig of het samenstel moet minimaal 15 000 kg bedragen;
- Categorie C1
Voertuig van categorie C1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine;
- Categorie C1E
Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie C1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg; het samenstel moet een lengte hebben van ten minste 8 m en met dit samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine van het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;
- Categorie D
Voertuig van categorie D met een lengte van ten minste 10 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;
- Categorie DE
Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie D en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;
- Categorie D1
Voertuig van subcategorie D1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg, en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;
- Categorie D1E
Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie D1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg, met welk samenstel een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;
Examenvoertuigen van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E die niet voldoen aan de bovenstaande minimumnormen maar die wel vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn worden gebruikt, mogen nog tot maximaal tien jaar na deze datum worden gebruikt. Aan de bepalingen met betrekking tot de lading moet uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie (2) door de lidstaten uitvoering zijn gegeven.
6. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën A1, A2 en A
6.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid
De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:
- 6.1.1.
Correct dragen van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;
- 6.1.2.
Steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, noodstopschakelaar (indien aanwezig), ketting, oliepeil, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon.
6.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid
- 6.2.1.
Motorrijwiel op de standaard plaatsen, er vanaf halen en zonder hulp van de motor het rijwiel verplaatsen door ernaast te lopen;
- 6.2.2.
Motorrijwiel op de standaard plaatsen;
- 6.2.3.
Ten minste twee verrichtingen bij een lage snelheid, waaronder een slalom ter beoordeling van de bediening van de koppeling in combinatie met de rem, balans, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel, en de positie van de voeten op de voetsteunen;
- 6.2.4.
Ten minste twee verrichtingen bij een hogere snelheid, waaronder één verrichting in tweede of derde versnelling, minimaal 30 km per uur, en één verrichting voor het ontwijken van obstakels bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de houding op het motorrijwiel, kijkrichting, balans, stuurtechniek en schakeltechniek;
- 6.2.5.
Remmen: er moeten minimaal twee remoefeningen worden uitgevoerd, waaronder een noodstop bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de bediening van de voor- en achterrem, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel.
Aan de bepalingen inzake de bijzondere verrichtingen in de punten 6.2.3 tot en met 6.2.5 moet uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG uitvoering zijn gegeven.
6.3. Rijgedrag
De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:
- 6.3.1.
Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;
- 6.3.2.
Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;
- 6.3.3.
Rijden door bochten;
- 6.3.4.
Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;
- 6.3.5.
Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;
- 6.3.6.
Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;
- 6.3.7.
Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);
- 6.3.8.
Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;
- 6.3.9.
De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het afstappen van het voertuig.
7. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën B, B1 en BE
7.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid
De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:
- 7.1.1.
Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;
- 7.1.2.
Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);
- 7.1.3.
Controleren of de portieren goed gesloten zijn;
- 7.1.4.
Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;
- 7.1.5.
Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, cabineslot, manier van laden, vastzetten lading (alleen categorie BE);
- 7.1.6.
Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorie BE).
7.2. Categorieën B en B1: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid
Een aantal van de onderstaande verrichtingen moet worden getest (ten minste twee van de vier punten, waarvan één achteruitrijdend):
- 7.2.1.
In rechte lijn achteruitrijden of achteruitrijdend rechts of links een bocht omgaan en daarbij op de juiste rijstrook blijven;
- 7.2.2.
Keren met voor- en achteruitschakeling;
- 7.2.3.
Parkeren op en verlaten van een parkeerruimte (evenwijdig aan of schuin of loodrecht ten opzichte van de weg gelegen, vooruit en achteruit, zowel op een vlakke weg als op een stijgende of dalende weg);
- 7.2.4.
Remmen tot stilstand; een noodstop is optioneel.
7.3. Categorie BE: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid
- 7.3.1.
Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde);
- 7.3.2.
Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;
- 7.3.3.
Veilig parkeren voor laden/lossen.
7.4. Rijgedrag
De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:
- 7.4.1.
Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;
- 7.4.2.
Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;
- 7.4.3.
Rijden door bochten;
- 7.4.4.
Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;
- 7.4.5.
Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;
- 7.4.6.
Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;
- 7.4.7.
Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);
- 7.4.8.
Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;
- 7.4.9.
De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.
8. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E
8.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid
De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:
- 8.1.1.
Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;
- 8.1.2.
Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);
- 8.1.3.
Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;
- 8.1.4.
Controle van de rembekrachtigings- en de stuurbekrachtigingsinrichting; controle van de wielen, wielmoeren, spatborden, voorruit, ruiten en ruitenwissers, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof); controle en gebruik van alle onderdelen op het dashboard, inclusief de controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85. De laatstgenoemde eis geldt niet voor aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder deze verordening valt;
- 8.1.5.
Controle van de luchtdruk, luchttanks en de wielophanging;
- 8.1.6.
Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, laadmechanisme (indien aanwezig), cabineslot (indien aanwezig), manier van laden, vastzetten lading (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);
- 8.1.7.
Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);
- 8.1.8.
In staat zijn bijzondere maatregelen te treffen voor de veiligheid van het voertuig; controle van carrosserie, bedrijfsdeuren, nooduitgangen, EHBO-benodigdheden, brandblussers en andere veiligheidsvoorzieningen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E);
- 8.1.9.
Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel).
8.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid
- 8.2.1.
Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen of oplegger aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen of oplegger naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde) (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);
- 8.2.2.
Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;
- 8.2.3.
Veilig parkeren voor laden/lossen bij een laadvloer/laadhelling of soortgelijke inrichting (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);
- 8.2.4.
Parkeren om passagiers veilig in of uit de bus te laten stappen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).
8.3. Rijgedrag
De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:
- 8.3.1.
Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;
- 8.3.2.
Rijden op rechte wegen: tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;
- 8.3.3.
Rijden door bochten;
- 8.3.4.
Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;
- 8.3.5.
Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;
- 8.3.6.
Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;
- 8.3.7.
Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);
- 8.3.8.
Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;
- 8.3.9.
De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.
8.4. Veilig en energie-efficiënt rijden
- 8.4.1.
Tijdens het rijden de veiligheid waarborgen en het brandstofverbruik en de uitstoot verminderen door waar nodig manueel te schakelen tijdens het optrekken, afremmen of op stijgende en dalende hellingen.
9. Beoordeling tijdens het praktische examen
9.1
Tijdens elke rijsituatie wordt beoordeeld in hoeverre de kandidaat in staat is het voertuig te bedienen en of hij/zij in staat is volkomen veilig aan het verkeer deel te nemen. De examinator moet zich tijdens het gehele examen veilig voelen. Rijfouten of gevaarlijk rijgedrag die de veiligheid van het examenvoertuig, de passagiers of de medeweggebruikers direct in gevaar brengen, hebben ongeacht of de examinator al dan niet heeft moeten ingrijpen, tot gevolg dat de kandidaat wordt afgewezen. Het staat de examinator in dat geval vrij het praktische examen voortijdig te beëindigen.
De examinatoren moeten worden opgeleid om de vaardigheid van de kandidaten om in alle opzichten veilig te rijden, correct te beoordelen. Op de werkzaamheden van de examinatoren moet door een door de lidstaat erkend lichaam controle en toezicht worden uitgeoefend met het oog op een correcte en consequente foutenbeoordeling, overeenkomstig de in deze bijlage vastgestelde normen.
9.2
Tijdens de beoordeling moet de examinator in het bijzonder aandacht schenken aan het feit of de kandidaat defensief en sociaal rijgedrag vertoont. Dit gedrag moet overeenkomen met de algehele rijstijl en de examinator moet hiermee rekening houden bij de beeldvorming van de kandidaat. Hiertoe behoren het aanpassend en zelfverzekerd (veilig) rijden. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de weg- en weersomstandigheden, medeweggebruikers, de veiligheid van de overige weggebruikers (met name de kwetsbaardere) en anticipatievermogen.
9.3
De examinator moet tevens beoordelen of de kandidaat op de onderstaande punten voldoende presteert:
- 9.3.1.
Beheersing van het voertuig. Hierbij moet worden gekeken naar: correct gebruik van de veiligheidsgordels, achteruitkijkspiegels, hoofdsteunen, zitplaats; correct gebruik van verlichting en andere voorzieningen; correct gebruik van de koppeling, versnellingsbak, gaspedaal, reminrichting (inclusief de derde reminrichting, indien aanwezig), stuurinrichting; beheersing van het voertuig onder uiteenlopende omstandigheden, bij verschillende snelheden; evenwichtig rijgedrag; gewicht, afmetingen en eigenschappen van het voertuig; gewicht en type lading (alleen categorieën BE, C, CE, C1, C1E, DE, D1E); het comfort van de passagiers (alleen categorieën D, DE, D1, D1E) (niet te snel optrekken, soepel rijgedrag en gelijkmatig remmen);
- 9.3.2.
Zuinig en energie-efficiënt rijden. Hierbij moet worden gelet op het aantal omwentelingen per minuut en het schakelen, remmen en versnellen (alleen categorieën B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E);
- 9.3.3.
Goed kijken: rondom kijken, spiegels goed gebruiken; dichtbij, verder weg, ver kijken;
- 9.3.4.
Voorrang verlenen: voorrang op kruispunten en overwegen; voorrang verlenen op andere punten (bijvoorbeeld bij het veranderen van richting of rijstrook en bij bijzondere verrichtingen);
- 9.3.5.
De juiste positie kiezen op de weg: juiste positie op de weg, de rijstrook, de rotonde en door bochten, die past bij het type en de eigenschappen van het voertuig; voorsorteren;
- 9.3.6.
Afstand bewaren: voldoende afstand bewaren voor en naast het voertuig; voldoende afstand bewaren van medeweggebruikers;
- 9.3.7.
Snelheid: de maximumsnelheid niet overschrijden; snelheid aanpassen aan de weers- en verkeersomstandigheden en indien nodig aan de nationale snelheidslimiet; rijden met een snelheid waarbij het tot stilstand komen vóór een zichtbare en vrije weg mogelijk is; snelheid aanpassen aan die welke wordt aangehouden door andere, soortgelijke weggebruikers;
- 9.3.8.
Verkeerslichten, verkeerstekens en andere voorzieningen: correct gedrag bij verkeerslichten, opvolgen van de instructies van verkeersregelaars: correct gedrag bij verkeerstekens (verbods- of gebodsborden); correct gedrag bij wegmarkeringen;
- 9.3.9.
Het geven van signalen: signalen geven op de juiste momenten; correct richting aangeven; correct reageren op signalen van andere weggebruikers;
- 9.3.10.
Remmen en stoppen: tijdig gas minderen, afremmen of stoppen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden; anticipatievermogen; gebruik van de verschillende reminrichtingen (alleen categorieën C, CE, D, DE); gebruik van andere snelheidsbegrenzers dan remmen (alleen categorieën C, CE, D, DE).
10. Duur van het examen
De duur van het examen en de af te leggen afstand moeten voldoende zijn voor de in deel B van deze bijlage genoemde beoordeling van de rijvaardigheid en het rijgedrag. Het examen met betrekking tot het rijgedrag mag voor de categorieën A, A1, A2, B, B1 en BE nooit minder dan 2 minuten en voor de overige categorieën nooit minder dan 45 minuten duren. Niet inbegrepen zijn de kennismaking met de kandidaat, het rijklaar maken van het voertuig, de technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid, de bijzondere verrichtingen en de bekendmaking van de uitslag van het praktische examen.
11. Plaats van het examen
Het examenonderdeel voor de beoordeling van de bijzondere verrichtingen kan op een speciaal terrein plaatsvinden. Het examenonderdeel voor de beoordeling van het rijgedrag wordt zo mogelijk afgenomen op wegen buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen (of gelijkwaardig), alsmede straten in de stad van uiteenlopende aard (zoals woonwijken, gebieden waar niet harder dan 30 of 50 km per uur mag worden gereden en auto-/snelwegen binnen de stad), waar zich de verschillende moeilijkheden voordoen waarmee een bestuurder kan worden geconfronteerd. Het is wenselijk dat het examen in verschillende situaties van verkeersdrukte plaatsvindt. De examinator moet de tijd die op de weg wordt doorgebracht optimaal gebruiken door uiteenlopende verkeerssituaties op te zoeken, zodat het rijgedrag van de kandidaat in de verschillende situaties goed kan worden beoordeeld. Daarbij moet met name worden gelet op de overgang tussen de verschillende situaties.
II. Eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een gemotoriseerd voertuig
Bestuurders van alle gemotoriseerde voertuigen moeten op elk willekeurig moment voldoen aan eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, zodat zij in staat zijn:
- —
verkeersrisico's te onderkennen en de ernst ervan te beoordelen,
- —
controle over hun voertuig te hebben om geen gevaarlijke situaties te scheppen, en adequaat te reageren wanneer dergelijke situaties zich voordoen,
- —
de verkeersregels in acht te nemen, met name die welke gericht zijn op het voorkomen van verkeersongevallen en het verzekeren van een vlotte doorstroming van het verkeer,
- —
de voornaamste technische defecten van hun voertuig te ontdekken, met name die welke de veiligheid in gevaar brengen, en die adequaat te laten verhelpen,
- —
rekening te houden met alle factoren die het rijgedrag nadelig beïnvloeden (alcohol, vermoeidheid, verminderd gezichtsvermogen, enz.), teneinde volledig in staat te blijven tot veilig rijgedrag,
- —
bij te dragen tot de veiligheid van alle weggebruikers, in het bijzonder de zwakste en kwetsbaarste, door naar behoren rekening te houden met de medeweggebruikers.
De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat bestuurders die niet meer voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, deze kennis en vaardigheden terugkrijgen en het vereiste rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig kunnen voortzetten.