Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG
Artikel 16 Toewijzing op installatieniveau aan gevestigde installaties
Geldend
Geldend vanaf 04-04-2024
- Bronpublicatie:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/873 (uitgifte: 04-04-2024, regelingnummer: 2024/873)
- Inwerkingtreding
04-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/873 (uitgifte: 04-04-2024, regelingnummer: 2024/873)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Milieurecht (V)
1.
Als de exploitant van een gevestigde installatie een geldige aanvraag voor kosteloze toewijzing heeft ingediend overeenkomstig artikel 4, berekent de betrokken lidstaat op basis van de overeenkomstig artikel 14 verzamelde gegevens voor ieder jaar het aantal emissierechten dat met ingang van 2021 kosteloos wordt toegewezen aan die installatie voor de eerste toewijzingsperiode en vervolgens om de vijf jaar.
2.
Voor de in lid 1 bedoelde berekening bepalen de lidstaten eerst als volgt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten per subinstallatie:
- a)
voor productbenchmark-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van die productbenchmark voor de desbetreffende toewijzingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, vermenigvuldigd met het relevante productgerelateerde historische activiteitsniveau;
- b)
voor warmtebenchmark-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte voor de desbetreffende toewijzingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, vermenigvuldigd met het warmtegerelateerde historische activiteitsniveau voor verbruik of uitvoer van meetbare warmte naar installaties of andere entiteiten buiten de EU-ETS, met uitzondering van stadsverwarming;
- c)
voor stadsverwarming-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte voor de desbetreffende toewijzingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, vermenigvuldigd met het aan stadsverwarming gerelateerde historische activiteitsniveau;
- d)
voor brandstofbenchmark-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de brandstofbenchmark voor de desbetreffende vijfjarige periode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, vermenigvuldigd met het brandstofgerelateerde historische activiteitsniveau voor de verbruikte energie;
- e)
voor procesemissies-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met het procesgerelateerde historische activiteitsniveau, vermenigvuldigd met 0,97 voor de jaren tot en met 31 december 2027 en met 0,91 voor de jaren 2028 en daarna.
Indien een subinstallatie tijdens de referentieperiode gedurende minder dan één kalenderjaar in bedrijf was na aanvang van de normale werking, wordt de voorlopige toewijzing voor de desbetreffende toewijzingsperiode vastgesteld nadat het historische activiteitsniveau is gemeld.
3.
Voor de toepassing van artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG worden de in bijlage V bij deze verordening vastgestelde factoren toegepast op het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten bepaald per subinstallatie krachtens lid 2 van dit artikel voor het betrokken jaar indien de processen in de desbetreffende subinstallatie in dienst staan van bedrijfstakken of deeltakken die niet worden geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG.
In afwijking van de eerste alinea bedraagt de voor stadsverwarming-subinstallaties toe te passen factor 0,3.
4.
Indien de in lid 2 bedoelde processen in de subinstallaties in dienst staan van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, is de factor die moet worden toegepast gelijk aan 1.
4 bis.
Indien de in lid 2 bedoelde processen in de subinstallaties dienen voor de productie van in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen, wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten dat krachtens lid 2 voor elke subinstallatie voor het betrokken jaar is vastgesteld, vermenigvuldigd met de desbetreffende CBAM-factor zoals vastgesteld in artikel 10 bis, lid 1 bis, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG.
5.
Het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor subinstallaties die meetbare warmte hebben ontvangen van subinstallaties die producten vervaardigen vallend onder de salpeterzuurbenchmark, wordt verminderd met het jaarlijkse historische verbruik van die warmte tijdens de desbetreffende referentieperioden, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark voor deze meetbare warmte voor de desbetreffende toewijzingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG.
Vanaf 2026 moet het jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor de productbenchmark-subinstallaties voor de betreffende toewijzingsperiode worden verminderd met de jaarlijkse historische emissies door het affakkelen van afgassen, veiligheidsaffakkeling uitgezonderd, die niet worden gebruikt voor de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit.
6.
De voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie is gelijk aan de som van alle voorlopige jaarlijkse aantallen kosteloos toegewezen emissierechten van de subinstallaties berekend in overeenstemming met de leden 2 tot en met 5.
Als een installatie subinstallaties omvat die pulp (kortvezelige kraftpulp, langvezelige kraftpulp, thermomechanische pulp en mechanische pulp, sulfietpulp of andere niet onder een productbenchmark vallende pulp) produceren en meetbare warmte uitvoeren naar andere daarmee technisch verbonden subinstallaties, wordt, ongeacht de voorlopige jaarlijkse aantallen emissierechten die kosteloos aan andere subinstallaties van de betrokken installatie worden toegewezen, als voorlopige hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten, alleen het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten in aanmerking genomen dat betrekking heeft op de door deze subinstallatie geproduceerde pulpproducten die in de handel worden gebracht en die niet in dezelfde installatie of in andere daarmee technisch verbonden installaties tot papier worden verwerkt.
7.
Bij de bepaling van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten per installatie zien de lidstaten en de exploitanten erop toe dat emissies of activiteitsniveaus niet dubbel worden geteld en dat er geen negatieve hoeveelheden worden toegewezen. Met name als een tussenproduct dat volgens de definities van de respectieve systeemgrenzen weergegeven in bijlage I onder een productbenchmark valt, door een installatie wordt ingevoerd, mogen emissies niet dubbel worden geteld voor de vaststelling van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor beide betrokken installaties.
8.
De definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke gevestigde installatie is gelijk aan de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie zoals bepaald overeenkomstig lid 6 van dit artikel, vermenigvuldigd met de factor als bepaald overeenkomstig artikel 14, lid 6, van deze verordening.
In afwijking van de eerste alinea bedraagt de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten 100 % van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie waarvan de subinstallaties met broeikasgasemissieniveaus onder het gemiddelde van de 10 % meest efficiënte subinstallaties, voor de relevante benchmarks in de periode bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, derde alinea, punt c), van Richtlijn 2003/87/EG meer dan 60 % van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor deze installatie bestrijken.
9.
Voor de in de leden 1 tot en met 8 bedoelde berekeningen wordt het aantal emissierechten voor subinstallaties en installaties in gehele getallen uitgedrukt.