Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG
Artikel 22 ter Conditionaliteit bij kosteloze toewijzing aan plannen voor klimaatneutraliteit
Geldend
Geldend vanaf 04-04-2024
- Bronpublicatie:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/873 (uitgifte: 04-04-2024, regelingnummer: 2024/873)
- Inwerkingtreding
04-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/873 (uitgifte: 04-04-2024, regelingnummer: 2024/873)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Milieurecht (V)
1.
Voor de toepassing van artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wordt het overeenkomstig artikel 16, lid 8, van deze verordening vastgestelde definitieve jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten met 20 % verlaagd voor een installatie met productbenchmark-subinstallaties waar de broeikasgasemissieniveaus van ten minste één van die productbenchmark-subinstallaties hoger waren dan het tachtigste percentiel van de emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks in de jaren 2016 en 2017.
In afwijking van de eerste alinea wordt een dergelijke verlaging niet toegepast indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de exploitant van een installatie als bedoeld in de eerste alinea heeft uiterlijk op 30 mei 2024 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 4 van deze verordening bij de bevoegde autoriteit een plan voor klimaatneutraliteit ingediend voor zijn activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, als onderdeel van de aanvraag voor kosteloze toewijzing;
- b)
het bereiken van de streefdoelen en mijlpalen als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG is bevestigd door de overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, vierde alinea, van die richtlijn verrichte verificatie;
- c)
de bevoegde autoriteit heeft de inhoud en de vorm van het plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig lid 4 gecontroleerd en beschouwt deze als voldoende.
2.
Lid 1, eerste alinea, is niet van toepassing indien de relevante productbenchmark-subinstallatie niet meer dan 20 % levert van de som van de voorlopige jaarlijkse aantallen kosteloos toegewezen emissierechten van alle subinstallaties voor de periode van 2021 tot en met 2025, berekend overeenkomstig artikel 16, leden 2 tot en met 5.
3.
Voor de toepassing van artikel 10 ter, lid 4, tweede, derde en vierde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos aan een stadsverwarming-subinstallatie toegewezen emissierechten, dat wordt berekend overeenkomstig artikel 16, leden 2 en 3, van deze verordening, verhoogd met 30 % van het overeenkomstig artikel 16, lid 2, berekende aantal, indien de exploitant van een stadsverwarming-subinstallatie een aanvraag heeft ingediend overeenkomstig artikel 4 van deze verordening en indien, met betrekking tot de periode tot eind 2025 of de periode van 2026 tot en met 2030, aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf is gevestigd in een lidstaat die voldoet aan de criteria van artikel 10 ter, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG en als bedoeld in bijlage VIII;
- b)
de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf heeft een volume geïnvesteerd dat ten minste gelijk is aan de economische waarde van het extra aantal kosteloze emissierechten voor de periode van 2026 tot en met 2030, in overeenstemming met de tussentijdse streefdoelen en mijlpalen die zijn vastgesteld in het plan voor klimaatneutraliteit om uiterlijk op 31 december 2025 en vervolgens uiterlijk op 31 december van elk vijfde jaar daarna de vooruitgang te meten die is geboekt richting het bereiken van klimaatneutraliteit;
- c)
de in punt b) bedoelde investering leidt tot aanzienlijke emissiereducties vóór 2030;
- d)
de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf dient uiterlijk op 30 mei 2024 een plan voor klimaatneutraliteit in overeenkomstig artikel 4, lid 1, of, in voorkomend geval, voor zijn activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen;
- e)
het bereiken van de streefdoelen en mijlpalen als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG is bevestigd door de overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, vierde alinea, van die richtlijn verrichte verificatie;
- f)
de bevoegde autoriteit heeft de inhoud en de vorm van het plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig lid 4 gecontroleerd en beschouwt deze als voldoende.
Voor de toepassing van punt b) wordt de economische waarde van de extra 30 % emissierechten bepaald door het extra aantal kosteloze emissierechten over de periode van 2026 tot en met 2030 te vermenigvuldigen met de gemiddelde prijs van emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform in het kalenderjaar voorafgaand aan de in artikel 4, lid 2, bedoelde aanvraag, en vermenigvuldigd met de overeenkomstig artikel 14, lid 6, bepaalde factor, zoals van toepassing op de installatie.
Voor de toepassing van punt c) zijn emissiereducties significant wanneer de specifieke emissies, uitgedrukt in ton CO2 per terajoule geleverde stadsverwarming, van de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf gedurende de desbetreffende referentieperiode lager zijn dan de gemiddelde specifieke emissies met een emissiereductiepercentage dat gelijk is aan de toepassing van de in artikel 9 van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde lineaire verminderingsfactoren, te rekenen vanaf het midden van de relevante referentieperiode.
4.
De bevoegde autoriteit controleert uiterlijk op 30 september 2024 of de inhoud en de vorm van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde plannen voor klimaatneutraliteit voldoen aan Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441.